Gepubliceerd op donderdag 14 november 2013
IT 1332
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Conclusie A-G: confiscatie van kansspelautomaten

Conclusie A-G HvJ EU 14 november 2013, zaak C-390/12 (Pfleger e.a.) - dossier
Zie eerder IT 902. Verzoek om een prejudiciële beslissing van Unabhängiger Verwaltungssenat des Landes Oberösterreich. Uitlegging van artikel 56 VWEU alsmede de artikelen 15 tot en met 17, 47 en 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Kansspel. Regeling van een lidstaat waarbij de exploitatie van kansspelautomaten met geringe prijzen („kleines Glücksspiel”) zonder vergunning van de bevoegde autoriteit strafbaar is gesteld. Evenredigheidsbeginsel

Conclusie A-G
1. Artikel 56 VWEU verzet zich tegen een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke slechts een beperkt aantal vergunninghouders kansspelen mag organiseren, tenzij die beperking gerechtvaardigd is op grond van een dwingende doelstelling van algemeen belang, zoals de consumentenbescherming en/of de misdaadbestrijding, die doelstelling gelet op het handelsbeleid van de bestaande vergunninghouders op een consequente en samenhangende wijze wordt nagestreefd, en ook evenredig is. Of aan deze criteria is voldaan, staat ter beoordeling van de nationale rechter. Wanneer een beperking aan deze criteria voldoet, is zij niet in strijd met de artikelen 15, 16 of 17 van het Handvest.


2. Artikel 56 VWEU en de artikelen 15, 16 en 17 van het Handvest verzetten zich niet tegen een bepaling die de strafrechtelijke aansprakelijkheid uitbreidt tot de personen die direct of indirect verantwoordelijk zijn voor de schending van een beperking van het aanbieden van gokdiensten, mits de personele werkingssfeer van de strafrechtelijke aansprakelijkheid zich beperkt tot de personen die wisten of hadden moeten weten dat zij met hun handelen een bijdrage aan de overtreding zouden leveren.

3. Noch artikel 56 VWEU, noch de artikelen 16, 47 of 50 van het Handvest verzetten zich tegen een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke in het geval van illegale gokdiensten met een inzet van 10 EUR en seriespelen met kleinere afzonderlijke inzetten die tezamen meer dan 10 EUR bedragen, strafrechtelijke sancties worden opgelegd, terwijl in het geval van illegale gokdiensten met een inzet van minder dan 10 EUR administratieve sancties van toepassing zijn.

4. Artikel 56 VWEU en de artikelen 15, 16 en 17 van het Handvest verzetten zich tegen een nationale regeling volgens welke automaten die bij illegale kansspelen worden gebruikt, automatisch worden verbeurdverklaard en vernietigd zonder dat daarbij rekening kan worden gehouden met de mate van schuld van de eigenaar van de automaat en/of de ernst van de overtreding. Artikel 56 VWEU en de artikelen 15, 16 en 17 van het Handvest verzetten zich echter niet tegen een nationale regeling volgens welke een lidstaat een discretionaire bevoegdheid heeft om een onderneming te sluiten in het geval dat illegale kansspelautomaten aan het publiek ter beschikking zijn gesteld.

De gestelde vragen:

Verzet het in artikel 56 VWEU en in de artikelen 15 tot en met 17 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie tot uitdrukking gebrachte evenredigheidsbeginsel zich tegen een nationale regeling zoals de in het hoofdgeding relevante bepalingen van §§ 3 tot en met 5 alsmede §§ 14 en 21 GSpG, die de exploitatie van kansspelen door middel van automaten afhankelijk stelt van de voorwaarde dat tevoren een vergunning is verleend (waarvan het aantal aan een maximum gebonden is), bij ontbreken waarvan zowel strafrechtelijke sancties kunnen worden opgelegd als rechtstreeks door dwangmiddelen op zaken kan worden opgetreden, hoewel tot nog toe - voor zover bekend - door de Staat in geen enkele gerechtelijke of bestuurlijke procedure is bewezen dat daarmee verbonden criminaliteit en/of gokverslaving daadwerkelijk een substantieel probleem vormt, dat niet door gecontroleerde expansie van geoorloofde kansspelactiviteiten naar een groot aantal afzonderlijke aanbieders, maar enkel door een gecontroleerde, door louter gematigde reclame gekanaliseerde expansie van een monopolist (dan wel zeer weinig oligopolisten) kan worden tegengegaan?

Voor het geval de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord: verzet het in artikel 56 VWEU en in de artikelen 15 tot en met 17 Handvest van de grondrechten tot uitdrukking gebrachte evenredigheidsbeginsel zich tegen een nationale regeling zoals in §§ 52 tot en met 54 GSpG, § 56a GSpG en § 168 StGB, die als gevolg van open wettelijke begrippen leidt tot bijna volledig sluitende strafbaarstelling van talrijke handelingen door (eventueel in andere lidstaten van de Europese Unie gevestigde) personen die slechts in ver verwijderd verband staan tot de exploitatie van kansspelautomaten (zoals distributeurs, verpachters of verhuurders)?

Voor het geval ook de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord: verzetten de vereisten van democratie en rechtsstaat, die kennelijk aan artikel 16 Handvest van de grondrechten ten grondslag liggen, en/of het in artikel 47 Handvest van de grondrechten neergelegde recht op een eerlijk proces en een doeltreffende voorziening in rechte en/of het in artikel 56 VWEU neergelegde transparantievereiste en/of het in artikel 50 Handvest van de grondrechten neergelegde verbod van dubbele vervolging en bestraffing zich tegen een nationale regeling zoals in §§ 52 tot en met 54 GSpG, § 56a GSpG en § 168 StGB, waarvan de onderlinge afbakening bij gebreke van een eenduidige wettelijke regeling voor een burger nauwelijks voorzienbaar en voorspelbaar is maar in een concreet geval pas na een omslachtige formele procedure duidelijk wordt, in weerwil van de verstrekkende verschillen op het vlak van de bevoegdheden (overheidsdienst of rechter), de interventiebevoegdheden, de daarmee verbonden stigmatisering en de procespositie (bijvoorbeeld omkering van de bewijslast) die deze afbakening meebrengt?

Voor het geval een van deze drie vragen bevestigend moet worden beantwoord: verzetten artikel 56 VWEU en/of de artikelen 15 tot en met 17 Handvest van de grondrechten en/of artikel 50 Handvest van de grondrechten zich tegen de bestraffing van personen die in een van de in § 2, lid 1, punt 1, en § 2, lid 2, GSpG genoemde nauwe betrekkingen tot een kansspelautomaat staan, en/of tegen inbeslagneming dan wel confiscatie van deze automaten en/of tegen sluiting van de gehele onderneming van deze personen?