Gepubliceerd op maandag 26 maart 2018
IT 2519
Hoge Raad ||
23 mrt 2018
Hoge Raad 23 mrt 2018, IT 2519; ECLI:NL:HR:2018:426 (Alert Life Sciences tegen Stichting Jeroen Bosch Ziekenhuis), https://www.itenrecht.nl/artikelen/hr-het-hof-heeft-een-ontbindingsgrond-in-raamovereenkomst-gelezen-zonder-het-verweer-dat-het-een-opz

HR: Het hof heeft een ontbindingsgrond in raamovereenkomst gelezen, zonder het verweer dat het een opzeggingsmogelijkheid was, te beoordelen

HR 23 maart 2018, IT ; ECLI:NL:HR:2018:426 (Alert Life Sciences tegen Stichting Jeroen Bosch Ziekenhuis) Contractenrecht. Opdracht m.b.t. digitaliseringsproject zorgprocessen ziekenhuis. Ontbindingsbeding.  Project ondervindt vertraging. Aanpassing overeenkomst. Het Hof ontbond de raamovereenkomst [IT 2111]. Fatale termijn gehandhaafd voor het geval de nieuwe deadline niet gehaald wordt? Beroep op beperkende werking redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 BW) onderzocht? Ontbinding of opzegging raamovereenkomst; grond voor schadevergoeding?

Uit de conclusie AG: Deze zaak betreft in hoofdzaak de vraag of JBZ terecht de tussen haar en Alert c.s. gesloten overeenkomsten heeft ontbonden. In cassatie komt achtereenvolgens aan de orde of en in hoeverre partijen met een latere overeenkomst hebben bedoeld van de oorspronkelijke overeenkomst af te wijken (onderdeel 1), of tussen partijen een fatale termijn is overeengekomen (onderdeel 2), of het hof een beroep van Alert c.s. op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid over het hoofd heeft gezien (onderdeel 3) en of er voor JBZ een ontbindingsbevoegdheid bestond en Alert c.s. schadevergoeding verschuldigd zijn (onderdeel 4). De conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing; de Hoge Raad volgt.  Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat art. 23.8 van de raamovereenkomst een ontbindingsgrond behelst, zonder het essentiële verweer van Alert c.s. te beoordelen, dat slechts sprake was van een mogelijkheid tot opzegging.

2.47.
Ik onderken dat met uitleg van de overeenkomst en toepassing van de redelijkheid en billijkheid (waaronder behalve de aanvullende ook de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid) vergelijkbare resultaten kunnen worden behaald. Dat is steeds het geval geweest – vergelijk het klassieke debat over de zogenaamde normatieve uitleg van rechtshandelingen16 – maar een recente ontwikkeling in de rechtspraak over uitleg heeft de uitwisselbaarheid van de beide beoordelingskaders nog verder vergroot. Ik doel op de leer dat ook omstandigheden in de uitvoeringsfase van de overeenkomst in de uitleg van die overeenkomst kunnen worden betrokken.17 Vindt dat inderdaad plaats en oordeelt de rechter dat ondanks een of meer gebeurtenissen in de uitvoeringsfase partijen nog steeds mochten begrijpen en verwachten wat ze eerder mochten begrijpen en verwachten (uitleg volgens Haviltex), dan is mijns inziens niet goed denkbaar dat diezelfde gebeurtenissen meebrengen dat een partij zich in verband met de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid op de inhoud van de overeenkomst niet meer kan beroepen. Het zal echter mede van het partijdebat afhangen of inderdaad in de uitlegfase reeds alle relevante gebeurtenissen uit de uitvoeringsfase in de beoordeling worden betrokken. Indien in die fase bepaalde omstandigheden buiten beschouwing zijn gebleven, heeft een beroep op de beperkende werking onder verwijzing naar die omstandigheden uiteraard wel ten volle zelfstandige betekenis.

2.48.
Anders gezegd, voor zover vol te houden zou zijn dat Alert c.s. bij de uitleg van de overeenkomst van het hof reeds het volle pond hebben gekregen, zou ik wel kunnen voelen voor een lezing volgens welke de motivering van de verwerping van het beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid besloten ligt in hetgeen het hof omtrent de uitleg van de (nadere) overeenkomst, in het bijzonder de Change Proposal, heeft overwogen.

2.49.
Dat dit geval zich inderdaad voordoet, is echter mijns inziens niet vol te houden. Zo hebben Alert c.s. er zich op beroepen dat JBZ op 17 maart 2012 om nader uitstel voor Go-Live tot 1 februari 2012 heeft gevraagd en ook na die datum op dit nadere uitstel bleef insisteren.18 Deze omstandigheden komen weliswaar deels in rechtsoverweging 3.11.4 aan de orde, maar de daar door het hof aangelegde toets is beperkt tot de vraag of JBZ afstand heeft gedaan van de datum van 1 januari 2012 uit artikel 23.8 van de Raamovereenkomst. Ik ben niet geneigd om hierin een ‘vol’ uitlegoordeel van het hof te lezen. Als het door het hof toch zo zou zijn bedoeld, geldt dat het de vraag wat JBZ en Alert c.s. in het licht van het nadere uitstel voor GoLive redelijkerwijs mochten begrijpen en verwachten ten onrechte heeft versmald tot de vraag of JBZ van artikel 23.8 afstand deed.19 Weliswaar klaagt het middel daarover niet, maar dat is in dit verband niet doorslaggevend. Waar het om gaat is dat (de motivering van) het uitlegoordeel van het hof niet zodanig veelomvattend is dat vervolgens een afzonderlijke motivering van het oordeel omtrent het beroep van Alert c.s. op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid achterwege kon blijven.

2.50. Alert c.s. hebben zich er ook op beroepen dat JBZ niet bereid was tot (het bieden van de mogelijkheid van) een tweede testronde, hoewel Alert c.s. al tijdens de evaluatiefase van de eerste testronde in april 2011 een nieuwe, verbeterde versie van de software had geleverd.20 Volgens Alert c.s. was door toedoen van JBZ het project vanaf mei 2011 geëscaleerd.21 Ook deze omstandigheden zijn door het hof niet reeds betrokken in de uitleg van hetgeen de nadere overeenkomst inhield, en dus dienden ze alsnog in een afzonderlijke motivering van de beslissing omtrent het beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid hun plaats te krijgen. Dat heeft echter niet plaatsgevonden.

2.51. Mogelijk is de gedachtegang van het hof geweest dat de bedoelde omstandigheden er niet aan kunnen afdoen dat ten tijde van de ontbinding (op 3 oktober 2011) de einddatum van 1 januari 2012 hoe dan ook niet meer zou kunnen worden gehaald (vergelijk rechtsoverweging 3.10.1) en dat die omstandigheden reeds daarom niet tot gevolg kunnen hebben dat een beroep op artikel 23.8 van de Raamovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat lijkt me echter onjuist. Hetgeen aan de ontbinding op 3 oktober 2011 voorafging en wat de (aan de ene dan wel aan de andere partij toe te rekenen) oorzaken zijn van de omstandigheid dat op 3 oktober 2011 de einddatum van 1 januari 2012 onhaalbaar was, is niet bij voorbaat zonder betekenis voor de toets of het beroep op artikel 23.8 van de Raamovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

2.52. Naar aanleiding van subonderdeel 3.4 nog: in rechtsoverweging 3.9.5 oordeelt het hof alleen over de inroepbaarheid van (het fatale karakter van) de termijn van 28 februari 2011 (dus het verzuim) en niet mede over het beroep van Alert c.s. op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid met betrekking tot de ontbinding ex artikel 23.8 van de Raamovereenkomst.

2.53. Onderdeel 3 slaagt.