Gepubliceerd op vrijdag 20 juli 2018
IT 2607
Hof ||
19 jun 2018
Hof 19 jun 2018, IT 2607; ECLI:NL:GHAMS:2018:2044 (CGI tegen Staalbankiers), https://www.itenrecht.nl/artikelen/geen-recht-op-schadevergoeding-op-grond-van-de-ongerechtvaardigde-ontbindingsverklaringen-na-wederzi

Geen recht op schadevergoeding op grond van de ongerechtvaardigde ontbindingsverklaringen (na wederzijdse opgeschorting)

Hof Amsterdam 19 juni 2018, IT ; ECLI:NL:GHAMS:2018:2044 (CGI tegen Staalbankiers) Overeenkomstenrecht. Afwikkeling mislukt ICT-project. Uitvoering werkzaamheden is met wederzijds goedvinden in afwachting van de uitkomst van nader overleg gestaakt. Ruim een jaar later volgt ingebrekestelling en ontbinding door opdrachtgever. Heeft ontbinding de daarmee beoogde werking gehad? Leidt ongerechtvaardigde ontbindingsverklaring door opdrachtgever in de gegeven omstandigheden tot verzuim? Artikel 6:83 BW. Is schade geleden als gevolg van ongerechtvaardigde ontbindingsverklaring? Als zij schade heeft geleden, dan is deze veeleer het gevolg van de wederzijdse opschorting waarmee zij zelf heeft ingestemd. CGI heeft derhalve geen recht op schadevergoeding op grond van de ongerechtvaardigde ontbindingsverklaringen. Het Hof wijst de vorderingen van CGI af en bekrachtigt het vonnis waarvan beroep [IT 2219].

3.17 In beginsel heeft te gelden dat, indien een ontbindingsverklaring niet gerechtvaardigd was, de ontbindingsverklaring leidt tot verzuim van de partij die deze verklaring aflegde (vgl. HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1684, NJ 2012/684). Naar het oordeel van het hof kan evenwel in het onderhavige geval niet worden geoordeeld dat de ontbindingsverklaring heeft geleid tot verzuim van Staalbankiers. Daartoe is redengevend de voordien in onderling overleg overeengekomen wederzijdse opschorting van de uitvoering van de Overeenkomst die meebrengt dat zich, ondanks de niet-gerechtvaardigde ontbindingsverklaring, niet een van de in artikel 6:83 BW bedoelde gevallen voordoet.

3.18 Overigens kunnen de vorderingen van CGI op basis van de primaire grondslag hoe dan ook niet worden toegewezen, ook niet indien de ontbindingsverklaringen wel zouden hebben geleid tot het verzuim aan de zijde van Staalbankiers. CGI vordert in deze procedure schadevergoeding als gevolg van de onterechte ontbinding. Tegen de achtergrond van de overeengekomen opschorting kan evenwel niet worden geoordeeld dat de schade waarvan CGI in deze procedure vergoeding vordert het gevolg is van die ontbinding. De ontbindingsverklaringen dateren van 5 augustus 2013 en 23 september 2013, derhalve ongeveer anderhalf jaar nadat partijen waren overeengekomen de uitvoering van de Overeenkomst op te schorten. Naar CGI wist, is Staalbankiers dan ook niet vanwege de door haar ingeroepen ontbinding gestopt met de uitvoering van de Overeenkomst. Als zij schade heeft geleden, dan is deze veeleer het gevolg van de wederzijdse opschorting waarmee zij zelf heeft ingestemd.

CGI heeft derhalve geen recht op schadevergoeding op grond van de ongerechtvaardigde ontbindingsverklaringen. Andere tekortkomingen dan de onterechte ontbinding en de hierna te bespreken gestelde tekortkoming die bestaat in het niet betalen van de facturen in 2012 zijn geen onderwerp van het hoger beroep. Niet gesteld is dat die laatstgenoemde tekortkoming heeft geleid tot de schade waarop de primaire vordering betrekking heeft. Dit betekent dat de primaire vordering van CGI niet voor toewijzing in aanmerking komt.