Gepubliceerd op woensdag 24 augustus 2016
IT 2119
Rechtbank ||
20 jul 2016
Rechtbank 20 jul 2016, IT 2119; ECLI:NL:RBDHA:2016:9853 (verwijdering uit incidentenregister), https://www.itenrecht.nl/artikelen/vordering-tot-verwijdering-uit-incidentenregister

Vordering tot verwijdering uit incidentenregister

Rechtbank Den Haag 20 juli 2016, IT 2119; ECLI:NL:RBDHA:2016:9853 (verwijdering uit incidentenregister) Registratie persoonsgegevens. Incidentenregister. Het betreft een vordering tot verwijdering uit incidentenregister van financiële instellingen. Als kernvraag ligt ter beantwoording voor of de opname van de persoonsgegevens van de eiser in het Incidentenregister en het EVR rechtmatig is. Inderdaad kan o.g.v. de artikelen 36 en 46 Wbp via een verzoekschriftprocedure om verwijdering uit de registers worden verzocht. Die openstaande rechtsgang staat er echter niet aan in de weg dat eiser, zoals hier, op basis van onrechtmatige daad via een dagvaardingsprocedure vordert dat de registratie ongedaan wordt gemaakt. Er bestaat een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld dat eiser c.s. zich schuldig heeft gemaakt aan het opmaken en gebruikmaken van een valse of vervalste werkgeversverklaring en salarisspecificatie, zoals strafbaar gesteld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), en heeft gepoogd om NN Bank met deze stukken te misleiden. De rechtbank wijst de vordering tot verwijdering uit het incidentenregister af, omdat vast staat dat gedragingen van eiser een bedreiging vormen voor de integriteit en continuïteit van de financiële sector.

De beoordeling 

4.3. Als kernvraag ligt ter beantwoording voor of de opname van de persoonsgegevens van [eiser c.s.] in het Incidentenregister en het EVR rechtmatig is. In dat verband is tussen partijen niet in geschil dat daarbij als toetsingskader dient of de registratie in overeenstemming met het Protocol is gedaan, en meer in het bijzonder artikel 5.2.1. van het Protocol. Onbestreden is immers dat het Protocol kan worden beschouwd als een regeling die voldoende waarborgen biedt voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens zoals de Wbp die voorschrijft.

4.4. De rechtbank stelt voorts het volgende voorop. Uit de toelichting van NN Bank en de strafrechtelijke aangifte blijkt dat de ter discussie staande registratie betrekking heeft op een verdenking van fraude door [eiser c.s.] bij de hypotheekaanvraag. Omdat opname in het Incidentenregister en met name opname in het - voor andere deelnemende financiële instellingen raadpleegbare - EVR verstrekkende gevolgen kan hebben, worden daaraan hoge eisen gesteld. Die hoge eisen komen onder meer tot uitdrukking in de eis dat opname van strafrechtelijke persoonsgegevens - waaronder moet worden verstaan zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 350 Wetboek van Strafvordering (Sv) kunnen dragen - pas is toegestaan indien de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld opleveren, in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan (vgl. HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2720).

(…)

4.8. De rechtbank overweegt dat bij deze stand van zaken, waarbij als gezegd enerzijds sterke aanknopingspunten zijn dat [eiser c.s.] in het kader van de hypotheekaanvraag valse of vervalste stukken aan NN Bank heeft verstrekt, en [eiser c.s.] anderzijds niets heeft ingebracht dat die verdenking ontkracht en zich bovendien, ondanks het aanbod van NN Bank tot nader onderzoek naar de juistheid van de stukken, niet bereid verklaart om aan dit onderzoek mee te werken of aanvullende informatie aan NN Bank te verschaffen, tot de conclusie kan worden gekomen dat alles opgeteld een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld bestaat dat [eiser c.s.] zich schuldig heeft gemaakt aan het opmaken en gebruikmaken van een valse of vervalste werkgeversverklaring en salarisspecificatie, zoals strafbaar gesteld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), en heeft gepoogd om NN Bank met deze stukken te misleiden.

4.9. Daarmee staat in voldoende mate vast dat [eiser c.s.] gedragingen hebben verricht die een bedreiging vormen voor de integriteit en continuïteit van de financiële sector. De aard en de hoogte van het inkomen van de kredietnemer vormen de basis van de kredietverstrekking, aangezien de kredietgever daarop zal baseren of en tot welk bedrag hij krediet zal verlenen. Het is dan ook, mede ter voorkoming van overkreditering, van essentieel belang dat de kredietgever op de juistheid en getrouwheid van de verstrekte inkomensgegevens kan vertrouwen. Derhalve is het van belang dat frauduleuze handelingen als de onderhavige, die dit vertrouwen ondergraven, worden geregistreerd, ook vanwege de afschrikwekkende werking die daarvan uitgaat. De rechtbank is van oordeel dat dit belang van NN Bank bij opname van de gegevens van [eiser c.s.] in het Incidentenregister en het EVR prevaleert boven het nadeel dat [eiser c.s.] hierdoor ondervindt doordat hij gedurende lange tijd niet in aanmerking kan komen voor een hypothecaire lening.

De rechtbank:
5.1. wijst de vordering af;
5.2.veroordeelt [eiser c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van NN Bank begroot op € 1.521,-;
5.3. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.