DOSSIERS
Alle dossiers

Telecomrecht  

IT 1497

E-Communicatiedienst omvat voorwaardelijke toegang tot RTV-programma's via satelliet

HvJ EU 30 april 2014, zaak C-475/12 (UPC DTH) - dossier
Telecommunicatiesector – Elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten – Vrij verrichten van diensten – Artikel 56 VWEU – Richtlijn 2002/21/EG – Grensoverschrijdende aanbieding van pakket radio‑ en televisieprogramma’s – Voorwaardelijke toegang – Bevoegdheid van nationale regelgevende instanties – Registratie – Vestigingsverplichting. – Onderneming gevestigd in een lidstaat die per satelliet radio- en televisieprogrammapakketten aanbiedt en diensten verleent ten behoeve van in andere lidstaten van de Unie wonende klanten – Nationale regeling van de lidstaat van de ontvangers van de dienst op grond waarvan slechts op zijn grondgebied gevestigde ondernemingen deze diensten mogen verrichten – Bevoegdheid van de nationale regelgevende instanties van de lidstaat van de ontvangers van de dienst

Het Hof verklaart voor recht:

1)      Artikel 2, sub c, van [kaderrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat een dienst die bestaat in het onder bezwarende titel voorwaardelijke toegang verlenen tot een via de satelliet overgebracht programmapakket dat radio‑ en televisieprogramma’s omvat, onder het begrip „elektronischecommunicatiedienst” in de zin van die bepaling valt.

Dat die dienst een systeem voor voorwaardelijke toegang inhoudt in de zin van artikel 2, sub e bis en f, van richtlijn 2002/21, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140, is in dit verband niet van belang.

De exploitant die een dienst aanbiedt als die in het hoofdgeding, moet worden aangemerkt als een aanbieder van elektronischecommunicatiediensten in de zin van richtlijn 2002/21, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140.

2)      In omstandigheden als in het hoofdgeding is een dienst die bestaat in het onder bezwarende titel voorwaardelijke toegang verlenen tot een via de satelliet overgebracht programmapakket dat radio‑ en televisieprogramma’s omvat, een dienst in de zin van artikel 56 VWEU.
3)      Procedures van toezicht op elektronischecommunicatiediensten als in het hoofdgeding vallen onder de bevoegdheid van de autoriteiten van de lidstaat waar de afnemers van die diensten wonen.
4)      Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het:
–        zich niet ertegen verzet dat lidstaten ondernemingen die op hun grondgebied elektronischecommunicatiediensten als in het hoofdgeding aanbieden, de verplichting opleggen om die diensten te registreren, mits zij voldoen aan de eisen van artikel 3 [machtigingsrichtlijn], maar
–        zich ertegen verzet dat ondernemingen die in een andere lidstaat dan die waar zij zijn gevestigd elektronischecommunicatiediensten als in het hoofdgeding willen aanbieden, daar een filiaal of een juridische entiteit die onderscheiden is van die in de lidstaat van uitzending moeten oprichte

Gestelde vragen:

1)      Kan artikel 2, sub c, van de kaderrichtlijn aldus worden uitgelegd dat diensten in het kader waarvan de aanbieder ervan onder bezwarende titel toegang verleent tot een via de satelliet overgebracht programmapakket dat radio‑ en televisieprogramma’s omvat, moeten worden aangemerkt als een elektronischecommunicatiedienst?
2)      Kan het [VWEU] aldus worden uitgelegd dat het beginsel van vrij verrichten van diensten tussen de lidstaten op de in de eerste vraag beschreven diensten toepassing vindt wanneer het gaat om diensten die vanuit Luxemburg op het grondgebied van Hongarije worden verricht?
3)      Kan het [VWEU] aldus worden uitgelegd dat in het geval van in de eerste vraag beschreven diensten, het land van bestemming, waarop de diensten zijn gericht, het recht heeft om de verlening van dergelijke diensten te beperken door te bepalen dat de [aanbieder van de] dienst verplicht is zich te registreren in de lidstaat en er een filiaal of een zelfstandige juridische entiteit op te richten, en door het aanbieden van dergelijke diensten slechts toe te staan na de oprichting van een filiaal of een zelfstandige juridische entiteit?
4)      Kan het [VWEU] aldus worden uitgelegd dat de administratieve procedures betreffende de in de eerste vraag beschreven diensten, ongeacht de lidstaat waarin de dienstverlenende onderneming werkzaam is of is geregistreerd, zijn onderworpen aan het bestuurlijke gezag van de lidstaat die, gelet op de plaats waar de dienst wordt verricht, bevoegd is?
5)      Kan artikel 2, sub c, van de kaderrichtlijn aldus worden uitgelegd dat de in de eerste vraag beschreven diensten moeten worden aangemerkt als elektronischecommunicatiediensten, of moeten deze diensten worden aangemerkt als diensten voor voorwaardelijke toegang die worden verricht door middel van een in artikel 2, sub f, van de kaderrichtlijn gedefinieerd systeem voor voorwaardelijke toegang?
6)      Kunnen, gelet op het voorgaande, de relevante bepalingen aldus worden uitgelegd dat de aanbieder van de in de eerste vraag beschreven diensten overeenkomstig het [Unierecht] moet worden aangemerkt als een aanbieder van elektronischecommunicatiediensten?
IT 1471

Wijziging telecomwet artikel 11.7a (cookiewet)

Wijziging Telecommunicatiewet art. 11.7a, Kamerstukken II 2013-2014, 33 902, nr. 2. , Memorie van Toelichting, nr. 3, Advies Raad van State, nr. 4.
Uit de Memorie van Toelichting: Uitzondering voor cookies met geringe privacygevolgen. Nu in de praktijk enige tijd ervaring is opgedaan met artikel 11.7a, zijn internetgebruikers bewuster geworden van het feit dat veel websites cookies plaatsen op hun computers. In dat opzicht heeft artikel 11.7a een positief effect. Maar er is ook veel ergernis over de effecten van de bepaling. (...)

Dat het voor de privacy van de internetgebruiker overbodig is om toestemming te vragen voor het gebruik van analytic cookies, en dat hierdoor de cookiebepaling juist zijn doel voorbij schiet, werd ook opgemerkt tijdens het Algemeen Overleg met de Vaste commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer van 21 november 2012. Tijdens dit overleg deed het lid Verhoeven (D66) het voorstel om ‘first party analytic cookies’ niet langer onder het toestemmingsvereiste te laten vallen. Aangezien dit type cookies doorgaans inderdaad niet privacygevoelig is, kon ik mij in een dergelijke benadering vinden.

Op andere blogs:
CBPweb

IT 1467

Frequentiebeleid: algemeen overleg over telecommunicatie

Frequentiebeleid: Verslag van een algemeen overleg over telecommunicatie, Kamerstukken II 2013-2014, 24 095, nr. 365.
Agenda1. Tijdschema van de evaluatie van de afgelopen veiling en het schema van de komende veiling, Kamerstuk 24 095, nr. 354 . 2. Reactie op het advies van de Gezondheidsraad over mobiele telefoons en kanker, Kamerstuk 27 561, nr. 41. 3. Mogelijke overname van KPN door América Móvil, Kamerstuk 24 095, nr. 356. 4. Follow up brief consumentenzaken in de telecommunicatiemarkt, Kamerstuk 24 095, nr. 357. 5. Gemeentelijke leges instemmingsbesluit Telecommunicatie, Kamerstuk 24 095, nr. 358. 6. Internationale vergelijking tarieven voor mobiele communicatie, Kamerstuk 24 095, nr. 359. 7. Verslag van de Telecomraad van 5 december 2013, Kamerstuk 21 501-33, nr. 453. 8. Breedband in de Nederlandse buitengebieden, Kamerstuk 32 637, nr. 97. 9. Middellangetermijn visie op telecommunicatie, media en internet, Kamerstuk 26 643, nr. 300. 10. Regional Roaming en mobiel datagebruik, Kamerstuk 24 095, nr. 360. 11. Reactie op de voorgenomen overname van Ziggo door Liberty Global, Kamerstuk 24 095, nr. 362.

IT 1463

Vertrouwelijke gegevens relevant voor uitvoering van de Wmg

CBB 27 februari 2014, ECLI:NL:CBB:2014:97 (NMT tegen NZa)

Wet marktordening gezondheidszorg. Opvragen van persoonsgegevens, die op basis van vertrouwelijkheid zijn verkregen van deelnemers aan een onderzoeksproject. De gegevens zijn relevant voor de uitvoering van de Wmg en noodzakelijk voor een goede vervulling van de publieke taak van NZa; belang van appellante bij handhaving van door haar toegezegde vertrouwelijkheid van de op vrijwillige basis verkregen gegevens zijn niet meegewogen; beroep gegrond.
Het College overweegt als volgt.
3.1 Artikel 61, eerste lid, aanhef en onder a, Wmg bepaalt dat een ieder gehouden is desgevraagd aan de NZa de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke redelijkerwijs voor de uitvoering van de Wmg van belang kunnen zijn.

Op grond van artikel 76 Wmg is NZa bevoegd ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 61 Wmg een aanwijzing te geven, erop gericht dat aan het bepaalde bij of krachtens dat artikel wordt voldaan. Voorts is NZa op grond van artikel 82 Wmg ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 61 Wmg bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom.

Ingevolge artikel 8, aanhef, onder e, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) mogen persoonsgegevens slechts worden verwerkt als die gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan.

3.2 Het College is van oordeel dat de hier gevraagde gegevens redelijkerwijs relevant kunnen zijn voor de uitvoering van de Wmg (als bedoeld in artikel 61, eerste lid, aanhef en onder a, Wmg) en voorts dat die gegevens noodzakelijk zijn voor een goede invulling van de publiekrechtelijke taak van NZa (als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder e, Wbp). Hierbij is in aanmerking genomen dat NZa de gegevens heeft opgevraagd met het oog op de gewenste gelijkschakeling van de tarieven van tandartsen die (tevens) orthodontische zorg leveren (D-tarieven) met de tarieven die orthodontisten voor de door hen verleend orthodontische zorg in rekening mogen brengen (O-tarieven), alsmede met het oog op een verlaging van die tarieven. Hiertoe is een aantal in het bestreden besluit nader omschreven onderzoeken verricht, en zijn de effecten van vier scenario’s van tariefdalingen op het praktijkresultaat onderzocht, ten einde de inkomenseffecten voor tandartspraktijken met een D-omzet in kaart te brengen. NZa heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij hiertoe diende te beschikken over de gevraagde, tot individuele tandartspraktijken herleidbare informatie, en dat geaggregeerde dan wel geanonimiseerde gegevens daartoe niet volstonden. Gelet hierop was NZa in beginsel bevoegd om een aanwijzing te geven, die er op was gericht dat de verzochte gegevens door appellante aan NZa zouden worden verstrekt. Dit zo zijnde was NZa eveneens bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom, aangezien appellante niet betwist dat zij niet tijdig aan de aanwijzing heeft voldaan.

3.3 Vervolgens komt het College toe aan de vraag of NZa in dit geval op goede gronden van de bevoegdheid tot het geven van de aanwijzing en tot het opleggen van de last onder dwangsom gebruik heeft gemaakt.

Een rechtmatige uitoefening van de bevoegdheid van NZa vereist dat alle in geding zijnde belangen worden afgewogen alvorens van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt.
De gevraagde gegevens omtrent tandartspraktijken hebben betrekking op onderzoeksdata die in opdracht van appellante worden verzameld door het [naam 3] in het kader van het project Peilstations. Vast staat dat ongeveer 2000 tandartsen periodiek privacygevoelige financieel-economische praktijkgegevens beschikbaar stellen aan [naam 3], waarbij appellante de deelnemende tandartsen heeft toegezegd dat de verstrekte informatie vertrouwelijk zal worden behandeld zonder dat anderen inzage krijgen in individuele gegevens. Het [naam 3] fungeert ten aanzien van de gegevensverwerking voor appellante en haar leden als zogenoemde Trusted Third Party. Het behoeft geen betoog dat appellante de jegens haar leden gedane toezegging schendt indien in weerwil daarvan de gevraagde gegevens aan NZa worden verstrekt. Appellante vreest dat hierdoor de bereidheid van haar leden tot deelname aan het project Peilstations op losse schroeven komt te staan. Naar het oordeel van het College kan niet gezegd worden, dat het hier niet om een zwaarwegend belang zou gaan. NZa is in het bestreden besluit niet op dit belang van appellante ingegaan. Ter zitting van het College heeft NZa weliswaar verklaard dat ook indien met dit belang wel rekening zou zijn gehouden, dit niet tot een ander besluit zou hebben geleid, maar het is het College onvoldoende duidelijk geworden welke overwegingen NZa tot deze conclusie hebben geleid.

3.4 Dit betekent dat het bestreden besluit, waarin de bezwaren tegen zowel de aanwijzing als de last onder dwangsom in stand zijn gelaten, niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.

4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
IT 1461

Geen deugdelijke contractuele grondslag voor mobiel internet

Ktr. Rechtbank Oost-Brabant 25 juli 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:6453 (Consument/Direct Pay)
Met samenvatting van Martine Brons, LinkedIn. Consumentenovereenkomst. Roaming. Niet afgesloten internetbundel. Een consument heeft met Youfone een abonnement voor mobiele telefonie afgesloten. De consument meende Wifi te gebruiken voor mobiel internetten en wanneer hij een factuur voor mobiel internetgebruik krijgt, betaalt hij deze niet. Bij de overeenkomst is geen mobiele internetbundel afgesloten.  Een deugdelijke contractuele grondslag voor het in rekening brengen van kosten voor mobiel internet kan hieruit dan ook niet worden afgeleid.

2.8. [..] Noch uit de gebruikersovereenkomst noch uit de bevestigingsmail van Youfone blijkt dat [gedaagde] en Youfone afspraken hebben gemaakt over gebruik door [gedaagde] van het netwerk van Youfone voor mobiel internet of het in rekening brengen van kosten ter zake. Een deugdelijke contractuele grondslag voor het in rekening brengen van kosten voor mobiel internet kan hieruit dan ook niet worden afgeleid.
 
Voor zover Direct Pay op grond van haar algemene voorwaarden aanspraak wenst te maken op de gebruikskosten voor mobiel internet, heeft zij haar stellingen onvoldoende onderbouwd. Nu [gedaagde] betwist dat er een overeenkomst met Youfone bestaat ter zake het gebruik van mobiel internet, had Direct Pay bijvoorbeeld moeten aangeven op welke artikelen van haar algemene voorwaarden zij een beroep doet. Ook de stelling van Direct Pay dat [gedaagde] bekend was met het tarief voor internetten zonder abonnement in Nederland, omdat dit stond vermeld op het met de bevestigingsmail meegestuurde tarievenoverzicht, oordeelt de kantonrechter onvoldoende om daaruit een betalingsverplichting van [gedaagde] af te leiden. De enkele bekendheid van [gedaagde] met het tarief voor de gebruikskosten voor mobiel internet, betekent nog niet dat Direct Pay op grond daarvan aanspraak kan maken op betaling van die kosten door [gedaagde]. Bovendien betreft de verschuldigdheid van de gebruikskosten voor mobiel internet de kern van de overeengekomen verplichtingen en kan daarom niet als overeengekomen beschouwd worden enkel op grond van een tarievenoverzicht in de algemene voorwaarden. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde] de gebruikskosten voor mobiel internet niet verschuldigd is op grond van de algemene voorwaarden en het tarievenoverzicht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de gebruikskosten voor mobiel internet al in een kort tijdsbestek behoorlijk kunnen oplopen en een veelvoud zijn van de kosten voor het abonnement Youfone 250 dat [gedaagde] met Youfone heeft afgesloten. Tevens wijst de kantonrechter er ten overvloede op dat het op het tarievenoverzicht vermelde tarief voor internetten zonder abonnement Nederland (€ 1,00 per MB) hoger ligt dan het tarief dat men krachtens de Verordening (EG) nr. 544/2009 verschuldigd is voor dataroaming in een ander EU-land dan het eigen land (€ 0,80 per MB). Roaming is het gebruikmaken van een ander telefonienetwerk dan het netwerk waarbij men een abonnement heeft afgesloten, hetgeen men ook vaak ongemerkt doet. Het verschijnsel roaming is enigszins te vergelijken met het ongemerkt gebruik maken van het mobiele netwerk van Youfone dat [gedaagde] heeft gedaan terwijl hij meende via Wifi te internetten. Ingevolge voornoemde verordening stopt de dataroaming indien men een plafond van rond de € 50,00 heeft bereikt – tenzij men voor een andere limiet heeft gekozen. Bovendien wordt men gewaarschuwd als men 80% van dat plafond heeft bereikt. Op het tarievenoverzicht wordt van dergelijke maatregelen om hoge kosten te voorkomen geen melding gemaakt en gesteld noch gebleken is dat Youfone daarvoor heeft zorg gedragen.
 
2.9. Gelet op het voorgaande biedt de overeenkomst van december 2011 naar het oordeel van de kantonrechter geen deugdelijke grondslag voor het in rekening brengen van de gebruikskosten voor mobiel internet aan [gedaagde].
IT 1448

Telefonieovereenkomst met KPN gesloten

Rechtbank Gelderland 26 februari 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:1612 (KPN tegen gedaagde)
Voldoende komen vast te staan dat gedaagde de in de dagvaarding genoemde telefonieovereenkomsten met KPN (eiseres) heeft gesloten. KPN mag hoofdsom aan de hand van specificaties opnieuw berekenen.

2.4. Ten aanzien van de gevorderde hoofdsom (abonnementskosten, eenmalige kosten en belkosten) ad € 11.331,46 wordt het volgende overwogen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij niets is verschuldigd omdat er geen specificaties van de verbruikskosten zijn overgelegd.
De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat het op de weg van KPN ligt om haar vordering voor wat betreft de belkosten (gebruikskosten) te specificeren.
KPN heeft wel specificaties heeft overgelegd, maar die zijn niet volledig. Het betreft vier 06-nummers. Verder is een overzicht van gesprekskosten per telefonieovereenkomst overgelegd.
KPN heeft aangevoerd dat zij niet meer over alle belspecificaties beschikt. [gedaagde] heeft, aldus KPN, voor het eerst op of omstreeks 28 maart 2012 over de hoogte van de gesprekskosten geklaagd, terwijl de onderhavige overeenkomsten reeds in de periode van december 2010 tot begin oktober 2011 waren geëindigd. KPN heeft voorts aangevoerd dat zij de belspecificaties in verband met privacywetgeving niet langer dan 6 maanden mag bewaren.
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande niet afdoet aan de verplichting van KPN om specificaties van de berekende belkosten in het geding te brengen. Voor zover KPN niet reeds gehouden was deze met de facturen mee te zenden geldt dat zij, toen de abonnementen na korte tijd wegens geconstateerd ‘misbruik’ werden beëindigd, een uitdraai van de desbetreffende belkosten aan [gedaagde] had kunnen zenden en dus ook een kopie daarvan in het geding had kunnen brengen.
KPN zal in de gelegenheid worden gesteld om de te vorderen hoofdsom aan de hand van de wel beschikbare specificaties opnieuw te berekenen, waarna [gedaagde] bij akte kan reageren.
2.5. Ten aanzien van de hoogte van de verbruikskosten overweegt de rechtbank als volgt. Uit de door KPN overgelegde verklaring van Telepay B.V. blijkt dat met vier telefoonnummers van [gedaagde] ([telefoonnummer], [telefoonnummer], [telefoonnummer] en [telefoonnummer]) is gebeld naar [telefoonnummer]. Dit blijkt ook uit de door KPN overgelegde specificaties. Hieruit blijkt voorts dat met telefoonnummers van [gedaagde] zeer langdurig het [telefoonnummer] nummer is gebeld. Doordat deze nummers aan hem waren toebedeeld kon [gedaagde] daarvan profiteren. Blijkens de overgelegde creditfacturen (van Target Media, producties 11-14) heeft [gedaagde] daarvan ook geprofiteerd. Een en ander bevestigt de door KPN geregistreerde hoge verbruiks- of belkosten.

2.6. KPN vordert primair wettelijke handelsrente over de hoofdsom. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat alle met [gedaagde] gesloten, in dit geding betrokken overeenkomsten als handelsovereenkomst in de zin van art. 6:119a BW kunnen worden aangemerkt. Daarom zal de ‘gewone’ wettelijke vertragingsrente worden toegewezen.
IT 1439

Vraag aan HvJ EU: geldt sociale tarief voor de universele diensten ook voor mobiele abonnementen

Prejudiciële vraag aan HvJ EU 19 december 2013, arrestnr. 172/2013 (KPN Group tegen Mobistar)
Gesteld door het Hof van Cassatie, België. Verzoeksters stellen beroep in tot vernietiging van artikelen van de Wet van 10 juli 2012 houdende diverse bepalingen inzake elektronische communicatie. Partijen stellen schending van diverse artikelen van de Belgische Gw in samenhang met de universele dienstrichtlijn 2002/22. Het gaat hier om een fonds dat wordt opgericht voor de verstrekking van het sociale element van de universeledienstrichtlijn en waar verzoekende partijen verplicht worden aan bij te dragen.

Voornaamste klacht van verzoeksters is dat de door de Wet opgelegde betalingen neerkomen op belastingheffing, hetgeen in strijd is met Richtlijn 2002/22. Partijen voelen zich daardoor gediscrimineerd.

Verweerder (Belgische Staat) is echter van mening dat de maatregel niet in strijd is met het Unierecht, maar dat artikel 9 van de Richtlijn het mogelijk maakt consumenten bij te staan voor andere diensten, waaronder mobiele diensten en internetabonnementen. Maar verzoeksters menen dat de hulp in artikel 9 van de Richtlijn niet over sociale tarieven gaat maar bijvoorbeeld over afbetalingstermijnen. Zij verwijten ook onduidelijkheid van het te betalen bedrag aangezien in de Wet gesproken wordt over ‘omzet’ waarover de bijdrage geheven wordt maar niet verduidelijkt wordt welke omzet bedoeld wordt.

De verwijzende Belgische rechter (Grondwettelijk Hof) ziet de noodzaak om de volgende vragen aan het HvJ EU voor te leggen:

1. Dient de richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn), en inzonderheid de artikelen 9 en 32 ervan, zo te worden geïnterpreteerd dat het sociale tarief voor de universele diensten alsook het compensatiemechanisme waarin artikel 13, lid 1, onder b), van de Universeledienstrichtlijn voorziet, niet alleen van toepassing zijn op elektronische communicatie door middel van een telefoonaansluiting op een vaste locatie op een openbaar communicatienetwerk, maar ook op elektronische communicatie door middel van mobiele communicatiediensten en/of intemetabonnementen ?

2. Dient artikel 9, lid 3, van de Universeledienstrichtlijn zo te worden geïnterpreteerd dat het de lidstaten toestaat om bijzondere tariefopties voor andere diensten dan die omschreven in artikel 9, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn, toe te voegen aan de universele dienst?

3. Indien het antwoord op de eerste en de tweede vraag ontkennend is, zijn de desbetreffende bepalingen van de Universeledienstrichtlijn verenigbaar met het gelijkheidsbeginsel, zoals dat onder meer is vervat in artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

IT 1426

The proof of the pudding is in the eating

Nico van Eijk, 'The proof of the pudding is in the eating', Internet Policy Review 10 februari 2014.
The Netherlands is among the few countries that have put specific net neutrality standards in place. It was the first country to do so in the European Union. It remains to be seen if these rules are working or if they are just another example of symbolic regulation: the proof of the pudding is in the eating.

(...Lees het gehele artikel hier...)
THE DEVIL IS IN THE PUDDING

It is my impression that the regulator either did not think about these issues or did not want to deal with them. However, this is what net neutrality — more specifically network neutrality — is about. What do we mean with vague notions such as ‘congestion’ or giving dedicated space to specific services (the ‘managed’ versus the ‘unmanaged’ internet, the debate about allowed forms of discrimination)? A decision like this raises more questions than it answers.

In a study, we concluded that the future of the net neutrality debate will be dominated by video. Today, it is video that requires substantial amounts of capacity and therefore creates the most interesting challenges (also from a commercial perspective, as the video consumption/exploitation model seems to change). This T-Mobile case is a typical example.

On fixed networks, we will see the same kind of problems. Netflix and YouTube together make up 50% of peak-time internet traffic in the United States. In The Netherlands, Netflix was introduced in December 2013. Cable operator UPC reported that already 5-10% of its traffic consists of Netflix binge viewers. New ‘congestion’ issues will be on the table soon.

Of course, it is not about congestion exclusively. This is why I prefer to use the broader term ‘net neutrality’. ‘Network’ neutrality is only one element in a complex value chain that regulators have to deal with. We will have to wait and see what the future brings: the proof of the pudding is in the eating.

Nico van Eijk

IT 1428

Dwangsom is bedoeld als prikkel tot nakoming, geen doel op zich

Vzr. Rechtbank Amsterdam 3 februari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:568 (Belfabriek tegen MTTM en ZakelijkeNummers)

Misleidende mededelingen. Executie dwangsommen. Doel en strekking dwangsommen. Bij vonnis in kort geding [RB 2020] (hierna: het vonnis) is Belfabriek verboden onjuiste/en of misleidende mededelingen te doen over MTTM c.s. en hun bedrijfsactiviteiten. Daartoe is haar geboden de webpagina's www.belfabriek.nl/mttm-problemen en www.belfabriek.nl/klachten-mttm offline te houden. De voorliggende vraag is of het plaatsen van afbeeldingen die gedurende een korte periode zichtbaar zijn geweest op Flickr, onder het doel en strekking vallen van hetgeen waartoe Belfabriek is veroordeeld. Belfabriek vordert succesvol MTTM te verbieden verdere executiemaatregelen te treffen op basis van het vonnis en de executoriale beslagen op te heffen.

Niet kan worden uitgegaan van schade aan de zijde van MTTM, terwijl het voorkomen van schade het doel was van het bij vonnis gegeven verbod. Zij heeft niet, zoals te verwachten was geweest indien het haar te doen zou zijn geweest schade te beperken, direct na de ontdekking van het Flickr-account een verzoek tot verwijderen gedaan. Zij heeft wel opdracht verstrekt tot het opmaken van 25 processen-verbaal. De voorzieningenrechter kan uit het voorgaande niet anders concluderen dan dat het voorkomen van reputatieschade voor MTTM kennelijk ondergeschikt was aan het innen van een zo hoog mogelijk bedrag aan dwangsommen. Een dwangsom is echter bedoeld als een prikkel tot nakoming, geen doel op zich.

5.4. [..] de partner van [bestuurder Belfabriek], heeft de account geopend met als doel het delen van kinderfoto’s. Zij heeft als experiment op 17 juli 2011 een aantal ‘zakelijke’ foto’s geüpload (de Afbeeldingen), om [bestuurder Belfabriek] te laten zien hoe hij de Flickr-website voor zijn bedrijf zou kunnen gebruiken. De reden dat er afbeeldingen over MTTM (dan wel ZakelijkeTelefonie.nl) te zien waren is dat dat nieuws speelde begin 2011. [partner] heeft de account zo ingesteld dat haar foto’s, en dus ook de Afbeeldingen, alleen te zien waren voor haar ‘vrienden’, de mensen die zij daarvoor heeft uitgenodigd, en dat deze niet voor iedereen toegankelijk waren. [partner] en [bestuurder Belfabriek] zijn de aanwezigheid van de Afbeeldingen in de Flickr-account vervolgens vergeten. In december 2013 heeft [partner] opnieuw foto’s geüpload van het Sinterklaasfeest, en waarschijnlijk is er daarbij technisch iets mis gegaan. Hoewel Belfabriek heeft gesteld dat niet is gebleken dat de pagina’s voor iedereen zichtbaar waren heeft in ieder geval de deurwaarder op de onder 2.5 vermelde data de Afbeeldingen waargenomen op internet. Dit was niet de intentie van [partner], noch van [bestuurder Belfabriek] of Belfabriek, en [partner] heeft haar gehele account direct verwijderd na de brief van 2 januari 2014 van MTTM. Belfabriek heeft bovendien Google aangeschreven met het verzoek de hit in de zoekmachine bij de zoekterm ‘mttm belfabriek’ te verwijderen. Dat dat nog niet overal is gebeurd heeft te maken met het grote aantal servers waarvan Google wereldwijd gebruik maakt, aldus steeds Belfabriek.

5.5. [..] Gelet op het voorgaande kan voorshands dan ook niet worden uitgegaan van schade aan de zijde van MTTM c.s., terwijl het voorkomen van schade het doel was van het in het Vonnis gegeven gebod en verbod. Bij dit oordeel speelt mede een rol dat MTTM c.s. niet, zoals te verwachten was geweest indien het haar te doen zou zijn geweest om schade te beperken, direct na de ontdekking van de Flickr-account Belfabriek heeft verzocht om de Afbeeldingen van het internet te (doen) verwijderen. Zij heeft daarmee gewacht tot 2 januari 2014, ondertussen wel opdracht verstrekkend aan een deurwaarder tot het opmaken van 25 processen-verbaal. De voorzieningenrechter kan uit het voorgaande niet anders dan concluderen dat het voorkomen van reputatieschade voor MTTM c.s. kennelijk ondergeschikt was aan het innen van een zo hoog mogelijk bedrag aan dwangsommen. Een dwangsom is echter bedoeld als een prikkel tot nakoming, en geen doel op zich.

5.6. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het plaatsen dan wel niet verwijderen van de Afbeeldingen die gedurende een korte periode zichtbaar zijn geweest op het medium Flickr niet vallen onder het doel en de strekking van hetgeen waartoe Belfabriek is veroordeeld. De in het Vonnis bedoelde uitingen zijn immers gericht tot klanten van MTTM c.s. dan wel andere servicenummergebruikers, met als doel paniek te zaaien onder die klanten en te trachten hen over te laten stappen naar Belfabriek. De Afbeeldingen zijn – voor zover ze al voor het publiek zichtbaar zijn geweest – niet gericht aan een bepaalde groep mensen, noch wordt daarin getracht klanten over te laten stappen naar Belfabriek. Er wordt op de website van Belfabriek geen verwijzing gemaakt naar de Flickr-account, noch heeft Belfabriek op een andere manier actief de aandacht gevestigd op de Afbeeldingen.

Lees hier de uitspraak:
ECLI:NL:RBAMS:2014:568 (link)

IT 1419

Regional Roaming uitbreiden naar dataverkeer onwenselijk

Nader onderzoek Regional Roamingafspraken, Kamerstukken II, 2013-2014, 24 095, nr. 360
Bij de Regional Roamingafspraken zijn geen afspraken gemaakt over het dataverkeer omdat bij het moeten overzetten van deze (omvangrijke) verkeersvolumes, capaciteitsproblemen worden voorzien. De vraag is echter of het, in geval van een grootschalige storing, voor sommige datastromen niet van belang is de continuïteit te borgen door uitbreiding van de Regional Roamingafspraken. Gelet op de maatschappelijke ontwrichting die door uitval van vitale diensten kan ontstaan, is de onderzoeksvraag toegespitst op deze sectoren. Dit onderzoek [Nut en noodzaak Regional Roaming voor vitale sectoren] is in januari 2014 door Stratix opgeleverd. Ten aanzien van Regional Roaming wijzen de onderzoekers op de kwetsbaarheid dat een deel van het netwerk van de door storing getroffen operator moet blijven functioneren om Reginal Roaming mogelijk te maken. Daarnaast wordt gewezen op de hoge investeringskosten in uitbreiding van netwerkcapaciteit. Prioritering van dataverkeer van vitale sectoren is mogelijk bij Regional Roaming, maar leidt tot omvangrijke kosten door complexe administratieve processen bij zowel de operators als bij de vitale sectoren.

Brief van de minister van Economische Zaken
In mijn brief van 7 mei 20131 heb ik u geïnformeerd over een aantal consumentenzaken op het gebied van telecommunicatie, waaronder de afspraken over Regional Roaming van februari 2013 tussen de drie mobiele netwerkbeheerders (KPN, Vodafone, T-Mobile). Directe aanleiding hiervan was een grote storing van telecommunicatie als gevolg van de brand bij Vodafone in april 2012. De gemaakte afspraken gaan ervan uit dat bij grootschalige uitval van het spraak- of sms-verkeer bij één van deze partijen, dit verkeer tijdelijk door de overige partijen wordt overgenomen. In de brief is nader onderzoek aangekondigd naar de mogelijkheid om ook voor dataverkeer te bezien of Regional Roamingafspraken gewenst zijn. Mede in verband met het geplande Algemeen Overleg van 30 januari 2014 informeer ik u over de laatste stand van zaken rond Regional Roaming.

Resultaten onderzoek
Bij de Regional Roamingafspraken zijn geen afspraken gemaakt over het dataverkeer omdat bij het moeten overzetten van deze (omvangrijke) verkeersvolumes, capaciteitsproblemen worden voorzien. De vraag is echter of het, in geval van een grootschalige storing, voor sommige datastromen niet van belang is de continuïteit te borgen door uitbreiding van de Regional Roamingafspraken. Gelet op de maatschappelijke ontwrichting die door uitval van vitale diensten kan ontstaan, is de onderzoeksvraag toegespitst op deze sectoren.

Dit onderzoek «Nut en noodzaak Regional Roaming voor vitale sectoren» is in januari 2014 door Stratix opgeleverd. Ten aanzien van Regional Roaming wijzen de onderzoekers op de kwetsbaarheid dat een deel van het netwerk van de door storing getroffen operator moet blijven functioneren om Reginal Roaming mogelijk te maken. Daarnaast wordt gewezen op de hoge investeringskosten in uitbreiding van netwerkcapaciteit («enkele tientallen miljoenen euro’s») bij een generieke uitbreiding.

Prioritering van dataverkeer van vitale sectoren is mogelijk bij Regional Roaming, maar leidt tot omvangrijke kosten door complexe administratieve processen bij zowel de operators als bij de vitale sectoren.

De onderzoekers concluderen tevens dat in de markt voldoende mogelijkheden worden aangeboden, waarbij per sector of toepassing beoordeeld kan worden welke oplossing het meest adequaat is. Bij deze alternatieven is te denken aan radicale oplossingen, zoals een apart netwerk (bijvoorbeeld C2000, Entropia) tot het zelf zorgen om van verschillende netwerken gebruik te kunnen maken (bijvoorbeeld dual SIM kaarten).

Stratix meent dan ook dat Regional Roaming voor dataverkeer niet de meest efficiënte en effectieve oplossing is voor het opvangen van uitval van mobiele netwerken ten behoeve van vitale toepassingen.

Recent onderzoek uit de EU (Enisa, «National Roaming for Resilience» november 2013) ondersteunt de conclusies van Stratix. Het Enisa onderzoek besteedt meer in algemene zin aandacht aan de mogelijkheid en wenselijkheid van roamingafspraken bij verstoringen. Enisa beveelt lidstaten aan Roamingafspraken te maken over spraak- en sms-verkeer en wijst hier op het voorbeeld in ons land. Voor dataverkeer wordt gewezen op het alternatief van wifi-spots, waar vooral consumenten op terug kunnen vallen, en wordt gewezen op het gevaar van overbelasting van de overige netwerken als ook extra dataverkeer moet worden verwerkt. Deze beide elementen, het alternatief van wifi en het gevaar van overbelasting, zijn in de Kamerbrief van 7 mei 2013 aan bod gekomen. Het onderzoek van Enisa laat zien dat Nederland internationaal voorop loopt met de Regional Roamingafspraken.

Conclusie
De hoofdconclusie die ik uit deze studie trek is dat de bestaande Regional Roamingafspraken adequaat zijn en dat een uitbreiding naar afspraken over dataverkeer niet wenselijk is. Belangrijke overweging daarbij is dat eventuele oplossingen langs de weg van Regional Roaming veel investeringen zullen vergen, waarbij de efficiëntie en effectiviteit veelal te wensen overlaat of waar juist (bestaande) commerciële oplossingen tot beter resultaat kunnen leiden.  De mobiele netwerkbeheerders onderschrijven deze conclusie.

Het rapport van Stratix zal ik onder de aandacht brengen van de vitale sectoren zodat de verschillende sectoren kennis kunnen nemen van de analyses en genoemde voorbeelden bij de verschillende partijen.

De Minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp