Gepubliceerd op donderdag 26 maart 2015
IT 1720
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Broncodes aan een deurwaarder om overeenkomsten te laten rapporteren

Hof Amsterdam 24 maart 2015, IT 1719; ECLI:NL:GHAMS:2015:1023 (NOAD tegen IN4BI)
Auteursrecht. Software. Broncode. Art. 7 en 8 Aw. Het hof is voorshands van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat EQM een oorspronkelijk werk is in de zin van de Auteurswet (Aw), zodat daarop auteursrechten rusten. Noad c.s. kan haar rechten niet op art.7 Aw baseren, nu vast staat dat [geïntimeerde sub 6] in 2006 niet bij haar in dienst was als in art. 7 Aw bedoeld. Een management-overeenkomst is geen dienstverband. Het hof ziet aanleiding om de zaak naar de rol te verwijzen voor aktewisseling omtrent de praktische uitvoering. Het meest praktisch is dat een kopie van de broncode van zowel EQM als Platform Manager ter beschikking wordt gesteld aan een deurwaarder, die een daartoe aangezochte hulppersoon (gebonden aan geheimhouding) met kennis op het gebied van (forensische) IT instrueert om, in antwoord op door het hof op voorstel van partijen geformuleerde vragen, te rapporteren over eventuele overeenkomsten tussen de broncode van Platform Manager en die van EQM broncode.

3.2
Noad c.s. stelt dat zij de (auteurs)rechthebbende is op EQM en dat IN4BI c.s. inbreuk maakt op haar IE-rechten, nu Platform Manager een (gedeeltelijke) verveelvoudiging van EQM is. Daarnaast handelt IN4BI c.s. onrechtmatig jegens Noad c.s.. Zij troggelt werknemers en klanten van Noad c.s. af en presenteert zich, ten onrechte, als de onderneming die het werk van het beweerdelijk noodlijdende Noad c.s. voortzet. Dit alles is door [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 4], (met nog een ander) reeds voorbereid toen [geïntimeerde sub 6] en [geïntimeerde sub 4] nog voor Noad c.s. werkten.

3.4
Het hof acht het spoedeisend belang voldoende gebleken, gegeven de aard van de vorderingen - maatregelen om vast te stellen of auteursrechtinbreuken worden gemaakt en ge- en verboden in dat kader en in het kader van een daarmee samenhangende onrechtmatige daad - en de verstoorde verhouding tussen partijen. De betwisting daarvan door IN4BI c.s. - inhoudende dat Noad c.s. zich niet kan beroepen op een auteursrechtinbreuk - is een inhoudelijke bestrijding van de stellingen van Noad c.s. waarop hierna wordt ingegaan, maar staat los van de vraag of Noad c.s. een spoedeisend belang heeft bij, met name, het gevorderde gebod tot staking en het deskundigenonderzoek.

3.6
Hoewel Noad c.s. benadrukt dat de delictuele grondslag en de IE-grondslag naast elkaar aan de vorderingen ten grondslag liggen blijkt onder meer uit de vorderingen zelf, die voor een groot deel op art. 1019a e.v. Rv gebaseerd zijn, dat een cruciaal onderdeel van het conflict ziet op de beweerde inbreuk op auteursrechten.
Het meest verstrekkende standpunt van IN4BI c.s. op het punt van de auteursrechten is dat er in het geheel geen sprake is van een auteursrecht op EQM. Als daarop wel een auteursrecht zou rusten, berust dat, in haar visie, bij [geïntimeerde sub 6] als de daadwerkelijke maker.

In het arrest van het Europese Hof van Justitie SAS/World Programming oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) dat de auteursrechtelijke bescherming voor computerprogrammatuur op grond van de Softwarerichtlijn (https://hybrid.kluwer.nl/display?cip=hybrid&d=id4e834deb19b1709756ba204d3f4864e6) ziet op de uitdrukkingswijzen ‘zoals de bron- en de doelcode’ van een programma, die de mogelijkheid bieden het programma te produceren of reproduceren, maar niet op de functionaliteit, programmeertaal en indeling van gegevensbestanden. Het monopoliseren van functionaliteit is volgens het Hof uitdrukkelijk niet verenigbaar met de Softwarerichtlijn. Het HvJ EU voegde daaraan echter toe dat dat niet afdoet aan het feit dat de programmeertaal en de indeling van gegevensbestanden als werken in aanmerking kunnen komen voor auteursrechtelijke bescherming, indien ze een ‘eigen intellectuele schepping’ van de auteur zijn.
Het hof is voorshands van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat EQM een oorspronkelijk werk is in de zin van de Auteurswet (Aw), zodat daarop auteursrechten rusten.

3.10
Noad c.s. kan haar rechten niet op art.7 Aw baseren, nu vast staat dat [geïntimeerde sub 6] in 2006 niet bij haar in dienst was als in art. 7 Aw bedoeld. Een management-overeenkomst is geen dienstverband.

3.11
Dat ligt echter anders voor het beroep op art. 8 Aw. Het hof maakt uit het partijdebat op, dat in confesso is dat EQM steeds op de markt is gebracht onder de naam van Noad c.s., zonder dat daarbij [geïntimeerde sub 6] als maker is genoemd. In beginsel vloeit daaruit, gelet op art. 8 Aw, voort dat de auteursrechten bij Noad c.s. berusten. Zelfs als bij een aantal klanten bekend was dat [geïntimeerde sub 6] de ontwikkelaar was, valt uit de tot dusver door IN4BI c.s. ingenomen stellingen niet op te maken dat Noad c.s. hem bij de openbaarmaking als maker had vermeld en evenmin dat [geïntimeerde sub 6] er bezwaar tegen had dat Noad c.s. EQM onder haar naam (zonder vermelding van [geïntimeerde sub 6]) openbaar maakte. De door IN4BI c.s. geciteerde passages uit de overeenkomst tussen [geïntimeerde sub 6] en zijn holding doen daaraan niet af. Die holding maakte EQM immers niet openbaar, dat deed Noad c.s.

In een bodemprocedure zou (na bewijslevering) kunnen blijken dat [geïntimeerde sub 6] geen afstand heeft willen doen van zijn rechten als persoonlijke maker, maar voorshands acht het hof de kans van slagen van dat verweer niet zodanig reëel dat deze aan het geven van de door Noad c.s. gevorderde voorzieningen als onder 3.12 besproken in de weg kan staan. Tot dusver heeft [geïntimeerde sub 6] dat verweer immers niet onderbouwd.

3.13
Het hof ziet aanleiding om de zaak naar de rol te verwijzen voor aktewisseling omtrent de praktische uitvoering. Voorshands acht het hof als modaliteit het meest praktisch dat een kopie van de broncode van zowel EQM als Platform Manager (althans een gegevensdrager waarop deze aanwezig is) ter beschikking wordt gesteld aan een deurwaarder, die een daartoe aangezochte hulppersoon (gebonden aan geheimhouding) met kennis op het gebied van (forensische) IT instrueert om, in antwoord op door het hof op voorstel van partijen geformuleerde vragen, te rapporteren over eventuele overeenkomsten tussen de broncode van Platform Manager en die van EQM broncode. De betreffende gegevensdragers en broncodes dienen niet door anderen te worden ingezien en onder verantwoordelijkheid van de deurwaarder te worden opgeslagen. Partijen kunnen zich omtrent die modaliteiten, de naam van de deskundige en de te stellen vragen ter rolle uitlaten.