Gepubliceerd op donderdag 7 maart 2024
IT 4486
Rechtbank ||
30 jan 2024
Rechtbank 30 jan 2024, IT 4486; ECLI:NL:RBGEL:2024:1067 (Belanghebbende tegen de Staat), https://www.itenrecht.nl/artikelen/ksb-naheffing-voor-illegaal-kansspelen

KSB-naheffing voor illegaal kansspelen

Rb. 30 januari 2024, IT 4486; ECLI:NL:RBGEL:2024:1067 (Belanghebbende tegen de Staat). In onderhavige zaak heeft belanghebbende geen aangiften kansspelbelasting (KSB) gedaan in de jaren 2012 tot en met 2016. Uit onderzoek van de Regionale Recherce blijkt dat verdachten (waaronder belanghebbende) verdacht werden van deelname aan een criminele organisatie, grootschalige georganiseerde illegale gokactiviteiten, witwassen en belastingfraude. De inspecteur heeft vervolgens per brief het voornemen tot opleggen van naheffingsaanslagen aangekondigd over betreffende tijdvakken.Tijdens het onderzoek is een rechtshulpverzoek uitgegaan naar de bevoegde autoriteiten van Oostenrijk met het verzoek om een doorzoeking ter inbeslagneming te verrichten bij de softwareleverancier die softwarelicenties voor het gebruik van een gokwebsite verstrekt. Personen A en G zijn door de rechtbank Overijssel veroordeeld wegens het als leider deelnemen aan een criminele organisatie. Deze samenwerking kan gekwalificeerd worden als stille maatschap. Dergelijke samenwerking is inhoudingsplichtig op grond van de Wet op de kansspelbelasting en de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Gelet op de verplichting tot inhouding en afdracht van belanghebbende, had zij de verschuldigde kansspelbelasting dan ook op aangifte af dienen te dragen. Omdat zij dat niet gedaan heeft en niet heeft verzocht om te worden uitgenodigd om aangifte te doen, heeft de inspecteur terecht naheffingsaanslagen aan het samenwerkingsverband opgelegd.

35. De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal en het vonnis van 23 januari 2020 volgt dat er sprake is van een samenwerkingsverband tussen [persoon G] en [persoon A] in de voorliggende jaren, dat moet worden gekwalificeerd als een stille maatschap. Uit de stukken blijkt dat sprake was van een duurzame samenwerking met een zekere rolverdeling. [persoon G] en [persoon A] zochten samen naar fysieke locaties om kansspelen te organiseren. Zij hielden bij deze goklocaties maandelijkse afrekenrondes, om hun winsten uit de organisatie van de illegale kansspelen op te halen. [persoon G] trad naar de buitenwereld het meest op de voorgrond. Ondertussen overlegde hij, met name voor belangrijke beslissingen met [persoon A] beheerde de financiën. Onderling spraken zij over ‘ons bedrijf’ en ook naar buiten toe presenteerden zij zich in de ‘wij-vorm’ en spreken zij over elkaar als ‘compagnon’ en ‘eigenaars’. Hieruit blijkt dat sprake was van een duurzame relatie waaraan in ieder geval een (al dan niet stilzwijgend tot stand gekomen) mondelinge maatschapsovereenkomst ten grondslag heeft gelegen waaraan [persoon G] en [persoon A] feitelijk uitvoering hebben gegeven. [persoon G] en [persoon A] werkten kennelijk samen op basis van gelijkwaardigheid, verdeelden de winst in gelijke delen, brachten hun arbeid in en de samenwerking was gericht op het behalen van wederzijds voordeel. De enkele stellingen van de gemachtigde dat er geen samenwerkingsverband was, dat zich niet als zodanig naar buiten toe heeft gepresenteerd en dat [persoon A] in zijn geheel niet betrokken is geweest bij het aanbieden van kansspelen, worden door hem niet nader onderbouwd en vinden ook geen steun in de stukken van deze zaken. Anders dan de gemachtigde betoogt is een proces-verbaal van de politie niet ‘slechts’ een partijstandpunt van de inspecteur. Aan het proces-verbaal liggen veel en verschillende bewijsmiddelen ten grondslag en de rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door de politie vastgestelde bevindingen van het strafrechtelijk opsporingsonderzoek en de conclusies die de rechtbank Overijssel daaruit heeft getrokken op dit punt.

36. Uit de Wet op de KSB en de AWR volgt dat een samenwerkingsverband zoals een stille maatschap als houder (organisator) van een kansspel kan worden aangemerkt en inhoudingsplichtig kan zijn voor de af te dragen kansspelbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur dan ook geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat belanghebbende moet worden aangemerkt als inhoudingsplichtige, omdat zij als organisator verantwoordelijk was voor het uitkeren van de prijzen. Gelet op de verplichting tot inhouding en afdracht van belanghebbende, had zij de verschuldigde kansspelbelasting dan ook op aangifte af dienen te dragen. Omdat zij dat niet gedaan heeft en niet heeft verzocht om te worden uitgenodigd om aangifte te doen, heeft de inspecteur terecht naheffingsaanslagen aan het samenwerkingsverband opgelegd.