Gepubliceerd op vrijdag 1 juli 2016
IT 2097

Victor de Pous: Privacytoezichthouder krijgt vierde voorzitter: een retrospectief

Man, blank, tenminste van middelbare leeftijd en jurist. Ook de vierde preses van het bestuursorgaan privacytoezichthouder voldoet aan deze kenmerken. Na Klaas de Vries (oud-rechter), Peter Hustinx (oud-ambtenaar ministerie van Justitie), Jacob Kohnstamm (oud-politicus) is het nu de beurt aan Aleid Wolfsen (oud-rechter, oud-politicus en oud- burgemeester). De wisseling van wacht komt op indringend moment. Niet eerder staat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zo in de belangstelling en — afhankelijk welke positie je kiest — onder druk als in deze periode, waar allerlei maatschappelijke en informatietechnologische ontwikkelingen zich met spoed, parallel en deels onverwachts blijven voltrekken. De geest is definitief uit de fles.

Hoe anders was de sfeer in de jaren tachtig. Nauwelijks meer dan een handjevol belangstellenden richtte zich beroepshalve op het domein privacyrecht. Ondanks verdeelde belangen en meningen bleef de emotie uit en niemand twijfelde of de regulering van privacy zware kost was. Tussen de start van de Staatscommissie Koopmans (1972; ingesteld na protesten tegen de volkstelling van het jaar daarvoor) en ontwerp Wet op de persoonsregistratie bevond zich immers een gapend gat van negen jaar. Vervolgens werd dit bureaucratische, op een vergunningstelsel ingestoken voorstel enkele jaren later ingetrokken en vervangen door de Wet persoonsregistraties. Die trad gefaseerd in de periode 1 juli 1989 – 1 juli 1990 in werking. Daarmee kreeg Nederland niet alleen voor het eerst privacywet, maar tevens een privacytoezichthouder.

De Tweede Kamer had nog gediscussieerd over de vestigingsplaats. In het kader van de spreiding van rijksdiensten dacht de regering aan het noorden. Uiteindelijk werd het toch Rijswijk — dichtbij bij het Haagse overleg- en lobbycircuit — al waar de noeste arbeid startte met de interne organisatie en de inrichting van kale kantoorverdiepingen. Er was letterlijk niets. Als grote onbekende in het kleine privacyland, moest de eerste voorzitter, Mr. K.E. de Vries, zowel vloerbedekking regelen als personeel aannemen. Hij stond er alleen voor, hoorde we hem zuchten, en onder aanzienlijke tijdsdruk. Nog voordat de kamer formeel aantrad, kwam er kritiek. De toenmalige Stichting Waakzaamheid Persoonsregistraties oordeelde spoorslags dat De Vries met zijn Rijswijkse 'zittingszaal' op de stoel van de rechter ging zitten, terwijl de financiële sector zich hardop afvroeg waarom een wet überhaupt een toezichthouder voor naleving nodig heeft.

De eerste voorzitter zag naast de facilitaire en HR-perikelen de bui ook elders hangen: diversiteit, complexiteit en werkdruk. Over dit drieluik liet hij geen misverstand bestaan. De wetgever had de kamer namelijk nogal ruimhartig had bedeeld: toezicht op de werking van persoonsregistraties, advisering over wetgeving en beleid, bemiddeling en advisering bij privacygeschillen, advisering aan de rechter, toetsing van gedragscodes, de registratiefunctie, voorlichting aan houders en geregistreerden, het beoordelen van grensoverschrijdende persoonsregistraties en, last but least least, de productie van het jaarverslag. Te ruimhartig dus. Naar de nabije toekomst kijkend, wees De Vries nog fijntjes op het GBA-project, het Aanvullend Akkoord van Schengen, de Wet op de politieregisters en de Ratificatie van het Verdrag van Straatsburg. Eerst ging het echter om de actualiteit. 'Niemand weet precies hoeveel persoonsregistraties we in Nederland hebben. Schattingen daaromtrent lopen uiteen van 200-300 duizend tot 2 miljoen. In beginsel vallen die allemaal onder het toezicht van de Registratiekamer'. Hij had gelijk.

Niet iedereen somberde. 'Ik heb gisteravond voor het eerst de stukken over de privacywet zitten lezen. Heel interessant. Als je ziet dat het vorige wetsontwerp nog meer dan 100 artikelen bevatte en we hebben er nu ongeveer de helft, dan begint dit veel meer in de richting te komen van een hanteerbaar stuk wetgeving. En dan toets ik het niet aan de vraag of het voor de consument een laagdrempelige en mooi toegankelijke regeling is, want ik denk dat dat niet het geval is. Het is gelukkig weer zo ingewikkeld dat je het weer niet kunt doen zonder advocaat’, aldus verwoordde deken Leo Spigt kort na de inwerkingtreding zijn pragmatische blijdschap. Dat was januari 1990. Het domein heeft niets aan complexiteit ingeboet. Integendeel.