DOSSIERS
Alle dossiers

Auteursrecht  

IT 1314

Als maker zodanig aangeduid in eigenschappen van software

Rechtbank Midden-Nederland 18 september 2013, HA ZA 12/1084 (Lindsen tegen Prequest-Nordined)
Uitspraak ingezonden door Pieter de Laat, Louwers IP|Technology Advocaten.
Auteursrecht op software. Art. 2, 4 en 7 Aw. Verklaring van recht. Lindsen heeft een eenmanszaak CAD4U gedreven voor AutoCAD-tekeningen. Lindsen is tussentijds werkzaam geweest in dienst van Prequest, als verkopend accountmanager van de Application Manager software van Prequest. De Application Manager is een aanduiding voor implementatiemodules voor gebruikers van CAD-systemen en bevat in de eigenschappen de tekst "Company: CAD4U, Copyright©2006". Prequest is een groothandel in het ontwikkelen van standaardapplicaties en computersoftware.

Via artikel 4 Aw wordt Lindsen als maker beschouwd omdat CAD4U als maker is aangeduid. De aanpassingen die tussentijds zijn geweest, creëren geen eigen werk en zijn ook niet onder 7 Aw gedaan, omdat Lindsen een ander takenpakket had. De eindafrekening geldt ook niet als een overdracht bij akte ex artikel 2 Aw. Er volgt een verklaring voor recht dat het auteursrecht bij Lindsen berust en dat Prequest c.s. de verveelvuldiging c.q. openbaarmaking Application Manager dient te staken.

4.2. Lindsen stelt (...) dat hij, voor indiensttreding bij Prequest, onder de naam van CAD4U in de jaren 2004-2006 de Application Manager zonder hulp van anderen, leiding en/of toezicht naar eigen inzicht heeft ontwikkeld, geschreven (de broncode) en aangepast en dus de maker is van de Application Manager. Bij hem berust het auteursrecht als bedoeld in artikel 1 Aw. (...)

4.4. De rechtbank is van oordeel dat Lindsen de maker is van de Application Manager en dat uit dien hoofde bij hem het auteursrecht op de Application Manager berust. Hiertoe overweegt zij als volgt. Uitgangspunt is artikel 4 Aw. Volgens dat artikel wordt, behoudens bewijs van het tegendeel, als maker beschouwd diegene die op of in het werk als zodanig is aangeduid of bij gebreke van een dergelijke aanduiding, degene die bij de openbaarmaking van het werk als maker bekend is gemaakt door de openbaarmaker. (...)

4.6. De rechtbank is in het kader van de vraag of een nieuw werk is ontstaan van oordeel dat is komen vast te staan dat de werkzaamheden die Lindsen tijdens zijn dienstverband bij Prequest heeft verricht aan de Application Manager, aanpassingen betroffen die in ieder geval niet tot gevolg hadden dat daarmee de broncode dusdanig is veranderd dat daarmee een nieuw oorspronkelijk werk in de zin van de Aw is ontstaan. (...)

4.7. Voorts overweegt de rechtbank dat ook indien het oordeel in vorenstaande alinea zou hebben geluid dat wel een nieuw werk was ontstaan, in dat geval een beroep op artikel 7 Aw evenmin opgaat om de navolgende redenen. Het maken c.q. (verder) ontwikkelen van de Application Manager dient om een beroep te kunnen doen op artikel 7 Aw te behoren tot de taken die Lindsen in het kader van zijn dienstverband diende uit te voeren, dan wel in voornoemd artikel van toepassing indien een door Prequest incidenteel uitdrukkelijke gegeven opdracht tot het maken van een bepaald werd door Lindsen is aanvaard. de rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat het werk aan de Application Manager niet valt onder de werkzaamheden die Lindsen diende te verrichten in het kader van zijn dienstverband bij Prequest. In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat Lindsen in dienst is getreden in de functie van accountmanager 1. (...)

4.8. De stelling van Prequest c.s. dat in de eindafrekening met betrekking tot het dienstverband ook de overdracht van het auteursrecht zit verweven, slaagt evenmin. Buiten dat overdracht van een auteursrecht op grond van artikel 2 Aw uitsluitend kan plaatsvinden bij akte, is de rechtbank van oordeel dat in de eindafrekening op zijn minst de overdracht vermeld moet zijn, wil het oordeel gekomen kunnen worden dat deze overdracht is begrepen in de eindafrekening.

Afbeelding slechts ter illustratie

IT 1310

Real Networks krijgt inzage in conservatoir beslagen stukken van vermoedelijke inbreukmaker

Hof Den Haag 29 oktober 2013, HA ZA 10-1233 (Real Networks tegen E)
Uitspraak ingezonden door Peter Claassen en Eliëtte Vaal, AKD.
Zie eerder IEF 10109 en IEF 10433
. Sinds 2003 werd op internet door een ander dan Real Networks het software programma Real Alternative aangeboden, dat de codecs en Rpplugins uit Real Player bevat. [E] is de eigenaar van een aantal websites waar Real Player Alternative werd aangeboden. De rechtbank oordeelde dat [E] inbreuk maakte op de auteursrechten van Real Networks en werd bevolen de openbaarmaking te staken. Ook mocht Real Networks conservatoir beslag leggen. Nu komt RealNetworks in beroep en vordert ex artikel 843a Rv afgifte, althans inzage van hetgeen ingevolge het gelegde bewijsbeslag is gekopieerd door de deurwaarder. [E] voert processuele verweren en die falen allemaal. Edkses gaat er ten onrechte vanuit dat onderhavige voorziening betrekking heeft op het verkrijgen van een voorlopige voorziening. Het is in beginsel mogelijk dezelfde vordering opnieuw in te stellen, ook al is deze afgewezen. Het is voldoende duidelijk wat Real Networks vordert. Ook is er voor toewijzing van een (incidentele) vordering ex artikel 843a Rv geen spoedeisend belang vereist.

Het hof wijst de vordering toe. Real Networks heeft de bescheiden voldoende bepaald. Real Networks heeft veel bescheiden ter bewijs overlegd en [E] heeft dit onvoldoende bewist. Er is ook een redelijk vermoeden dat [E] inbreuk op de auteursrechten van Real Networks heeft gemaakt.

8. Op grond van artikel 843a Rv kan hij die daarbij rechtmatig belang heeft inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij hij partij is. In casu staat vast dat de gekopieerde bescheiden bestaan. Het gaat om op zoekterm en relevantie geselecteerde gegevens. Door het gebruik van de hiervoor genoemde zoektermen en het onderzoek op relevantie door de deurwaarder (met behulp van (een) ICT deskundige) zijn de bescheiden waarvan afgifte/inzage wordt gevorderd afgebakend.

Aangaande een Rechtsbetrekking/rechtmatig belang
- Moet de gestelde rechtsbetrekking — in casu auteursrechtinbreuk — aannemelijk zijn? -

16. Gelet op liet bovenstaande is het hof van oordeel dat voor toewijzing van een  vordering ex artikel 843a Rv niet nodig is dat de inbreuk aannemelijk is, zoals geldt voor toewijzing in kort geding. Dat zou immers niet verenigbaar zijn met het uitgangspunt dat een vordering tot afgifte/inzage van bescheiden ook kan worden ingesteld ter vaststelling van inbreuk. Wel is degene die afgifte/inzage Vorden, ook in het kader van het vereiste rechtmatig belang gehouden redelijkerwijs beschikbaar  bewijsmateriaal ter ondersteuning van zijn vordering over te leggen.
(...)Naar het oordeel van het hof is in ieder geval voldoende voor toewijzing dat eiser  zodanige concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd dat daaruit. ook gelet op de betwisting door de wederpartij en de reactie daarop van eiser, een redelijk vermoeden van (dreigende) inbreuk kan volgen en dat de bescheiden waarvan afgifte of inzage wordt gevorderd van belang zijn voor hel (nader) onderbouwen van de gestelde (dreigende) inbreuk en toewijzing van een daarop gebaseerde inbreukvordering.

18. Dit een en ander kan hier in het midden blijven nu het hof op de hierna te vermelden gronden van oordeel is dat sprake is van een redelijk vermoeden dat [E] inbreuk op deauteursrechten van Real Networks heeft gemaakt

 

IT 1277

Conclusie A-G: Technische voorziening is ook de inrichting die is ontworpen om toegang tot werk te bieden

Conclusie A-G HvJ EU 19 september 2013, zaak C-355/12 (Nintendo e.a.) - dossier
Zie eerder: IEF 11785. Prejudiciële vragen gesteld door Tribunale di Milano, Italië.
Auteursrecht. Technische beschermingsvoorziening is dat ook een systeem om na te gaan of een afzonderlijke drager (videogamedrager) een herkenningscode bevat? Richtlijn 2001/29/EG.

Conclusie A-G:

1. Richtlijn 2001/29/EG (...) moet aldus worden uitgelegd dat met het begrip „technische voorzieningen” in de zin van artikel 6 van die richtlijn voorzieningen kunnen worden bedoeld die niet alleen zijn opgenomen in de auteursrechtelijk beschermde werken zelf, maar ook in de inrichtingen die zijn ontworpen om toegang tot die werken te bieden.

2. Bij de beoordeling van de vraag of dergelijke voorzieningen in aanmerking komen voor bescherming uit hoofde van artikel 6 van richtlijn 2001/29/EG voor zover zij tot gevolg hebben dat niet alleen handelingen worden voorkomen of beperkt waarvoor toestemming van de rechthebbende volgens die richtlijn vereist is, maar ook handelingen waarvoor dergelijke toestemming niet vereist is, dient de nationale rechter na te gaan of de toepassing van de voorzieningen verenigbaar is met het evenredigheidsbeginsel en met name in aanmerking te nemen of het eerstgenoemde effect, gezien de huidige stand van de techniek, ook zou kunnen worden bereikt zonder het laatstgenoemde effect met zich te brengen of dit althans in mindere mate met zich te brengen.

3. Bij de beoordeling van de vraag of bescherming moet worden verleend tegen de beschikbaarstelling van inrichtingen, producten, componenten en diensten in de zin van artikel 6, lid 2, van richtlijn 2001/29 behoeft geen rekening te worden gehouden met de door de rechthebbende beoogde specifieke bestemming van een inrichting die is ontworpen om toegang tot beschermde werken te verkrijgen. Een wezenlijke rol speelt daarentegen de mate waarin de inrichtingen, producten, componenten of diensten waartegen bescherming wordt ingeroepen, worden of kunnen worden gebruikt voor andere rechtmatige doelstellingen dan het mogelijk maken van handelingen waarvoor toestemming van de rechthebbende vereist is.

Gestelde prejudiciële vragen

1) Moet artikel 6 van richtlijn 2001/29/EG (1), mede in het licht van punt 48 van de considerans ervan, aldus wordenuitgelegd dat de bescherming van technische beschermingsvoorzieningen voorauteursrechtelijk beschermde werken of materiaal zich ook kan uitstrekken tot een systeem dat is vervaardigd en in de handel gebracht door een onderneming die in haar eigen hardware een inrichting heeft opgenomen om na te gaan of een afzonderlijke drager met het beschermde werk (een videogame dat is ontwikkeld door de betrokken onderneming en door derden die houders van de rechten op de beschermde werken zijn) een herkenningscode bevat, bij gebreke waarvan dit werk niet kan worden weergegeven of uitgevoerd op het systeem, zodat interoperabiliteit van het apparaat met apparaten en producten die niet afkomstig zijn van de onderneming die het systeem heeft vervaardigd, is uitgesloten?

2) Kan artikel 6 van richtlijn 2001/29/EG, mede in het licht van punt 48 van de considerans ervan, aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter, wanneer hij moet beoordelen of het gebruik van een product of onderdeel met het doel, een technische beschermingsvoorziening te omzeilen, zwaarder weegt dan andere commercieelrelevante doeleinden of gebruikswijzen, criteria moet aanleggen waarbij de bestemming die is toegekend door de rechthebbende op het product waarin de beschermde inhoud is opgenomen, een rol speelt, of, in plaats daarvan of in combinatie daarmee, kwantitatieve criteria ontleend aan het aandeel van deze gebruikswijzen in verhouding tot andere, of kwalitatieve criteria ontleend aan de aard en het gewicht van deze gebruikswijzen?

IT 1269

Door onderlinge afspraken is een nieuwe rechtssituatie gemaakt

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 19 augustus 2013 (Westrup en Almteq tegen Siemens)
Uitspraak ingezonden door Maarten Russchen, Russchen advocatuur.
Westrup is een specialist op het gebied van 3D-printing. Almteq houdt zich bezig met de distributie van 3D printers. Siemens heeft beslag laten leggen op computers op grond van 28 Aw en 2.22 BVIE waarmee inbreuk gepleegd zou worden op de programma NX 8.5 en Solid Edge van Siemens. Partijen hebben afspraken gemaakt over een schadevergoeding en over het aan het verkeer onttrekken van de inbreukmakende computers met illegale software. Door onderling afspraken te maken is er een nieuwe rechtssituatie gecreëerd met als gevolg dat de situatie en de vordering op grond waarvan er beslag is gelegd, is komen te vervallen. De voorzieningenrechter heft het beslag op en veroordeelt Siemens medewerking te verlenen aan het opheffen van het beslag. Siemens wordt in de gelegenheid gesteld de programmatuur te laten verwijderen.

4.3. Partijen twisten over de vraag of de vaststellingsovereenkomst vernietigbaar is, omdat deze onder bedreiging dan wel misbruik van omstandigheden tot stand zou zijn gekomen. Westrup c.s. heeft dit betoogd en Siemens heeft dit betwist. Of de vaststellingsovereenkomst daadwerkelijk onder bedreiging dan wel misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, kan zonder nader feitenonderzoek en/of verdere bewijsvoering, waarvoor deze procedure zich niet leent, niet worden vastgesteld. De voorzieningenrechter gaat er dan ook voorshands van uit dat de tussen partijen tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst nog steeds bestaat tussen partijen.

4.3. In de vaststellingsovereenkomst hebben partijen onderling afspraken gemaakt over een schadevergoeding en over het aan het verkeer onttrekken van de inbreukmakende computers met illegale software, die in de bedrijven van Westrup c.s. aanwezig waren. Door onderling, nadat het verlof tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte en bewaring was verleend, afspraken te maken hebben Siemens en Westrup c.s. een nieuwe rechtssituatie gecreëerd met als gevolg dat de rechtssituatie en de vordering op grond waarvan het verlof tot het leggen van conservatoir beslag is verleend, is komen te vervallen. Vorenstaande brengt met zich dat het beslag onrechtmatig is. Gelet hierop is de vordering van Westrup c.s. tot opheffing van het beslag tot afgifte van de BTO laptop en tot opheffing van het beslag op de Dell PC toewijsbaar.

IT 1261

Juridische uitdagingen van 3D of additive manufacturing

Redactioneel artikel ingezonden door Ernst-Jan Louwers, Louwers IP|Technology advocaten.
3D printing/additieve manufacturing wordt bestempeld als de Derde Industriële Revolutie. Naast interessante nieuwe business modellen, introduceren deze baanbrekende technologieën ook nieuwe juridische uitdagingen. Daarbij kunt u vertrouwen op onze expertise.

De juridische uitdagingen omvatten zaken als illegale reproductie, namaak, piraterij en andere IP-kwesties; open source hardware-modellen; (product) aansprakelijkheid; strafbare feiten en handhaving.

De omvang van inbreuk op intellectuele eigendom wordt gestimuleerd door het gemak van de verspreiding van illegale kopieën via internet en het feit dat 3D-scanners en -printers beschikbaar zijn voor thuisgebruik tegen betaalbare prijzen.

Wat is 3D printing/additive manufacturing?
3D printen wordt bereikt met behulp van een additief proces, waarbij de opeenvolgend lagen materiaal in verschillende vormen op elkaar worden gelegd. 3D printen onderscheidt zich van traditionele bewerkingstechnieken, die vooral vertrouwen op de verwijdering van materiaal door methodes zoals zagen of boren (subtractieve processen). Bron: https://en.wikipedia.org/wiki/3D_printing.

Dit omvat niet alleen het afdrukken van 3-dimensionale output van polymeer of kunststof materiaal, maar ook bijvoorbeeld metaal 'sinteren', Electron Beam Melting (EBM) of Selective Laser Melting (SLM).

3D printing technologie wordt al commercieel gebruikt voor 3D-productontwerp en prototyping, bijvoorbeeld door Shapeways, een spin-out van de lifestyle incubator van Koninklijke Philips Electronics.

De technieken worden ook toegepast om tandheelkundige implantaten te printen en kunnen dienen voor de vervaardiging van protheses op maat. En waarom geen 3D-print van een huis (zie de website van de Nederlandse DUS architecten)? In hun opzet om een ​​heel Nederlandse grachtenpand te printen, zijn zij er - naar verluidt - recent in geslaagd om een 3D-print van meer dan 2,5 meter te maken.

Illegaal kopiëren en gemak van verspreiding
Vrijwel iedereen kan ervoor kiezen om slechts één enkel exemplaar van een bepaald product (bijvoorbeeld een vaas of speelgoed konijn) te kopen, een 3D-scan van het product te maken, het gescande ontwerp met 3D processing software te verwerken en meerdere, identieke exemplaren te printen in 3D. Printen kan thuis plaatsvinden of op drukkerijen die snel in opkomst zijn. Om de zaken nog erger te maken, kan de resulterende digitale 3D-scan gemakkelijk worden verspreid via internet of andere digitale middelen, zodat anderen ook getrouwe 3D-kopieën kunnen afdrukken.

Wet en -regelgeving over intellectuele eigendom, zoals auteursrecht, modelrecht, octrooi- en merkenrecht, zijn van toepassing op deze nieuwe ontwikkelingen. En deze wetten en regels gelden ook in cyberspace en andere digitale omgevingen.

Deze ontwikkelingen zijn fascinerend vanuit intellectueel eigendomsrechtelijk perspectief. Niet alleen vanwege de gebruikelijke aspecten van de bescherming van intellectuele eigendom, zoals de bescherming van uitvindingen op het gebied van de technologie zelf. Ook het gemak van verspreiding en de moeilijkheid van handhaving van de wet- en regelgeving in de digitale online omgeving maken de ontwikkelingen uitdagend voor juristen.

Een vergelijking met de worsteling van de muziekindustrie en ebooks dringt zich op.

Bescherming en business modellen met 3D
Zoals te verwachten zijn er veel patenten op uitvindingen en werkwijzen binnen het gebied van 3D printen/additive manufacturing en rapid manufacturing. Geleidelijk zullen bepaalde essentiële octrooien aflopen waarna andere bedrijven de uitvindingen of methodes kunnen toepassen zonder de noodzaak te kiezen voor niet-inbreukmakende alternatieven of het verkrijgen van licenties.

Niettemin moeten bedrijven natuurlijk zorgvuldig opereren en het bestaande octrooilandschap onderzoeken.

Nieuwe businessmodellen zijn in opkomst en zullen ontstaan, zoals hardware dat wordt gepresenteerd in open source. Ook om bewustzijn te creëren, kunnen Creative Commons licenties in sommige gevallen voorzien in nuttige oplossingen, afhankelijk van het business model. Maar afzonderlijke licentievoorwaarden kunnen nodig zijn om adequate juridische antwoorden op de specifieke uitdagingen te bieden.

Aansprakelijkheid
Bovendien kan deze technologie ook leiden tot uitdagende aansprakelijkheids- en productaansprakelijkheidskwesties. Dealers zijn te zijner tijd wellicht in staat om hun eigen onderdelen te printen en hoeven dan geen voorraad reserveonderdelen meer aan te houden.

Wie is aansprakelijk als het geprinte reserveonderdeel defect is: de oorspronkelijke fabrikant of de wederverkoper die het defecte onderdeel heeft geprint? En wat als de partij die een onderdeel print, het oorspronkelijke ontwerp van het onderdeel wijzigt?

En is een 3D-printshop (online of offline) of andere aanbieder van additive manufacturing diensten eventueel aansprakelijk voor inbreuk op intellectuele eigendomsrechten? Moet die aanbieder onderzoeken of het 3D-ontwerp is verkregen op legale wijze? Een parallel kan worden getrokken met illegale kopieën van muziek en ebooks en in dat verband de positie van internet service providers in dat verband, en ook met veilingsites zoals eBay.

Andere juridische gevolgen
Maar ook andere interessante vragen kunnen zich voordoen die directe of indirecte juridische gevolgen hebben.

Hoe te voorkomen dat printklare 3D-ontwerpen van wapens online worden aangeboden om thuis af te drukken? Eerder dit jaar werd een 3D-ontwerp van een pistool online aangeboden. Hoewel dit wapen blijkbaar niet goed werkte en zelfs explodeerde bij het schieten, haalde het feit dat dit ontwerp online werd aangeboden, het nieuws in veel landen. In augustus 2013 werd - naar verluidt - een verder verbeterd wapen ontwikkeld dat blijkbaar wel naar behoren functioneerde.

Griezelige ontwikkelingen als deze vereisen passende antwoorden van de wetgevers die zoals gebruikelijk achter de ontwikkelingen aanlopen.

En wat als consumenten een bestaand product design kunnen aanpassen in de winkel? Zal het ontwerpen van een product maatwerk worden en meer vraaggestuurd? En in dergelijke gevallen, wie zal de eigenaar van de intellectuele eigendomsrechten zijn als een consument met een briljant idee of nieuwe vormgeving komt?

Wat zullen deze ontwikkelingen betekenen voor bestaande supply chains en commerciële en juridische relaties en rollen? Zullen resellers hun positie verliezen?

Discussie
Deze en andere onderwerpen zullen binnen de juridische beroepsgroep moeten worden besproken. We zijn al betrokken bij rapid manufacturing/3D/additive manufacturing-initiatieven en business modellen. Ook gezien onze eerdere ervaring ten aanzien van de juridische consequenties van disruptive technologieën zoals deze, nemen wij actief deel aan discussies over dit onderwerp in de nationale en internationale verenigingen zoals ITechLaw en Brainport Centre for Technology & Law.

Aarzel niet om over dit onderwerp contact op te nemen met Ernst-Jan Louwers.

IT 1253

Dat eigendom bij Effice is gebleven vindt bevestiging in de overeenkomst

Vzr. Rechtbank Rotterdam 12 juli 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:6357 (Incorporated Effice Software North America Inc. tegen SDF-Effice B.V.)
Intellectueel eigendomsrecht. Software. Betrokkenheid curator. Geldigheid en uitleg overeenkomst.
ESNA drijft een onderneming die zich richt op de ontwikkeling en distributie van handelssoftware voor alle soorten ondernemingen in de glastuinbouwsector, waaronder de sierteeltsector. Effice B.V. richt zich ook op software voor de automatisering in de sierteeltsector (hierna: de Effice-software). Tussen Effice B.V., [C] en [D] enerzijds en ESNA anderzijds is een overeenkomst, genaamd “Software Distribution and Marketing Agreement”, gesloten (zie r.o. 2.5 en 2.6).

Aan Effice B.V., [C] en Matrix is medio maart 2013 een voorlopige surseance van betaling verleend. Zij zijn alle op 22 maart 2013 in staat van faillissement verklaard. De curator in de faillissementen van Effice B.V., [C] en Matrix (hierna tezamen: Effice c.s.) heeft het immateriële actief van Effice c.s. op 12 april 2013 verkocht en geleverd aan SDF. De curator heeft daaraan voorafgaand de overeenkomsten vernietigd dan wel ontbonden. ESNA stelt zich op het standpunt dat SDF inbreuk maakt op haar intellectuele eigendomsrechten rustende op de Effice-software (auteurs-, handelsnaam- en merkrechten (beeldmerken, logo’s)).

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. In artikel 12.1 van de overeenkomsten staat letterlijk dat Effice B.V. gerechtigde blijft op de intellectuele eigendomsrechten op de Effice-software. Dat de eigendom bij Effice B.V. is gebleven vindt bevestiging in de tekst van de considerans, in artikel 6.2 en in de in artikel 11.2 gebezigde term “license fee”.

 

ESNA eigenaar op grond van de onder 2.5 en 2.6 geciteerde overeenkomsten?
5.7. Uit het bepaalde in de - door [A] opgestelde en met [D] en hun juridisch adviseur (aangenomen mag worden dat zij alle drie in meer of mindere mate aan te merken zijn als professionals in het betreffende markt-/juridisch segment) besproken - overeenkomsten van 14 november 2011 en 4 september 2012 kan dit in elk geval niet worden afgeleid.

5.7.1. Immers, in artikel 12.1 van bedoelde overeenkomsten staat letterlijk dat Effice B.V. gerechtigde blijft op de intellectuele eigendomsrechten op de Effice-software. Dat is Effice B.V. eventueel tezamen met de “co-authors”; dat ESNA een “co-author” op het oorspronkelijke softwareprogramma is, is gemotiveerd betwist door SDF en vindt verder ook geen steun in de overgelegde stukken. Dat de eigendom bij Effice B.V. is gebleven vindt bevestiging in de tekst van de considerans, in artikel 6.2 en in de in artikel 11.2 gebezigde term “license fee”. Daartegenover staat slechts de tekst van artikel 12.2 “Effice hereby fully, without limitation and irrevocably assigns and transfers [Nb. arcering en onderstreping vzr] any and all Intellectual Property Rights relating to the Software (…) for Distributors territory to Distributor”, doch daarmee is in de gegeven omstandigheden en bezien in de gehele context van de overeenkomsten niet voldoende aannemelijk geworden dat wordt bedoeld overdracht van intellectuele eigendomsrechten (van het oorspronkelijke softwarepakket) aan ESNA te bewerkstelligen.

Hoewel in beginsel het auteursrecht (vergelijk artikel 2 Aw) met het oog op overdracht splitsbaar is naar bijvoorbeeld landsgrenzen en in zoverre de door ESNA verdedigde constructie (dat beoogd is de rechten voor bepaalde regio’s over te dragen) denkbaar is, was in die bedoeling voor de formulering van artikel 12.1 en considerans A geen denkbare reden. Die bedoeling had daar juist heel eenvoudig verwoord kunnen worden. Het ligt veeleer voor de hand dat partijen bij de overeenkomsten van 14 november 2011 en 4 september 2012 bedoeld hebben te bereiken dat Effice B.V. respectievelijk Effice B.V. en zekerheidshalve [C] en [D] een zeker gebruiksrecht/licentie aan ESNA toekent/toekennen. Dit kan ook worden afgeleid uit het bepaalde in artikel 11 van die overeenkomsten; op grond van de tekst van dat artikel is niet aannemelijk dat ESNA voor intellectuele eigendomsrechten, naast de distributierechten, zie artikel 11.2, een (redelijke) prijs heeft betaald. De voorzieningenrechter vindt buiten de context van de overeenkomsten bevestiging van haar voorlopig oordeel dat bedoeld is een gebruiksrecht en niet de alomvattende intellectuele eigendomsrechten aan ESNA over te dragen in bijvoorbeeld productie 7 van SDF (een e-mail van [A] van 22 november 2012 te 5:42 uur aan o.a. [D]): “Masterplan Effice: (…) Stap 5: (woensdag 28-11) ESNA verstrekt lening aan Effice B.V. waarbij IP alle software verpand wordt”.

5.7.2. Het bepaalde in artikel 20.3 (ook bezien in verhouding tot de artikelen 12.1 en 12.2) en artikel 20.6 van de overeenkomsten doet aan het voorgaande niet af. Meer specifiek geldt ten aanzien van het bepaalde in artikel 20.3 (“In the case of failure or dissolution of Effice, all rights and obligations under this Agreement shall inure to the Distributor.”) dat de inhoud van deze bepaling geen effect kan sorteren, gelet op het bepaalde in artikel 35 Fw. Immers, voor de overdracht van deze rechten is levering vereist. Met het intreden van het faillissement van Effice c.s. is vooralsnog de curator daartoe de enige beschikkingsbevoegde (behoudens hetgeen hierna onder 5.13 is overwogen). De curator heeft juist de overeenkomsten van 14 november 2011 en 4 september 2012 (primair) vernietigd en de immateriële activa aan SDF geleverd. Het stond partijen voorshands niet vrij om in strijd met de wettelijke regeling levering overbodig te achten.

5.7.3. Denkbaar is, zoals ESNA heeft gesteld, dat sprake is van min of meer uitgebreide aanpassingen in de software door haar. In dat geval zou ESNA een beroep op het bepaalde in artikel 8.6 van de overeenkomsten van 14 november 2011 en 4 september 2012 toekomen. Daartoe is echter, in het kader van dit kort geding, onvoldoende concreet gesteld. Niet aannemelijk is geworden dat ESNA de in dat artikellid bedoelde - min of meer ingrijpende - herzieningen heeft aangebracht in de oorspronkelijke Effice-software. Bovendien laat deze bepaling de rechten op de oorspronkelijke software onverlet en tussen partijen staat vast dat geen sprake is van een door ESNA ontwikkeld geheel nieuw, zelfstandig programma.

5.8. De stelling van ESNA dat [D] tegenover afnemers zou hebben verklaard dat de intellectuele eigendomsrechten op de Effice-software bij een entiteit in Canada zouden rusten leidt niet tot een andere conclusie dan de voorgaande. Hoewel een dergelijke uitlating er mogelijk op zou kunnen wijzen dat toch bedoeld was deze rechten aan ESNA over te dragen, is evenzeer denkbaar dat [D] op de distributierechten/licenties heeft gedoeld.

5.9. Verder geldt dat, naar eigen zeggen van ESNA (pleitnotitie punt 3), het de bedoeling was dat de intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van de Effice-software zouden worden ondergebracht in een aparte entiteit, een software holding, waarin [D] en [A] de directie zouden moeten gaan voeren en al dan niet naast investeerders de aandelen zouden gaan houden. Tegelijkertijd stelt ESNA en staat in feite vast dat deze holding niet is opgericht. Daargelaten of de overdracht van de intellectuele eigendomsrechten nu beoogd was, gerealiseerd/voltooid is dit doel in elk geval niet. Aan wie dit te wijten is doet thans niet ter zake. Aan de als productie 1 bij dagvaarding overgelegde PowerPoint presentatie waarop ESNA zich beroept en die in lijn met haar redenering lijkt te zijn kunnen in deze procedure geen verstrekkende rechten worden ontleend (sprake is van een ‘pitch’). Daaruit kan ook niet worden afgeleid dat ESNA de IP Holding zou worden die de intellectuele eigendomsrechten in de beoogde samenwerkingsstructuur zou gaan houden en dus evenmin dat zij zonder meer intellectuele eigendomsrechten op de Effice-software geldend zou kunnen gaan maken. In tegendeel, beoogd lijkt oprichting van een aparte entiteit, los van de entiteit die optreedt als distributeur/exploitant die ESNA onmiskenbaar is.

Conclusie
5.14. In de gegeven omstandigheden waarin op dit moment in deze tegen enkel SDF aangespannen procedure geen uitsluitsel kan worden gegeven over de geldigheid en de uitleg van de overeenkomsten van 14 november 2011 en 4 september 2012, maar voorshands de visie van SDF aannemelijker voorkomt dan die van ESNA, acht de voorzieningenrechter in het kader van een belangenafweging, mede uit pragmatische overwegingen, onvoldoende grond aanwezig om in de situatie zoals deze thans bestaat wijziging te brengen door toewijzing van de vorderingen van ESNA. De continuïteit in de exploitatie en distributie van de Effice-software is daarbij van doorslaggevend belang geacht, als ook de marktpositie van beide partijen. Namens SDF is ter zitting verklaard dat zij bezig is met de uitrol van het door haar gemaakte plan van aanpak; zij heeft onder meer met betrekking tot de Effice-software een helpdesk opgezet en heeft in dat verband mensen aan het werk. De bestaande klanten zijn ook geïnformeerd over de overdracht. Haar doel is dat de bestaande klanten hun vertrouwen terugwinnen in het product en klant blijven. SDF richt zich daarbij eerst op Nederland, op de (ongeveer 300) Nederlandse klanten en (5) Belgische klanten. Zij is voornemens in de toekomst met de Effice-software de grens over te gaan. Voor rekening en risico van ESNA dient in dit kader voorshands te blijven dat zij haar gestelde (financiële) belangen niet eerder heeft veiliggesteld. Het voorgaande geldt ook nu op dit moment niet uit te sluiten valt dat in een bodemprocedure ten voordele van ESNA zal worden beslist.

6. De beslissing
De voorzieningenrechter

in het incident
6.1. compenseert de kosten van de procedure in het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

in de hoofdzaak
6.2. wijst de vorderingen af,
6.3. veroordeelt ESNA in de proceskosten, aan de zijde van SDF tot op heden begroot op € 1.405,00, te vermeerderen met nakosten ad € 131,00 (respectievelijk € 199,00 ingeval van betekening van dit vonnis),
6.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBROT:2013:6357 (pdf)

IT 1251

Bundesgerichtshof: Usedsoft gewinnt revision

Christoph Möller, Bundesgerichtshof: Usedsoft gewinnt revision, www.usedsoft.com
Uit het persbericht: Der Bundesgerichtshof hat gestern der Revision des Gebrauchtsoftware-Händlers usedSoft im so genannten „Oracle-Verfahren“ in letzter Instanz stattgegeben. Das Urteil gegen usedSoft wurde aufgehoben. Der BGH hat sich damit dem EuGH-Urteil, nach dem der Software-Gebrauchthandel grundsätzlich legal ist, in vollem Umfang angeschlossen. (Uitspraak Bundesgerichtshof).

Lees verder

IT 1245

Onder protest akkoord met billijke vergoeding kabeldoorgifte en etheruitzendingen

Rechtbank Den Haag 24 juli 2013, HA ZA 04-864 (SENA tegen Stichting Commerciële Omroep Exploitatie Zuid Holland)
Tussenvonnis. Naburige rechten. Billijke vergoeding. WNR. WPPT. Rome-muziek. Bestuursaansprakelijkheid. Vereenzelviging. SCOEZH is een regionale commerciële radiozender die het radioprogramma ‘Fresh FM’ uitzendt. In 2000 heeft [X] in het handelsregister Fresh FM B.V. i.o. ingeschreven, tot oprichting is het nooit gekomen. SENA en SCOEZH hebben in 1998 een ‘overeenkomst muziekgebruik commerciële niet landelijke radiostations’ gesloten. SCOEZH heeft met de hand geschreven: ‘Accoord onder protest en onder voorbehoud van alle rechten’. SENA legt aan haar vorderingen ten grondslag dat SCOEZH toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen door de overeengekomen minimum billijke vergoeding voor de kabeldoorgifte en voor etheruitzendingen van haar radiostation niet te voldoen.

Een akkoordverklaring onder protest is wel een akkoordverklaring en een 'voorbehoud van alle rechten' betekent letterlijk dat SCOEZH bedoelde te voorkomen dat zij rechten zou verwerken, niet dat zij de inhoud van de door SENA aan haar toegestuurde overeenkomst bedoelde te wijzigen.

De rechtbank acht bestuurder [X] niet hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van deze billijke vergoedingen aan SENA, omdat er geen sprake is van een voldoende ernstig persoonlijk verwijt. Voor de aansprakelijkheid van op hetzelfde adres ingeschreven Wedel Communications: Slechts in uitzonderlijke gevallen is er sprake van vereenzelviging van twee afzonderlijke rechtspersonen, daarvoor is vereist dat er op onrechtmatige wijze misbruik van identiteitsverschil wordt gemaakt, daarvan is geen sprake.

De rechtbank bepaalt een persoonlijke verschijning van partijen en hun advocaten.

4.2. SENA legt aan haar vorderingen onder 1A, 1C, 1D, 2A en 2B ten grondslag dat SCOEZH toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst door de overeengekomen minimum billijke vergoeding voor de kabeldoorgifte van haar radiostation in de periode 1999 tot en met 2003 niet te voldoen. SENA legt aan haar vordering onder 1B ten grondslag dat er tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van de billijke vergoeding voor etheruitzending door SCOEZH in de periode juni 2003 tot en met 28 februari 2010, zodat de rechtbank de door SENA gevorderde vergoeding, die volgens SENA een billijke vergoeding vormt, dient vast te stellen.

[X] is volgens SENA hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van deze billijke vergoedingen aan SENA voor de periode 1999 tot en met 2010, omdat [X] als bestuurder van SCOEZH een onrechtmatige situatie heeft laten voortduren, zodat hij op grond van bestuurdersaansprakelijkheid aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade. Wedel Communications is volgens SENA hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van deze billijke vergoedingen voor de periode 2000 tot en met 2010, omdat zij evenals SCOEZH wordt bestuurd door [X], beide rechtspersonen op hetzelfde adres zijn gevestigd en verwarring over hun identiteit veroorzaken door hun wijze van presenteren.

Bezwaar tegen tweede en derde eiswijziging
5.2. SCOEZH c.s. zijn naar het oordeel van de rechtbank niet geschaad in hun verdediging door deze eiswijziging. In feite vordert SENA nu niet alleen een vergoeding voor etheruitzending door SCOEZH in 2003, maar tevens voor de ether-uitzending in de jaren daarna op dezelfde gronden die al zijn gesteld in de akte eiswijziging van 3 november 2004. SCOEZH c.s. hebben op die gronden gereageerd in hun antwoordakte van 15 december 2004, waarna zij hun verweer hebben kunnen aanvullen ter comparitie. Vervolgens hebben SCOEZH c.s. na de eiswijziging ook nog bij akte verweer kunnen voeren daartegen. De laatste eiswijziging van SENA vormt in wezen een verbetering, geen materiële eiswijziging. Naar aanleiding daarvan heeft SCOEZH zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, wat de rechtbank niet opvat als een zuivere referte maar als een verwijzing naar haar verweer in de eerdere processtukken. SCOEZH c.s. hebben daarmee voldoende gelegenheid gehad om zich mede tegen de huidige vorderingen van SENA te kunnen verdedigen. Gelet op de duur van deze procedure, die gedurende zeven jaar op de parkeerrol heeft gestaan, is van een onredelijke vertraging van de procedure door de eiswijziging evenmin sprake. Het bezwaar van SCOEZH c.s. tegen de eiswijziging wordt dan ook niet gehonoreerd.

Vordering inzake kabeldoorgifte
5.5. Nu SENA niet heeft geprotesteerd tegen het bijschrift en zich in deze procedure op de overeenkomst beroept, is de overeenkomst met het bijschrift door SENA aanvaard. De letterlijke tekst van het bijschrift maakt echter niet duidelijk welke voorwaarde SCOEZH precies heeft willen toevoegen. Immers, een akkoordverklaring onder protest is wel een akkoordverklaring en een voorbehoud van alle rechten betekent letterlijk dat SCOEZH bedoelde te voorkomen dat zij rechten zou verwerken, niet dat zij de inhoud van de door SENA aan haar toegestuurde overeenkomst bedoelde te wijzigen. Bij de uitleg van een overeenkomst komt het echter niet aan op de letterlijke betekenis van de verklaringen, maar op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Gesteld noch gebleken is dat SCOEZH voorafgaand aan of bij het sluiten van de overeenkomst op enigerlei wijze haar bedoeling met het bijschrift aan SENA duidelijk heeft gemaakt. De in 5.4 beschreven rechtszaken worden niet genoemd in het bijschrift. SCOEZH heeft in het bijschrift ook niet verwezen naar specifieke geschilpunten die in die procedures aan de orde waren. Bovendien begrijpt de rechtbank het standpunt van SCOEZH aldus, dat het voorbehoud niet zag op specifieke uitzonderingen, maar dat SCOEZH zich in het algemeen het recht wilde voorbehouden om (met terugwerkende kracht) de tarieven bepaald in artikel 3 opnieuw uit te onderhandelen. Als dat inderdaad haar bedoeling was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, had SCOEZH het aanbod van SENA net zo goed kunnen afwijzen en, als zij vervolgens geen aanbod ontving dat wel aanvaardbaar was, een billijke vergoeding kunnen laten vaststellen door de rechtbank op grond van artikel 7 lid 3 WNR. De overeenkomst had immers voornamelijk tot doel de hoogte van een billijke vergoeding tussen partijen vast te stellen. Nu zij de overeenkomst wel ondertekend aan SENA heeft geretourneerd, behoefde SENA niet te begrijpen dat SCOEZH zich niet wilde binden aan het bepaalde in artikel 3 van de overeenkomst.

Vordering inzake etheruitzending
5.13. SENA haakt in haar vordering aan bij de tarieven die zij met de Vereniging Niet Landelijke Commerciële Radiostations (NLCR) is overeengekomen voor etheruitzending. Daarbij wordt een percentage van 3,7% van de totale inkomsten van het radiostation na aftrek van een percentage voor verwervingskosten als vergoeding overeengekomen. Voorts geldt een minimum vergoeding gerelateerd aan het aantal inwoners in het gebied waarin het programma kan worden ontvangen. Onduidelijk is in hoeverre bij de tarieven die SENA met de NLCR overeengekomen is de hoogte van BUMA/STEMRA tarieven, de tarieven van buitenlandse zusterorganisaties voor naburige rechten en tarieven voor andere commerciële en publieke regionale omroeporganisaties zijn betrokken. Gelet op de tariefstructuur is wel duidelijk dat bij de minimumvergoeding in ieder geval niet wordt gekeken naar de luisterdichtheid van het betreffende radiostation en het aantal uren dat het programma wordt uitgezonden. Onder deze omstandigheden kunnen de tarieven die SENA met NLCR overeengekomen is, niet als leidraad dienen.

Verjaring
5.19. SCOEZH heeft zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor etheruitzending tevens beroepen op verjaring. Dat verweer wordt niet gehonoreerd. Bij gebreke van een specifieke afwijkende verjaringstermijn verjaart een vordering op grond van artikel 3:306 Burgerlijk Wetboek (BW) door verloop van twintig jaar. De onderhavige vordering vloeit niet voort uit een overeenkomst, zodat de kortere verjaringstermijn van artikel 3:307 BW niet van toepassing is. De vordering vormt ook geen vergoeding van schade. De verplichting tot betaling van een billijke vergoeding in artikel 7 WNR vormt een verbintenis uit de wet met een eigen aard, geen schadevergoeding. Immers, mits een billijke vergoeding wordt betaald door de gebruiker beschikt de rechthebbende niet over een verbodsrecht. Dat verbodsrecht herleeft als er geen billijke vergoeding wordt voldaan, in welk geval de rechthebbende weer recht krijgt op vergoeding van zijn schade. Bij de billijke vergoeding is er van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding derhalve geen sprake. Ook de kortere verjaringstermijn van artikel 3:310 BW is dus niet van toepassing. Nu er nog geen twintig jaar zijn verstreken sinds het ontstaan van de vordering van SENA, is die nog niet verjaard.

Bestuurdersaansprakelijkheid [X]
5.22. (...) Met de voorwaarde dat sprake moet zijn van een voldoende ernstig persoonlijk verwijt wordt tot uitdrukking gebracht dat aansprakelijkheid van een bestuurder niet te lichtvaardig mag worden aangenomen.

5.23. In het onderhavige geval betwist SCOEZH gemotiveerd de hoogte van de vordering van SENA. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de hoogte van die vordering nog niet vastgesteld kan worden. Er is derhalve geen sprake van betalingsonwil van SCOEZH met betrekking tot een op zich onbetwiste vordering. Ook zijn er geen feiten of omstandigheden gesteld die tot de conclusie moeten leiden dat [X] getracht heeft het verhaal van de vordering van SENA op SCOEZH te frustreren. Van een voldoende ernstig verwijt aan [X] persoonlijk dat leidt tot aansprakelijkheid van [X] is dan ook geen sprake. Dit geldt al helemaal voor de handelingen die [X] als adviseur heeft verricht, nu hij daarbij niet gehouden was aan de taakuitoefening van een bestuurder conform artikel 2:9 BW en niet is gesteld dat hij in die hoedanigheid de feitelijke leiding had over SCOEZH. De vordering tot hoofdelijke veroordeling van [X] tot betaling van de door SCOEZH aan SENA verschuldigde vergoedingen zal dan ook bij eindvonnis worden afgewezen.

Hoofdelijke aansprakelijkheid Wedel Communications
5.24. SENA heeft gesteld dat Wedel Communications hoofdelijk aansprakelijk is voor haar vordering op SCOEZH, omdat het briefpapier van de radiozender Fresh FM het handelsregisternummer van Wedel Communications vermeldt, beide rechtspersonen op hetzelfde adres zijn ingeschreven en beide worden bestuurd door [X]. Daardoor wordt verwarring veroorzaakt met betrekking tot de identiteit van beide rechtspersonen en is er sprake van verwevenheid, aldus SENA. SENA beroept zich daarom op vereenzelviging van beide rechtspersonen.

De rechtbank
6.1. bepaalt een persoonlijke verschijning van partijen zelf - rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die goed van de feiten op de hoogte is - en hun advocaten,

IT 1232

Conclusie A-G: Maakt gratis beschikbaarstelling van databank dat iedereen rechtmatig gebruiker is?

Conclusie P-G HR 12 juli 2013, nr. 12/03167 (Ryan Air tegen PR Aviation)
Conclusie ingezonden door Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen.
Zie eerder IEF 11064 en IEF 9013. Auteursrecht. Databankenrecht. Samenloop databankenrecht en geschriftenbescherming. Bij een (tijdelijke) overname van vluchtgegevens, die ook via de website van Ryanair kan worden bekeken, is er dan sprake van normaal gebruik van de gegevensverzameling? De vraag of de gedachtegang van het hof zich echt niet met art. 24a Aw en art. 6 lid 1 DdRl verdraagt. Primair wordt geconcludeerd tot verwerping van het beroep, subsidiair tot het stellen van prejudiciële vragen van uitleg van Richtlijn 96/9/EG, als volgt:

1.a. Dient art. 6 lid 1 DbRl aldus te worden uitgelegd, dat (gratis) beschikbaarstelling voor een algemeen publiek van een databank op zichzelf reeds medebrengt dat de gebruiker daarmee als een 'rechtmatige gebruiker' in de zin van die bepaling kan worden aangemerkt?

b. Geldt dit zowel voor (opvolgende) gebruikers van off-line databanken (dvd's en dergelijke) als voor gebruikers van on-line databanken die op internet voor een algemeen publiek (gratis) beschikbaar zijn gesteld? Of moet tussen deze categorieën van gebruikers onderscheid worden gemaakt?
2. Voor zover vraag 1 onder a en/of b bevestigend beantwoord wordt, brengt art. 15 DbRl dan mede dat zulks consequenties heeft voor de geldigheid van gebruikersvoorwaarden die de rechthebbende zou willen stellen ten aanzien van gebruikshandelingen die als 'normaal gebruik' van de inhoud van de databank (in de zin van genoemd art. 6 lid 1 DbRl) kunnen of moeten gelden?

3.a. Dient het begrip 'normaal gebruik' (van de databank) aldus te worden uitgelegd dat dit geheel en al bepaald kan worden door de gebruikersvoorwaarden die de rechthebbende zou willen stellen?
b. Of dient dit begrip naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de opvattingen in het maatschappelijk verkeer te worden uitgelegd?
c. Kan onder 'normaal gebruik' begrepen worden: het geberuik in het kader van - objectieve, niet misleidende - vergelijking van de door de rechthebbende op de databank blijkens de inhoud van die databank aangeboden goederen diensten met vergelijkbare goederen en diensten van derden?

4. Speelt bij het antwoord op de vragen 2 en/of 3 een rol:
a. of het gebruik al dan niet van commerciële aard i;
b. of het gebruik al dan niet concurrend gebruik (zonder toegevoegde waarde) is;
c. andere factoren, waarop het Hof de aandacht wil vestigen?

3.52.2. Dat is m.i. te minder het geval, nu de verwijzing naar contractuele toestemming in art. 6 lid 1 / overwegging 34 van de DbRl slechts ogenschijnlijk duidelijk biedt. Aan de minimumrecht van die gebruiker mag niet contractueel worden getornd, maar voor de vraag of van een zodanige 'rechtmatige gebruiker' sprake is, zijn de contractuele voorwaarden weer van belang. Is dat niet een cirkelredenering, die doorbroken moet worden?

IT 1231

Wapperverbod zoomeffect bij online fruitautomaten uitgelegd

Hof 's-Hertogenbosch 9 juli 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:2993 (Digitus hodn Betsoft tegen Bubble Group)

Ter illustratie van gokkenopgokkasten.nl
Uitspraak mede ingezonden door Annette Mak, Schenkeveld advocaten.

Zie eerder IEF 11572. Auteursrecht op 'zoom-effect' niet aanwezig. Geen onrechtmatig gebruik van broncode. Wapperverbod. Software. Bewijs copyright registratie in de Verenigde Staten. Proceskostenveroordeling voor verkregen wapperverbod.

Zowel Betsoft als Bubble vervaardigen computerspellen. In dit geval gaat het om computerversies van de traditionele "fruitautomaten". De voorzieningenrechter beveelt Betsoft zich met onmiddellijke ingang te onthouden van iedere mededeling aan derden dat het gebruik van het dolly zoom effect, of Expandicon effect, in de slotgames door te stellen dat Bubble inbreuk maakt op auteursrechten van Betsoft. Uit het overlegde bewijs van auteursrecht, een registratie in de Verenigde Staten, kan niet meer worden afgeleid dan dat er een computerwerk is vervaardigd. Over de inhoud van het gepretendeerde auteursrecht blijkt niets uit deze stukken. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep en verstaat dat het bevel slechts betrekking heeft op het doen van uitlatingen jegens derden in Nederland, dan wel die in de hoofdzaak hun commerciële activiteiten in Nederland ontplooien.

Een verbod, gevorderd op grond van de stelling dat de wederpartij ten onrechte een auteursrecht en een inbreuk daarop in stelling brengt, valt binnen de reikwijdte van 1019h Rv.

4.3. Vergelijking uiterlijk beide spellen
4.3.1.Het hof overwoog reeds dat de vraag of sprake is van inbreuk niet het onderwerp vormt van deze procedure. Het hof ontkomt er evenwel niet aan, reeds in het kader van de vordering en de beoordeling van de bevoegdheid en het toepasselijke recht, om daar toch kort op in te gaan. Immers enkel dan kan van ongeoorloofd wapperen - of de vrees daarvoor - sprake zijn, indien er geen auteursrecht bestaat en/of van inbreuk geen sprake is (afgezien van de vereiste verwijtbaarheid aan de zijde van de “wapperaar”). Daarbij zij uitdrukkelijk opgemerkt dat het gaat om voorlopige indrukken welke niet kunnen gelden als een definitief oordeel van de rechter omtrent het al dan niet bestaan van intellectuele eigendomsrechten en inbreuk daarop.

4.3.2. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het "Expandicon"-effect hem niet bijster "bijzonder" voorkomt. Naar het hof begrijpt heeft de voorzieningenrechter daarmee niet beoogd enige uitspraak te doen omtrent het kunstzinnig, artistiek of esthetisch karakter - welke in het kader van een auteursrecht (nagenoeg) niet relevant zijn - doch enkel omtrent de mate van creativiteit en de mate van oorspronkelijkheid welke in dat effect besloten lagen, en die kwesties zijn wel relevant.

4.4.3. Het hof werkt dit nader uit.
Bij pleidooi in eerste aanleg (pleitnota randnr. 29) heeft Betsoft gesteld haar auteursrechten - waarmee in het licht van het geschil bedoeld moet zijn: auteursrechten op het Expandicon-effect - te hebben geregistreerd, onder meer in de Verenigde Staten, ten bewijze waarvan zij als prod. 1 heeft overgelegd een email welke betrekking heeft of zou hebben op een uittreksel uit de catalogus van het Amerikaanse Library of Congress. Afzender is het Copyright Office van de Library of Congress.

Het uittreksel vermeldt als type: Computer File, registratienummer [registratienummer 1.], titel Expandicon, beschrijving: Electronic File (eService), auteursrechthebbende Betsoft Gaming Ltd, en als jaar van vervaardiging en publicatie 2009. Bijlagen zijn niet bijgevoegd.
Feitelijk kan hieruit niet meer worden afgeleid dan dat Betsoft in 2009 een computerwerk heeft vervaardigd en gepubliceerd, welk werk zij in 2011 in de VS heeft geregistreerd. Het is een elektronisch bestand en het is op 14 januari 2011 geregistreerd onder een bepaald nummer. Voor het overige blijkt uit dit stuk niets omtrent de inhoud van het gepretendeerde auteursrecht.
Bij deze prod. 1 van Betsoft waren geen bijlagen gevoegd. Het is overigens niet duidelijk of er wel bijlagen bij een dergelijk stuk bestaan, nu het kennelijk enkel een afgedrukt elektronisch uittreksel van een online catalogus betreft.

4.7. Gevolgen van de handelwijze van Betsoft voor de door Bubble gestelde gegronde vrees
4.7.1.Bij de beoordeling van de door Bubble gestelde vrees kan mitsdien van het volgende worden uitgegaan.
- Er zijn, vooralsnog, onvoldoende aanwijzingen voorhanden dat aan het Expandicon-effect van Betsoft auteursrechtelijke bescherming toekomt.
- Ook als dit anders is zijn er, vooralsnog, geen aanwijzingen voorhanden dat er - wat het uiterlijk betreft - sprake is van inbreuk, gepleegd door of met van Bubble afkomstige spellen, op een auteursrecht (betreffende het Expandicon-effect en de concrete uitwerking daarvan) van Betsoft.
- Van inbreuk, gepleegd met software van Bubble, op de (op het Expandicon-effect betrekking hebbende) broncode van Betsoft is niet gebleken.
- Betsoft weet dat er van zodanige inbreuk op de broncode geen sprake is.
- Betsoft legt willens en wetende aan de rechter rapporten voor waaraan gemanipuleerde uitgangspunten ten grondslag liggen.
- Betsoft geeft er blijk van bereid te zijn om derden te benaderen met de stelling dat met van Bubble afkomstige computerspellen inbreuk wordt gemaakt op intellectuele eigendomsrechten van Betsoft, terwijl Betsoft weet dat ofwel van zodanig intellectueel eigendomsrecht, ofwel van inbreuk daarop geen sprake is. Het hof verwijst naar het door Betsoft zelf aangehaalde citaat (mvg sub 23) uit het arrest HR 29 september 2006, LJN AU6098 (Stork-Bakels).
- Bubble schrijft waar ook ter wereld, met het inschakelen van waar ook ter wereld kantoorhoudende advocaten, andere partijen aan en beticht deze van auteursrechtinbreuk als het gaat om spellen welke qua effect ook maar in de buurt komen van Betsofts eigen inzoomeffect, zonder haar eigen acties te vervolgen en zonder te reageren op verzoeken van de aangeschreven partijen om toelichtingen waaruit van het bestaan van het auteursrecht van Betsoft en/of de inbreuk door van Bubble afkomstige spellen kan blijken

4.7.4. Het hof komt dus tot de slotsom dat er een voldoende geobjectiveerde dreiging bestaat dat Betsoft ook in Nederland op onrechtmatige wijze, gericht tegen Bubble, met een auteursrecht en een gestelde inbreuk daarop zal gaan wapperen.
4.7.5. Ten eerste betekent dit dat Nederland aangemerkt kan worden als de plaats waar het schadebrengend feit zich kan voordoen (Art. 5 lid 3 EXVo) en als de plaats waar de schade dreigt te ontstaan (art. 4 lid 1 jo. art. 2 lid 3 aanhef en onder b) Rome II), zodat de Nederlandse rechter bevoegd en het Nederlandse recht van toepassing is.
4.7.6. Ten tweede betekent dit dat nu de door Bubble gestelde vrees voldoende aannemelijk is geworden, een ordemaatregel als door haar gevorderd op zijn plaats is.

4.8.6. Grief 6 betreft de vraag of de Expandicontechnologie of de uitwerking daarvan auteursrechtelijk beschermd is.
Het hof is hierop niet uitgebreid ingegaan. In r.o. 4.3.3 ligt besloten dat indien en voor zover op de uitwerking (de broncode buiten beschouwing gelaten) auteursrecht zou rusten, het naar het voorlopig oordeel van het hof gaat om een auteursrecht met een beperkte omvang. In r.o. 4.3.4 en 4.3.5 ligt besloten dat - mede gelet op de beperkte beschermingsomvang - van inbreuk onvoldoende is gebleken.
Grief 6 leidt dus niet tot vernietiging van het vonnis.

4.9.1. Het hof verwijst naar de arresten HvJ EU van 15 november 2012 (Bericap-Plastinnova), Gerechtshof Den Haag 29 maart 2011, LJN BP9443 r.o. 8.6, en Gerechtshof Den Haag 26 februari 2013, LJN BZ1902. In het onderhavige geval is niet aan de orde een door de rechthebbende ingestelde vordering op basis van een beweerde auteursrechtinbreuk, doch een verbod, gevorderd op grond van de stelling dat de wederpartij ten onrechte een auteursrecht en een inbreuk daarop in stelling brengt. Dat valt binnen de reikwijdte van de omschrijving van art. 1019h Rv., zodat een volledige proceskostenveroordeling op zijn plaats is. Overigens vorderen beide partijen over en weer veroordeling in de proceskosten op basis van genoemd artikel.

Lees de uitspraak ECLI:NL:GHSHE:2013:2993 (pdf)