DOSSIERS
Alle dossiers

Aanbesteding  

IT 594

Geen onvoorwaardelijk en ondubbelzinnig ‘ja’

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 6 september 2011, LJN BU5995 (Itelligence B.V. tegen st. ROC ID college)

Kort geding. Niet-openbare aanbesteding levering software en digitale overdracht deelnemersgegevens. Eiseres heeft vragen in het Programma van Eisen met ‘ja’ beantwoord, maar uit de toelichting op die antwoorden en uit de op verzoek van de aanbestedende dienst gegeven nadere onderbouwing, heeft de aanbestedende dienst mogen begrijpen dat de antwoorden feitelijk geen onvoorwaardelijk en ondubbelzinnig ‘ja’ betroffen. Derhalve heeft de aanbestedende dienst op goede gronden geen punten aan eiseres toegekend. Als behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver had eiseres moeten begrijpen dat het antwoord ‘ja’ onvoorwaardelijk en zonder aannames moest zijn. De herbeoordelingen hebben zorgvuldig en overeenkomstig de aanbestedingsstukken plaatsgevonden. Niet is gebleken dat deze in strijd met de voor de inschrijving kenbaar gemaakte beoordelingssystematiek hebben plaatsgevonden. De vorderingen worden afgewezen.

4.7. Naar voorlopig oordeel is voldoende gebleken dat de herbeoordelingen van de inschrijvingen van Itelligence en Educus van 16, 18 en 24 augustus 2011 zorgvuldig en overeenkomstig het Aanbestedingsdocument hebben plaatsgevonden. In dit verband heeft het ID College voldoende aannemelijk gemaakt dat het beoordelingsteam, dat ook de oorspronkelijke beoordeling heeft uitgevoerd, bij de herbeoordeling is ‘gemonitord’ door een andere onafhankelijke deskundige, zodat van willekeur bij de herbeoordeling voorshands niet is gebleken. Weliswaar zijn meerdere gunningsresultaten aan Itelligence kenbaar gemaakt, doch deze zijn naar voorlopig oordeel het directe gevolg van de herbeoordelingen die naar aanleiding van het uitbrengen van de dagvaarding ter zake van dit kort geding hebben plaatsgevonden. Nu niet is gebleken dat deze resultaten niet op een zorgvuldige wijze en overeenkomstig de aanbestedingsstukken tot stand zijn gekomen, is niet aannemelijk geworden dat het ID College onrechtmatig jegens Itelligence heeft gehandeld.

4.8. Nu gelet op het voorgaande geen aanleiding bestaat om het ID College te veroordelen tot gunning van de Opdracht aan Itelligence, noch haar te gebieden tot een nieuwe herbeoordeling over te gaan, worden de daartoe strekkende primaire en subsidiaire vorderingen van Itelligence afgewezen.

4.9. Meer subsidiair heeft Itelligence gevorderd het ID College te veroordelen tot een heraanbesteding van de Opdracht over te gaan. Dienaangaande wordt het volgende overwogen. Aan haar vordering heeft Itelligence ten grondslag gelegd dat het ID College ten onrechte heeft nagelaten om aan te geven aan de hand van welke maatstaf de inschrijvingen zouden worden beoordeeld, zodat de inschrijvers hebben mogen veronderstellen dat zij voor het scoren van punten een antwoord op de vragen uit het PvE moesten geven dat in enige mate tegemoet kwam aan de wensen. Echter, zoals hiervoor onder 4.5. reeds is overwogen moest het gelet op het Aanbestedingsdocument en de derde Nota van Inlichtingen voor een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver duidelijk zijn dat het antwoord op de vragen geen voorwaarden of aannames mocht bevatten. Dat de (her-)beoordeling door het ID College in strijd met de voor de inschrijving kenbaar gemaakte beoordelingssystematiek heeft plaatsgevonden en dat daarbij andere maatstaven zijn gehanteerd dan op grond van de aanbestedingsstukken voor de inschrijvers te verwachten was, is naar voorlopig oordeel dan ook niet gebleken. De meer subsidiaire vordering wordt daarom afgewezen.

IT 585

Producten moeten integreren

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 10 november 2011, LJN BU4197 (Atos IT Solutions and services tegen Staat der Nederlanden)

Kort geding. Aanbesteding. Terzijdestelling inschrijving. Nu de door de inschrijvers aan te bieden producten moeten integreren op het bestaande platform, waarvan de software (grotendeels) afkomstig is van Genesys, was het logisch dat de aanbestedende dienst dienaangaande garanties vroeg. Niet in strijd met artikel 23 leden 2 en 11 Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten ("Bao") dat die garanties moeten worden afgegeven door Genesys, omdat het voorwerp van de opdracht dat rechtvaardigt en niet kan worden aangenomen dat de mededinging daardoor ongerechtvaardigd wordt belemmerd. Tegenstrijdigheden in inschrijving, onder meer door bijvoeging van een onecht certificaat, komen geheel voor risico van de inschrijvende partij. Deze lenen zich niet voor een eenvoudig herstel. Bijlagen maken onlosmakelijk deel uit van de inschrijving. Geen aanleiding om te bepalen dat (eventueel) hoger beroep tegen het vonnis schorsende werking heeft. Vorderingen van Atos afgewezen

 

4.4. Tegen de achtergrond van het voorgaande is logisch en ook toelaatbaar dat de Belastingdienst, door het stellen van bepaalde eisen, garanties beoogt te verkrijgen dat de te leveren producten ook daadwerkelijk (vlekkeloos) zullen integreren op het CIM-platform, teneinde te voorkomen dat hij achteraf wordt geconfronteerd met integratie- c.q. implementatieproblemen. Atos kan niet worden gevolgd in haar stelling dat het bepaalde in artikel 23 leden 2 en 11 Bao er aan in de weg staat dat de Belastingdienst die garanties bewerkstelligt door als eis te stellen dat het betreffende product is c.q. zal worden gecertificeerd door Genesys. Allereerst is daarvoor van belang dat - bezien in het licht van het bepaalde onder 2.3.1 en 7.4.2 van het Beschrijvend Document en het zogenaamde "Grossmann-arrest" - aangenomen moet worden dat Atos haar rechten om zich daarop te beroepen heeft verwerkt. Niet gebleken is namelijk dat Atos in een eerder stadium van de aanbestedingsprocedure haar bezwaren dienaangaande kenbaar heeft gemaakt bij de Belastingdienst, hetgeen wel op haar weg lag. Door daarmee voor het eerst in de onderhavige procedure aan te komen, is Atos te laat. Het beroep van Atos op vraag 238 in een (niet overgelegde) Nota van Inlichtingen kan haar niet baten, omdat daarin niet - zonder meer - een beroep op strijd met artikel 23 Bao valt te lezen.

4.5. Overigens zou ook geen sprake zijn van strijd met artikel 23 lid 11 Bao, indien zou moeten worden geoordeeld dat door middel van voormelde vraag, waarin wordt gewezen op bevoordeling van Genesys, wel een beroep op strijd met die bepaling wordt gedaan. Nu het CKTO-produkt probleemloos moet kunnen integreren op het CIM-platform, dat (grotendeels) is opgebouwd met software van Genesys, rechtvaardigt het voorwerp van de opdacht dat gevraagd wordt om certificatie door Genesys. Bezien in het licht van het voorgaande kan evenmin worden aangenomen dat de certificatie door Genesys leidt tot een ongerechtvaardigde belemmering van de mededinging. Te minder nu Genesys klaarblijkelijk niet behoort tot de kring van kandidaat-inschrijvers ter zake van de onderhavige aanbesteding. Bovendien worden alle inschrijvende partijen, die gebruik maken van "third party producten", geconfronteerd met dezelfde kosten. Strijd met artikel 23 lid 2 Bao is dus ook niet aan de orde.

IT 581

EU ICT overheidsopdracht

Gerecht EU 15 november 2011, Zaak T-170/10 (Computer task Group Luxembourg tegen HvJ EU)

Overheidsopdrachten voor dienstverlening, Aanbestedingsprocedure: Terbeschikkingstelling van ondersteuning aan de gebruikers van computersystemen. Afwijzing van een offerte voor de late indienen en gunning van de opdracht aan een andere bieder. Beroep tot nietigverklaring. Niet-contractuele verantwoordelijkheid.

Ten eerste wordt gevorderd de nietigverklaring van de beslissing van 9 februari 2010 van de commissie die de offertes moest openen, tot afwijzing, wegens te late indiening, van de offerte die verzoekster heeft ingediend in het kader van de aanbestedingsprocedure betreffende diensten inzake ondersteuning voor gebruikers van IT-systemen van het eerste en tweede niveau, callcenter, beheer van eindgebruikerhardware (PB 2009/S 217-312292) en van de beslissing om de opdracht aan een andere inschrijver te gunnen en ten tweede een vordering tot schadevergoeding. Beroep wordt afgewezen.

IT 549

Open Source aanbesteden op zijn Frans

Met dank aan Walter van Holst, Mitopics.

Medio 2009 heeft er in de Nederlandse IT-vakpers een controverse gespeeld over de (vermeende) aanbestedingsverplichtingen bij het rechtstreeks verwerven van open source software. Tot op heden is deze vraag in Nederland nog niet aan een rechter voorgelegd. Interessant is echter dat de Franse Conseil d’État, het hoogste bestuursrechtelijke orgaan in Frankrijk, hier onlangs een uitspraak over heeft gedaan.

Een korte samenvatting van de controverse uit 2009: het Ministerie van Algemene Zaken had voor het open source CMS Hippo gekozen en pas in een later stadium hieraan gerelateerde dienstverlening aanbesteed. Met name ICT~Office was van mening dat deze keuze vooraf voor een open source softwarepakket in strijd met de Europese aanbestedingsregels was en uitte hier dan ook forse kritiek op (Computable). Uit de reacties op ICT~Office bleek dat niet iedereen de visie van ICT~Office deelde. Zoals het in een controverse in Computable betaamt, werden grote woorden zoals ‘krokodillentranen’, ‘open source maffia’, ‘wakker worden ICT~Office’ en ‘wonderlijke actie' niet geschuwd. De hamvraag is of er alleen gekeken moet worden naar de vraag of er onder een bezwarende titel verworven wordt (wat bij open source licenties niet het geval is), of dat er ook in ogenschouw genomen moet worden dat een keuze voor één bepaald verdienmodel een onterechte uitsluiting van andere verdienmodellen is.

Er lag al een uitspraak van de Europese Ombudsman (Computable), later ook hier op IT en Recht behandeld door Marianne Korpershoek (IT 187) die er op wees dat open source software niet aanbestedingsplichtig is. In de Franse zaak ging het om de regionale overheid van Picardië die in een openbare Europese aanbesteding om implementatie-, onderhouds- en ondersteuningsdienstverlening voor de open source software elektronische leeromgeving Lilie had gevraagd. De aanbesteding werd door Atos Origin gewonnen. Twee andere leveranciers, Kosmos en Itop, leveranciers van educatieve software, kwamen hier tegen op, op grond van de Franse implementatie van artikel 23 lid 8 van richtlijn 2004/18/EC (het verbod op het noemen van merknamen).

In eerste instantie werd dit beroep gegrond verklaard door de administratieve rechter in Amiens, maar in hoger beroep zag de Counseil d’État dit toch beduidend anders. In essentie werd de voorafgaande keuze door de regio Picardië voor Lilie niet als discriminatoir gezien omdat het om open source software ging. Uit de vrijheden die open source licenties verschaffen vloeit namelijk voort dat iedere partij diensten aan kan bieden gerelateerd aan dit specifieke pakket. De Conseil d’État gaat daarbij zelfs zover om te stellen dat een keuze voor een open source pakket zelfs geen voorsprong oplevert voor de oorspronkelijke makers van dat pakket:

“… ne peut être regardée ni comme ayant pour effet de favoriser la société Logica qui a participé à sa conception et en est copropriétaire ni comme ayant pour effet d'éliminer des entreprises telles que les sociétés requérantes qui, tout en ayant entrepris de développer leurs propres solutions logicielles, sont spécialisées dans l'installation d'espaces numériques de travail à destination des établissements d'enseignement et disposent des compétences requises pour adapter le logiciel libre Lilie …”

Een conclusie die uit praktisch oogpunt misschien wat ver gaat. Feit blijft dat we nu binnen Europa twee uitspraken hebben van rechtsprekende organen, die binnen hun respectievelijke jurisdicties als organen met gezag worden gezien, die geen probleem zien in het niet aanbesteden van open source software. De lijn van ICT~Office in dit debat heeft tot op heden nog geen weerklank gevonden in de rechtspraak in het buitenland.

IT 526

Te grote monitor

Rechtbank 's-Gravenhage 14 september 2011, LJN BT6715 (Scholten Awater B.V. tege Staat der Nederlanden (Binnenlandse zaken, ihb DG Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk) en Fujitsu Technology Solutions .V.)

 Aanbesteding ICT-apparatuur. Eiseres, die zelf ongeldig heeft ingeschreven, stelt dat winnaar van de opdracht (Fujitsu Technology Solutions B.V.) ook ongeldig heeft ingeschreven omdat bepaalde monitor niet voldoet aangestelde eisen. Eiseres is wel ontvankelijk in haar vordering maar zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de monitor van Fujitsu fictief is, niet bestaat of anderszins niet voldoet aan de gestelde eisen. Vordering wordt afgewezen.

 4.2. De vraag is vervolgens of SA slaagt in haar stelling dat Fujitsu ongeldig heeft ingeschreven. Daarbij spitst het geschil tussen partijen zich toe op de vraag of de door Fujitsu aangeleverde monitor in mandje 11 voldoet aan de daartoe in het bestek gestelde eisen.

4.3. De Staat heeft onder meer als verweer aangevoerd dat de door Fujitsu geoffreerde monitor op twee prijslijsten staat vermeld die dateren van vóór de aankondiging en wel tegen vergelijkbare prijzen. Volgens de Staat weerlegt dit de stelling van SA dat de monitor speciaal voor de onderhavige aanbesteding aan de CEMEA prijslijst is toegevoegd tegen een lage prijs om de kansen op de opdracht te vergroten. In de visie van de Staat blijkt uit de door Fujitsu aangeleverde datasheet dat de door Fujitsu voor mandje 11 geoffreerde monitor voldoet aan alle minimumeisen, waaronder de eis van een in hoogte verstelbare voet die kantelbaar is en verdraaibaar naar links en rechts. Ook blijkt naar de mening van de Staat dat uit de aan SA verstrekte pagina's van de door Fujitsu bij haar inschrijving gevoegde prijslijst dat de geoffreerde monitor op die prijslijst is vermeld.

4.4. SA heeft voor haar stelling dat Fujitsu ongeldig heeft ingeschreven op de opdracht er met name op gewezen dat zulks is gebleken uit het door SA verrichte onderzoek. Ook stelt SA dat zij over de door Fujitsu aangeboden monitor navraag heeft gedaan bij marktpartijen en over de CEMEA-prijslijst vragen heeft gesteld bij twee officiële distributeurs van Fujitsu. Over deze zoektocht van SA hebben de Staat en Fujitsu echter aangevoerd dat SA niet adequaat gezocht heeft. Geoordeeld wordt dat de Staat en Fujitsu terecht hebben betoogd dat in het bestek niet wordt geëist dat het geoffreerde product wordt vermeld op de website van de desbetreffende leverancier. Aan de vergeefse pogingen van SA om de door Fujitsu geoffreerde monitor op het internet op te sporen kan daarom op zichzelf genomen niet de conclusie worden verbonden dat Fujitsu bij de inschrijving heeft gemanipuleerd of dat de door Fujitsu aangeboden monitor niet bestaat, zoals SA heeft gesteld. Ook de door SA gedane navraag bij marktpartijen en distributeurs legt onvoldoende gewicht in de schaal om te kunnen concluderen dat Fujitsu niet heeft voldaan aan de gestelde eisen wat betreft de monitor voor mandje 11. Niet valt immers uit te sluiten dat de vraagstelling die jegens deze marktpartijen dan wel distributeurs is gehanteerd onvoldoende doeltreffend dan wel ontoereikend was voor het verkrijgen van de juiste informatie. In dat verband heeft Fujitsu aangevoerd dat de door haar aangeboden monitor niet op de Nederlandse prijslijst voorkomt zodat deze ook niet te vinden is in de door SA genoemde ICEcat (een openbare catalogus/database op internet). Daarbij heeft Fujitsu ter zitting aangevoerd dat een reden om de monitor, zoals die in de aanbesteding is aangeboden, niet op internet te tonen is dat het een zogenaamd BDL-product is, dat wil zeggen een bundel dan wel een samengesteld product. Het verweer van Fujitsu dat een dergelijk product om verklaarbare redenen minder gepromoot wordt en dat dat een keuze is van de afdeling Product Marketing van Fujitsu, heeft SA niet gemotiveerd betwist. Overigens is gesteld noch gebleken dat SA op de juiste wijze en via de juiste kanalen haar onderzoek heeft verricht bij Fujitsu zelf.

4.5. Fujitsu heeft over de door SA beweerde uniciteit van de EAN nummers opgemerkt dat die uniciteit wellicht geldt voor het door SA gehanteerde logistieke proces maar dat Fujitsu daar niet in alle gevallen mee werkt. Geoordeeld wordt dat de stelling van SA op dit punt, te weten dat het hanteren door Fujitsu van hetzelfde EAN nummer voor twee verschillende producten wijst op manipulatief inschrijven, eraan voorbijgaat dat de bedrijfsvoering bij Fujitsu anders is ingericht dan bij SA. Dat een ander gebruik van EAN nummers in de weg staat aan het voldoen aan de bestekseisen door Fujitsu is evenwel voorshands niet gebleken. Voorts heeft Fujitsu ter zitting desgevraagd op een notebook de voorzieningenrechter de door Fujitsu gehanteerde CEMEA prijslijst getoond waar op pagina 408 melding wordt gemaakt van de door Fujitsu aangeboden monitor met nummer BDL:TOP-L20T-3-LED voor een prijs van € 145,--. Daarnaast heeft Fujitsu ter zitting de door haar gebruikte HQ CEMEA prijslijst van 22 februari 2011 getoond waar op pagina 374 de door Fujitsu geoffreerde monitor staat vermeld voor een prijs van € 149,--. De omstandigheid dat SA hierna nog twijfels houdt over de echtheid van de door Fujitsu aangeboden monitor en zich afvraagt waarom Fujitsu de door haar aangeboden monitor niet in werkelijkheid toont, dient -in het licht van hetgeen Fujitsu en de Staat hebben aangevoerd- voor rekening van SA te blijven. SA heeft haar ter zitting uitgesproken vermoeden dat toch iets niet lijkt te kloppen met de offerte van Fujitsu op geen enkele wijze kunnen onderbouwen. Daarbij is mede van belang het door Fujitsu gevoerde onbetwiste verweer dat haar accountant KPMG met het oog op het afgeven van een accountantsverklaring in het kader van de onderhavige aanbestedingsprocedure de aanbieding van Fujitsu heeft moeten doorlichten en daarbij de geoffreerde productcodes heeft moeten controleren.

4.6. Uit al het voorgaande volgt dat SA niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Fujitsu niet zou hebben voldaan aan de bestekseisen in de onderhavige aanbestedingsprocedure. Daarom dient de vordering van SA te worden afgewezen.

IT 514

Verhouding tussen aanbestedingsprocedures en verantwoorde softwareselectie

Commentaar in't kort van Frank van't Geloof, Adriaanse De Meijer advocaten.

De posting van 21 september 2011 op ITenRecht [red. IT 508] met de titel "ICT-aanbesteding: 'ja' met toelichting is 'ja' onder voorwaarden" gaat over een aanbestedingszaak. Uit het daarbij gevoegde kort gedingvonnis blijkt dat in de aanbesteding onder meer was gevraagd of schermen en workflows in de software aanpasbaar waren. Itelligence gaf daarbij aan in hoeverre dat het geval was, Educus gaf eenvoudig 'ja' als antwoord. Dat laatste bleek verstandig: de toelichting van Itelligence leidde tot verlies van de opdracht. Niet aan de orde kwam of het onvoorwaardelijke 'ja' van Educus inderdaad zo onvoorwaardelijk was. Terwijl je zou denken dat juist die vraag de enige relevante was. Aanpasbaarheid van schermen en workflows is bij standaard software immers per definitie beperkt. Hiermee zijn deze aanbesteding en dit vonnis voorbeelden van waar de juridische benadering bij aanbesteding voorbij gaat aan de inhoud van een automatiseringsvraagstuk, en zo niet positief bijdraagt aan de softwareselectie.

IT 508

ICT-aanbesteding: 'ja' met toelichting is 'ja' onder voorwaarden

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 6 september 2011, KG ZA 11-849 (Itelligence / ID College)

Met dank aan Wim Maas, Deterink.

ICT Aanbesteding. Toelichting in Programma van Eisen en Wensen (PvE) op antwoord 'ja' kan worden aangemerkt als voorwaarden of aannames.

ID College heeft een niet-openbare aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor twee percelen: levering software Kernregistratie Deelnemersgegevens en levering omtrent onderwijscatalogus. Itelligence heeft zich ingeschreven voor beide percelen. Inschrijvingen worden beoordeeld aan de hand van het criterium "economisch meest voordelige inschrijving".

Het PvE bestaat uit een lijst met vragen die met "ja" beantwoord dienen te worden. Itelligence heeft alle vragen met "ja" beantwoord. Op enkele vragen heeft zij een nadere toelichting gegeven. Itelligence wordt de percelen niet gegund, nu minder punten zijn toegekend voor de antwoorden die zij nader heeft toegelicht. Het binaire karakter van de antwoorden wordt als voorwaardelijk gezien. Itelligence stelt zich op het standpunt dat de opdracht haar ten onrechte niet is gegund, nu zij de volledige punten voor de betreffende vragen had dienen te krijgen.

 

Itelligence vordert onder meer intrekking van de voorlopige gunningsbeslissing en gunning aan Itelligence, althans herbeoordeling van de inschrijving van Itelligence, althans heraanbesteding.

ID College voert verweer en stelt onder meer dat de zij uit de nadere toelichting heeft mogen begrijpen dat slechts onder voorwaarden aan de wensen voldaan kon worden. De Voorzieningenrechter wijst de vorderingen van Itelligence af en motiveert een en ander als volgt:

4.4 [..] Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het ID College uit de toelichting van Itelligence op de vragen uit het PvE, mede gelet op de door Itelligence op 10 en 17 juni gegeven nadere onderbouwing, heeft mogen begrijpen dat het antwoord 'ja' feitelijk geen onvoorwaardelijk en ondubbelzinnig 'ja' betrof. Zij heeft Itelligence daarom op goede gronden ter zake van die vragen een score van 0 punten toegekend. Hetgeen in het door Itelligence overgelegde deskundigenrapport is vermeld, doet aan het voorgaande niet af, nu door Itelligence na de inschrijving verstrekte gegevens niet kunnen en mogen dienen ter onderbouwing van haar standpunt dat haar ter zake van de wensen de maximale scores hadden moeten worden toegekend. Zulks zou immers in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel.

4.5 Tegenover het standpunt van Itelligence dat ter zake van de vragen uit het PvE niet is vermeld in welke mate eraan tegemoet moet worden gekomen om voor een score in aanmerking te komen en dat zij derhalve heeft mogen begrijpen dat het geringste 'ja' tot een score zou leiden, heeft het ID College voldoende aannemelijk gemaakt dat Itelligence haar bezwaren op dit punt noch voor de inschrijving,noch nadat haar op 6 juni en 16 juni 2011 om een nadere onderbouwing van haar antwoorden is gevraagd, aan het ID College kenbaar heeft gemaakt. Gelet op de tekst van het Aanbestedingsdocument (paragraag 2.4.1 en 4.3.12) en het antwoord op vraag 154 in de derde Nota van Inlichtingen had het voor Itelligence als behoorlijk geïnfomeerde en normaal oplettende inschrijver duidelijk moeten zijn dat het antwoord 'ja' onvoorwaardelijk en zonder aannames diende te zijn. Anders dan Itelligence heeft gesteld, heeft zij dan ook niet mogen begrijpen dat ieder antwoord op de vraag dat enigszins aan de wens tegemoet komt zonder meer tot een toekenning van punten zou leiden. Aan deze stelling van Itelligence wordt daarom voorbij gegaan.

[..]

4.9 Meer subsidiair heeft Itelligence gevorderd het ID College te veroordelen tot een heraanbesteding van de Opdracht over te gaan. Dienaangaande wordt het volgende overwogen. Aan haar vordering heeft Itelligence ten grondslag gelegd dat het ID college ten onrechte heeft nagelaten om aan te geven aan de hand van welke maatstaf de inschrijvingen zouden worden beoordeeld, zodat de inschrijvers hebben mogen veronderstellen dat zij voor het scoren van punten een antwoord op de vragen uit het PvE moesten geven dat in enige mate tegemoet kwam aan de wensen. Echter, zoals hiervoor onder 4.5 reeds is overwogen moest het gelet op het Aanbestedingsdocument en de derde Nota van Inlichtingen voor een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver duidelijk zijn dat het antwoord op de vragen geen voorwaarden of aannames mocht bevatten. Dat de (her-)beoordeling door het ID College in strijd met de voor de inschrijving kenbaar gemaakte beoordelingssystematiek heeft plaatsgevonden en dat daarbij andere maatstaven zijn gehanteerd dan op grond van de aanbestedingsstukken voor de inschrijvers te verwachten was, in naar voorlopig oordeel dan ook niet gebleken. De meer subsidiaire vordering wordt daarom afgewezen.

IT 505

Aantonen ongeldigheid inschrijving winnaar (on)mogelijk?

Disclaimer: de redactie heeft deze bijdrage niet inhoudelijk kunnen beoordelen, omdat zij (nog) niet over de uitspraak zelf beschikt. Tipt u de redactie?

Vzr. Rb. ’s-Gravenhage, 14 september, 399274/KG ZA 11-883 (Scholten Awater / Staat der Nederlanden)

Met bijdrage van Anke Stellingwerff Beintema, Loyens & Loeff N.V.

De Staat (EASI2010) heeft een openbare Europese aanbesteding gehouden voor de levering van ICT-werkplekapparatuur. De Staat wenst de opdracht te gunnen aan Fujitsu. De Staat heeft de inschrijving van SA niet besteksconform (ongeldig) verklaard. SA is van mening dat Fujitsu noch de andere inschrijvers besteksconform (geldig) kunnen hebben ingeschreven. SA vordert heraanbesteding. De voorzieningenrechter wijst de vordering af.

Belang bij vordering (ex 3:303 BW)
De Staat en Fujitsu hebben aangevoerd dat SA ongeldig heeft ingeschreven, en dus niet ontvankelijk is in haar vorderingen. De voorzieningenrechter is het hier niet mee eens:
-    Stelling van SA is, dat alle inschrijvers ongeldig hebben ingeschreven;
-    Is dat het geval, dan zou de Staat de opdracht kunnen heraanbesteden;
-    SA heeft belang bij heraanbesteding, omdat dat ook voor haar nieuwe kansen biedt.

Argumenten SA
SA heeft aangevoerd, dat de door Fujitsu aangeboden monitor (L20T-3-LED) niet voldoet aan de daartoe in het bestek gestelde eisen:
-    De L20T-3-LED is niet terug te vinden op internet noch op enige andere wijze;
-    De L20T-3-LED is ook bij andere marktpartijen onbekend;
-    Fujitsu heeft de bij inschrijving ingediende datascheet gemanipuleerd. Als men op internet zoekt naar de L20T-3-LED, dan vindt men een andere datasheet dan bij inschrijving is ingediend.
-    De monitor op deze datasheet heeft geen draaibare voet en is niet in hoogte verstelbaar. Dit vereist de Staat wel;
-    De afbeelding van de monitor wijkt af;
-    Bij beide datasheets wordt hetzelfde zogenaamde EAN-nummer gebruikt (4049699453144), terwijl dit nummer uniek moet zijn en slechts betrekking kan hebben op één product;
-    De door Fujitsu gehanteerde CEMEA-prijslijst is, in weerwil van de bestekseisen, niet openbaar voor willekeurige bedrijven.
-    De monitor heeft op de door Fujitsu ingediende prijslijst een artikelnummer BDL:TOP-L20T-3-LED, terwijl op alle andere door Fujitsu aangeboden monitoren een ander structuurnummer hebben;
-    De prijzen zijn weggelaten van alle producten die zijn voorzien van een BDL:TOP artikelnummer;
-    Volgens contentleverancier ICEcat was de L20T-3-LED voor het eerst leverbaar op 24 april 2011, terwijl de prijslijst ingevolge het bestek actueel moest zijn op 28 maart 2011.

Ongeldigheid Fujitsu is niet aannemelijk gemaakt
De voorzieningenrechter is van oordeel dat SA niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat Fujitsu niet zou hebben voldaan aan de bestekseisen:
-    De Staat en Fujitsu hebben terecht betoogd, dat in het bestek niet wordt geëist dat het geoffreerde product wordt vermeld op de website van de desbetreffende leverancier;
-    Aan de vergeefse pogingen van SA om de L20T-3-LED op het internet op te sporen kan daarom op zichzelf genomen niet de conclusie worden verbonden dat Fujitsu bij de inschrijving heeft gemanipuleerd of dat de L20T-3-LED niet bestaat;
-    Ook de door SA gedane navraag bij marktpartijen en distributeurs legt onvoldoende gewicht in de schaal om te kunnen concluderen dat de L20T-3-LED niet voldoet. Niet valt uit te sluiten dat de vraagstelling die SA jegens deze marktpartijen dan wel distributeurs heeft gehanteerd onvoldoende doeltreffend dan wel ontoereikend was voor het verkrijgen van de juiste informatie;
-    Fujitsu heeft aangevoerd, dat de L20T-3-LED niet op de Nederlandse prijslijst voorkomt, zodat deze ook niet te vinden is in de door SA genoemde ICEcat (openbare catalogus/database op internet);
-    De reden om de L20T-3-LED niet op internet te tonen is volgens Fujitsu dat het een zogenaamd BDL-product is, dan wel zeggen een bundel dan wel een samengesteld product;
-    Het verweer van Fujitsu dat een dergelijk product om verklaarbare redenen minder gepromoot wordt, en dat dit een keuze is van de afdeling Product Marketing van Fujitsu heeft SA niet gemotiveerd betwist.
-    Overigens is gesteld noch gebleken dat SA op de juiste wijze en via de juiste kanalen haar onderzoek heeft verricht bij Fujitsu zelf.
-    De stelling van SA, dat het hanteren door Fujitsu van hetzelfde EAN nummer voor twee verschillende producten wijst op manipulatief inschrijven, gaat eraan voorbij dat de bedrijfsvoering bij Fujitsu anders is ingericht dan bij SA.
-    Dat een ander gebruik van EAN nummers in de weg staat aan het voldoen aan de bestekseisen door Fujitsu is voorshands niet gebleken;
-    Op de zitting heeft Fujitsu de door haar gehanteerde CEMEA prijslijst getoond, waarbij op p. 408 melding wordt gemaakt van de L20T-3-LED met nummer BDL: TOP-L20T-3-LED voor een prijs van € 145. Daarnaast heeft Fujitsu de door haar gebruikte HQ CEMEA prijslijst van 22 februari 2011 getoond waarbij op p. 374 de L20T-3-LED staat vermeld voor een prijs van € 149.
-    De omstandigheid dat SA hierna nog twijfels houdt over de echtheid van de L20T-3-LED en zich afvraagt waarom Fujitsu deze niet in werkelijkheid toont, dient voor rekening van SA te blijven.
-    Van belang is dat de accountant van Fujitsu, KMPG, met het oog op het afgeven van een accountantsverklaring in het kader van de onderhavige aanbestedingsprocedure de aanbieding van Fujitsu heeft moeten doorlichten en daarbij de geoffreerde productcodes heeft moeten controleren.

Commentaar
De Staat en Fujitsu hebben allereerst een niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd. De voorzieningenrechter gaat hier terecht aan voorbij.

Uit de jurisprudentie volgt, dat een inschrijver die ongeldig heeft ingeschreven wel ontvankelijk is in zijn vorderingen, als hij betoogt dat:
-    alle inschrijvingen ongeldig zijn en als dit de grondslag is van zijn vordering tot heraanbesteding;
-    de betreffende eis die tot de ongeldigheid heeft geleid strijdig is met het aanbestedingsrecht.

Een inschrijver die ongeldig heeft ingeschreven is daarentegen volgens vaste jurisprudentie niet ontvankelijk in zijn vorderingen, als hij wil opkomen tegen:
-    de geldigheid van de winnende inschrijving;
-    de intransparantie, ondeugdelijkheid of onjuiste toepassing van de beoordelingssystematiek;
-    discriminatoire eisen in het bestek.

De voorzieningenrechter volgt het inhoudelijke verweer van de Staat en Fujitsu. Het is de klagende inschrijver, die aannemelijk moet maken dat de inschrijving van de winnende inschrijver ongeldig is. Dit is, zo blijkt uit de jurisprudentie, vaak een zeer moeilijke opgave, zo ook in de onderhavige zaak.

IT 486

Kostenbesparing als afspraak

Hof Amsterdam 8 maart 2011, LJN BR6692 (Slotervaart ziekenhuis B.V. tegen Clinium Amsterdam C.V.)
 
Outsourcing van business, wellicht intessant voor IT-outsourcing. Voor een periode van vijf jaar is het reinigen van chirurgisch instrumentarium uitbesteed. Uitleg overeenkomst: Instrumentnetten blijken in dit ziekenhuis in een halve mand te gaan. Prijs bepaald door de omvang van de werkzaamheden dus niet door (de afmetingen van) de mand maar door de inhoud daarvan. SLZ heeft aangevoerd dat de uitbesteding kostenbesparing zou opleveren, echter SLZ's onjuiste voorstelling van zaken is voor eigen rekening. 

4.11. SLZ heeft aangevoerd dat de belangrijkste afspraak tussen partijen was dat de uitbesteding van de sterilisatiewerkzaamheden aan Clinium te allen tijde zou resulteren in een kostenbesparing voor SLZ. Kennelijk bedoelt SLZ dat beide partijen ervan uitgingen dat de overeenkomst voor haar tot een kostenbesparing zou leiden. Het bedoelde uitgangspunt kan SLZ echter niet baten. Als gezegd, behoort de onjuiste voorstelling van zaken in dat geval voor rekening van SLZ te blijven. Voor zover SLZ heeft aangevoerd dat de overeenkomst Clinium hoe dan ook verplichtte tot het hanteren van een tariefstelling die voor SLZ tot een kostenbesparing zou leiden, heeft zij haar verweer onvoldoende toegelicht. De omstandigheid dat Clinium zich bij haar tariefstelling heeft geöriënteerd op de interne kostprijs bij SLZ – welke kostprijs naderhand op basis van onjuiste uitgangspunten bleek te zijn berekend – en na het sluiten van de overeenkomst nog bereid is geweest tot een bijstelling van haar tarief, rechtvaardigt niet de conclusie dat Clinium gehouden was tot zodanige tariefstelling dat uitbesteding van de sterilisatiewerkzaamheden voor SLZ tot kostenbesparing zou leiden. In het licht van de voorgaande overwegingen kan evenmin worden gezegd dat honorering van de op de overeenkomst gebaseerde aanspraak van Clinium op betaling van de openstaande facturen Clinium ongerechtvaardigd zou verrijken dan wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat laatste geldt te meer waar Clinium SLZ bij brief van 3 oktober 2008 heeft aangeboden om af te rekenen op basis van een tarief van € 33,- (fase II) respectievelijk € 27,82 (fase I) per STE, en SLZ heeft geweigerd op dit voorstel in te gaan. SLZ heeft ook nog aangevoerd dat Clinium de interne kostprijs van SLZ verkeerd heeft vastgesteld, maar het is niet in geschil dat SLZ zelf de gegevens voor die vaststelling heeft aangeleverd bij Clinium en dat Clinium meer dan eens heeft geattendeerd op het belang van de juistheid van die gegevens. Of, zoals Clinium stelt en SLZ betwist, het Clinium door SLZ niet was toegestaan zelf onderzoek te doen op de centrale sterilisatieafdeling van SLZ kan in het midden blijven. Na kennisneming van de door Clinium gehanteerde rekeneenheid – zie hiervoor onder 4.7 en 4.9 – behoorde SLZ te weten dat de door haar aangeleverde gegevens berustten op een andere rekeneenheid, terwijl niet in geschil is dat Clinium op basis van de door SLZ aangeleverde gegevens diezelfde wetenschap niet behoefde te hebben. 

IT 468

Alsnog geldig aanmerken

Rechtbank 's-Gravenhage 29 juli 2011, LJN BR4136 (Ordina tegen de Staat der Nederlanden - Sociale Zaken en Werkgelegenheid)

Even in't kort: Aanbesteding ICT-diensten ten behoeve van de Arbeidsinspectie, in kader waarvan - met het oog op de inzet van ICT-specialisten - tarieven zijn aangeboden van€ 1,-- per uur. Het Ministerie kan geen rechten ontlenen aan brief van de inschrijver van ná de gunningsbeslissing, omdat de inhoud daarvan niet heeft kunnen bijdragen aan de beslissing. Een "inschatting" van de te verrichten diensten kan niet worden gelijkgesteld aan een "aanname". Van een "voorwaardelijk inschrijving" is dan ook geen sprake. Niet kan worden aangenomen dat de inschrijver de "scope" van de opdracht niet goed heeft begrepen en te beperkt heeft uitgelegd. Artikel 6 WIRA schrijft weliswaar voor dat alle relevante redenen in de gunningsbeslissing moeten worden vermeld, maar het nalaten daarvan leidt slechts tot verlenging van de "Alcateltermijn". Beroep op "abnormaal lage prijzen" (ex artikel 56 Bao), danwel een "manipulatieve inschrijving" faalt.