Gepubliceerd op donderdag 3 juli 2014
Openbaarmaking document geen reëel gevaar onderhandelingen EP
HvJ EU 3 juli 2014, IT 1545, zaak C-350/12 (Raad tegen In 't Veld) - dossier
Toegang tot documenten. Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht EU houdende gedeeltelijke nietigverklaring door het Gerecht van het besluit van de Raad, waarbij verzoekster de volledige toegang werd geweigerd tot een advies van de juridische dienst van de Raad. Betreffende de aanbeveling van de Commissie om toestemming te krijgen om onderhandelingen te openen om te komen tot een overeenkomst tussen de EU en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van gegevens betreffende het financiële berichtenverkeer van de EU aan de VS voor het programma voor het traceren van terrorismefinanciering. De hogere voorziening is afgewezen.
109 Wat betreft het argument van de Raad dat een reëel gevaar bestond op ondermijning van de internationale onderhandelingen doordat het Europees Parlement zou proberen elementen van het juridisch advies te gebruiken om de lopende onderhandelingen te beïnvloeden en de rechtmatigheid van het besluit van de Raad over de sluiting van de voorgenomen overeenkomst aan te vechten, zij in herinnering gebracht dat deze kritiek eraan voorbijgaat dat de Raad volgens het Gerecht de toegang tot de delen van document nr. 11897/09 die betrekking hadden op de specifieke inhoud van de voorgenomen overeenkomst en de door de Unie bij de onderhandelingen nagestreefde strategische doelstellingen, mocht weigeren. De Raad heeft niet aangetoond hoe openbaarmaking van de rest van het document dergelijke gevaren met zich zou brengen.
110 Wat daarnaast het argument van de Raad betreft dat het Gerecht geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de onderhandelingen liepen op het ogenblik van het verzoek om toegang tot document nr. 11897/09, zij vastgesteld dat het Gerecht in de punten 72 en 73 van het bestreden arrest deze overweging uitdrukkelijk heeft onderzocht en tot de slotsom is gekomen dat met deze omstandigheid reeds rekening was gehouden door erkenning van de ruime beoordelingsmarge van de instellingen in het kader van de toepassing van de in artikel 4, lid 1, sub a, derde streepje, van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzondering.