Gepubliceerd op woensdag 6 februari 2013
IT 1030
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Prejudiciële vragen: telecommunicatiewet en het EU-Handvest

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 19 december 2012, zaak C-594/12 (Seitlinger c.s.)

Zie eerder IT 1022. Bescherming persoonsgegevens. Telecommunicatie. Handvest grondrechten.

Richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken en tot wijziging van richtlijn 2002/58/EG.

In de Oostenrijkse telecommunicatiewet is bepaald dat de exploitant van een netwerk verplicht is bepaalde gegevens te bewaren. In april 2012 is een wijzigingswet in werking getreden waarbij die verplichtingen zijn uitgebreid. Het bestuur van het Land Kärnten gaat in beroep bij het grondwettelijk Hof (de verwijzende rechter in deze zaak) om de nieuwe bepalingen nietig te laten verklaren. Hetzelfde doen vele burgers (er ligt een beroep namens 11 130 verzoekers) die stellen rechtstreeks in hun rechten te worden geschaad door de nieuwe bepalingen. Zij stellen dat met name artikel 8 Handvest geschonden wordt door bewaring van gegevens zonder verdenking of aanleiding. De verwijzingsbeschikking is voor het overgrote deel gewijd aan RL 2006/24 (blz 5 t/m 13) en aan de Telecomwet (blz 13- 18), gevolgd door een pagina (de rest van blz 18) over het grondrecht gegevensbescherming. Pas vanaf blz 19 wordt dieper op de zaak ingegaan. De vraag die hier speelt is met name de geldigheid van RL 2006/24 of dat die RL strijd oplevert met artikelen 7, 8 11 en 20 van het Handvest.

De verwijzende Oostenrijkse rechter stelt het HvJ EU de volgende vragen:

1. Geldigheid van handelingen van instellingen van de Unie: Zijn de artikelen 3 tot en met 9 van [de dataretentierichtlijn 2006/24/EG], verenigbaar met de artikelen 7, 8 en 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

2. Uitlegging van de verdragen:

2.1 Moeten, gelet op de toelichting op artikel 8 van het Handvest, die overeenkomstig artikel 52, lid 7, daarvan is opgesteld om richting te geven aan de uitlegging van dit Handvest en door het Verfassungsgerichtshof naar behoren acht moet worden genomen, richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en  betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en verordening (EG) nr. 45/2001 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van inmengingen, worden beschouwd als gelijkwaardig aan de voorwaarden van artikel 8, lid 2, en artikel 52, lid 1, van het Handvest?

2.2. Hoe verhoudt het in artikel 52, lid 3, laatste zin, van het Handvest genoemde „recht van de Unie” zich tot de richtlijnen op het gebied van het recht inzake gegevensbescherming?

2.3. Moet, gelet op het feit dat richtlijn 95/46/EG en verordening (EG) nr. 45/2001 voorwaarden en beperkingen bevatten voor de uitoefening van het in het Handvest neergelegde fundamentele recht op gegevensbescherming, bij de uitlegging van artikel 8 van het Handvest rekening worden gehouden met wijzigingen tengevolge van afgeleid recht van latere datum?

2.4. Heeft, gelet op artikel 52, lid 4, van het Handvest, het in artikel 53 van het Handvest neergelegde beginsel van handhaving van hogere beschermingsniveaus tot gevolg dat de in het Handvest neergelegde grenzen van de toelaatbare beperkingen door afgeleid recht nauwer moeten worden afgebakend?

2.5. Kunnen, gelet op artikel 52, lid 3, van het Handvest, de vijfde alinea van de preambule en de toelichting op artikel 7 van het Handvest, volgens welke de in artikel 7 gewaarborgde rechten corresponderen met de rechten die in artikel 8 EVRM zijn gewaarborgd, aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake artikel 8 EVRM criteria worden ontleend voor de uitlegging van artikel 8 van het Handvest, die de uitlegging van laatstgenoemd artikel beïnvloeden?