DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op woensdag 2 februari 2011
IT 224
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Tussentijds Hoger Beroep mogelijk van 843a vonnis?

Kan je nu wel of niet tussentijds in hoger beroep van een 843a vonnis? Volgens Menno Weij van SOLV is de tussenstand bij de Gerechtshoven nu 2-2. Klik hier voor zijn blog of lees de blog hieronder.

Voor degene die niet meteen een beeld hebben van een 843a tussenvonnis: op grond van 843a Rechtsvordering kan, kort gezegd, afgifte van en/of inzage in gevraagd worden van bepaalde bescheiden.   De constructie van 843a wordt steeds vaker gebruikt om bewijs beslag te kunnen leggen, en om vervolgens inzage in dat bewijs te vragen door middel van een tussenvonnis hangende de procedure.

 

De vraag die al langer leeft is of je van een 843a tussenvonnis tussentijds in hoger beroep kan. Het belang is onder omstandigheden evident. Stel dat je vordering tot inzage of afgifte wordt afgewezen, dan heeft dit waarschijnlijk een impact op je (bewijs-)positie in het verder verloop van de procedure.

 

Mijn persoonlijke visie is dat een tussentijds hoger beroep onder omstandigheden mogelijk moet kunnen zijn. Ik sluit mij daarbij aan bij de visie van o.a. het Hof Den Bosch. Maar ik kan mij voorstellen dat u de lijn van de rechtspraak wellicht  interessanter vindt.  Die lijn is niet bepaald duidelijk. Het lijkt erop dat de tussenstand tussen de Gerechtshoven onderling nu 2-2 is. Amsterdam en Den Bosch zijn onder omstandigheden voor, Leeuwarden en Den Haag zijn tegen.

 

Eerst even naar de wet. De wet bepaalt namelijk in artikel 337, tweede lid van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) dat  tussentijds hoger beroep van een tussenvonnis (niet zijnde een provisioneel vonnis) uitgesloten is, tenzij de rechter die de uitspraak heeft gedaan anders heeft bepaald. Deze regel strekt er overigens toe fragmentatie van de instructie van de zaak, vertraging en processuele complicaties, een en ander als gevolg van tussentijdse beroepen, tegen te gaan en aldus de doelmatigheid en snelheid van de procedure te bevorderen.

 

De eerste vraag is dus of een 843a tussenvonnis een echt tussenvonnis is, of een eindvonnis. Het Hof Leeuwarden oordeel recent dat het om een tussenvonnis gaat, of het nu een toewijzend of een afwijzend 843a vonnis is:

 

Het hof heeft in zijn arrest van 16 maart 2010, LJN: BL7896 de vraag of een vonnis waarbij is beslist op een vordering op grond van artikel 843a Rv moet worden aangemerkt als een tussenvonnis bevestigend beantwoord in een zaak waarin het ging om een vonnis strekkende tot afwijzing van een dergelijke vordering. Daarbij heeft het hof acht geslagen op het arrest van de Hoge Raad van 22 januari 2010, LJN BK1639, RvdW 2010, 183. Voor het antwoord op de vraag of een vonnis een tussenvonnis is of een eindvonnis, is beslissend geoordeeld of bij dat vonnis een einde is gemaakt aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde, waarbij onder het gevorderde moet worden verstaan de rechtsvordering die inzet is van het geding in de hoofdzaak. Is dat het geval, dan is het vonnis een eindvonnis, anders is het een tussenvonnis.

Het hof ziet in het verlengde van zijn arrest van 16 maart 2010 thans aanleiding te oordelen dat ook de beslissing tot toewijzing van de vordering als bedoeld in artikel 843a Rv valt aan te merken als een tussenvonnis en niet als een beslissing waarbij een einde wordt gemaakt aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde. Zo heeft ook de incidentele vordering van [geïntimeerde] slechts tot doel inzicht te verkrijgen in het verloop van de saldi op de verschillende bankrekeningen en in de pensioenopbouw van [appellante] tijdens het huwelijk. In dit verband bestaat geen verschil tussen afwijzing of toewijzing van de vordering. Het feit dat aan de veroordeling een dwangsom is gekoppeld maakt dit oordeel niet anders. De dwangsom vormt namelijk niet de beslissing op enig onderdeel van het in de hoofdzaak gevorderde, maar slecht een prikkel tot nakoming van de veroordeling in het incident.

 

In datzelfde arrest, haakt het Hof Leeuwarden nog even in op eerdere uitspraken van het Hof Den Bosch en het Hof Amsterdam, die een tussentijds appel wel ontvankelijk verklaarden:

 

De beslissing van het hof wijkt daarmee af van de uitspraken van het Hof 's Hertogenbosch van 21 juli 2009, LJN: BK3127 en van het Hof Amsterdam van 30 september 2009, LJN: BG4368, in die zin dat in die uitspraken werd overwogen dat bij toewijzing van een incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv wel aanleiding kan bestaan tussentijds appel mogelijk te achten. Als reden daarvoor is genoemd, samengevat, de mogelijk onaanvaardbare gevolgen die het niet openstellen van tussentijds appel voor de verweerder zou kunnen hebben, terwijl hij geen invloed kan uitoefenen op de keuze van de eiser om de vordering niet in een aparte dagvaardingsprocedure maar in een incident in te stellen.

 

 

Leeuwarden ziet echter geen reden deze uitspraken te volgen:

 

Het hof ziet evenwel onvoldoende grond om het standpunt van de hoven te 's Hertogenbosch en Amsterdam te volgen. Het in dit opzicht maken van een onderscheid tussen toe- of afwijzen van de vordering vindt geen steun in de wet. Voorts overweegt het hof dat de in genoemde hofuitspraken bedoelde mogelijke nadelige gevolgen voor de verweerder in geval van een toewijzing ook kunnen dienen ter onderbouwing van een verzoek door de verweerder aan de rechtbank om tussentijds appel open te stellen.

 

 

Tenslotte, biedt de opening om een 843a tussenvonnis te kwalificeren als van een provisioneel vonnis op de voet van 223 nog soelaas? waarschijnlijk niet.  Het Hof Den Haag overwoog daartoe recent als volgt:

 

“In zijn arrest van 22 januari 2010 (LJN BK1639) heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat de uitzondering die in artikel 337, eerste lid, Rv wordt gegeven voor uitspraken waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd, aldus dient te worden opgevat, dat daaronder niet vallen beslissingen die de rechter geeft in het kader van de voortgang en de instructie van de zaak. Met [geïntimeerden] is het hof van oordeel dat de door de rechtbank gegeven beslissing op de vordering van [appelante]  tot overlegging of afgifte van (afschriften van) bescheiden, ongeacht de grondslag van die vordering, de voortgang en instructie van de zaak betreft, zodat het appelverbod van artikel 337, tweede lid Rv zich in het licht van voornoemde uitspraak van de Hoge Raad mede daarover uitstrekt. [appelante] heeft aan haar vordering immers ten grondslag gelegd dat zij de gevraagde stukken nodig heeft om te komen tot een onderbouwing van het door haar in de (thans nog voor de rechtbank Rotterdam aanhangige) hoofdprocedure te voeren verweer. Het incidenteel gevorderde is aldus van processuele aard (bewijsvergaring) en de beslissing daarover maakt geen einde aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde. Naar het oordeel van het hof verzet ook het (definitieve) karakter van de gevorderde afgifte of inzage zich tegen de in artikel 337, eerste lid Rv gegeven uitzondering, nu immers de werkingsduur van de daaruit te verkrijgen kennis en wetenschap naar zijn aard niet slechts kan worden beperkt tot de duur van het geding in de hoofdzaak waarbinnen de voorziening als "voorlopig" heeft te gelden.