DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op maandag 26 mei 2025
IT 4871
||
13 mei 2025
13 mei 2025, IT 4871; ECLI:NL:GHAMS:2025:1261 (Appellant tegen ING), https://www.itenrecht.nl/artikelen/hof-bevestigt-rechtmatigheid-van-ing-registratie-wegens-integriteitsrisico-s

Hof bevestigt rechtmatigheid van ING-registratie wegens integriteitsrisico’s

Hof Amsterdam 13 mei 2025, IT 4871; ECLI:NL:GHAMS:2025:126 (Appellant tegen ING). Appellant exploiteerde een eenmanszaak in de handel van oud ijzer en metalen en was zowel privé als zakelijk klant bij ING. ING heeft de zakelijke bankrelatie met appellant beëindigd vanwege grote, niet te verantwoorden cashuitgaven en het ontbreken van een adequate boekhouding. Tevens werd vastgesteld dat appellant onvoldoende maatregelen nam om betrokkenheid bij heling, witwassen en andere financiële criminaliteit uit te sluiten. ING heeft vervolgens persoonsgegevens van appellant opgenomen in haar Gebeurtenissenadministratie en het Interne Verwijzingsregister (IVR) voor een periode van acht jaar. Appellant vorderde in eerste aanleg en in hoger beroep verwijdering van zijn persoonsgegevens uit de Gebeurtenissenadministratie en het IVR van ING. Hij stelt dat de verwerking van zijn gegevens onrechtmatig is, onder meer omdat deze volgens hem als strafrechtelijke persoonsgegevens moeten worden aangemerkt en niet accuraat of noodzakelijk waren.

De registratie in het IVR en de Gebeurtenissenadministratie is volgens het hof geen verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens, omdat de vastgelegde feiten niet voldoende concreet zijn om als strafbaar feit te kwalificeren. ING heeft een gerechtvaardigd belang bij de verwerking, gelet op haar wettelijke verplichtingen uit de Wwft en de noodzaak om de integriteit van de financiële sector te waarborgen. De verwerking is beperkt tot wat noodzakelijk is, vindt alleen intern plaats en is niet toegankelijk voor derden. Het hof acht de registratie accuraat, omdat deze aansluit bij de feitelijke redenen voor de beëindiging van de bankrelatie. Het hof oordeelt dan ook dat de belangen van ING bij het verwerken van de persoonsgegevens zwaarder wegen dan het belang van appellant bij verwijdering. Er is geen sprake van onrechtmatige verwerking of schending van privacyrechten onder de AVG, Gedragscode, het EVRM of het Europees Handvest. De vorderingen van appellant tot verwijdering van zijn persoonsgegevens worden daarom afgewezen en het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd. 

5.12. [appellant] heeft betoogd dat de aantekening moet worden aangemerkt als de registratie van strafrechtelijke persoonsgegevens als bedoeld in artikel 10 AVG, die alleen onder de daarin genoemde voorwaarden mogen worden verwerkt. Volgens [appellant] geldt voor de registratie van strafrechtelijke persoonsgegevens de hoge norm van ‘meer dan een redelijk vermoeden van schuld’ en is daaraan in deze zaak niet voldaan. Het hof verwerpt dit betoog. Strafrechtelijke persoonsgegevens zijn zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring – in de zin van art. 350 Sv. – kunnen dragen (Hoge Raad 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720). De feiten en omstandigheden die in de aantekening worden vermeld zijn, kort gezegd, het doen van grote cashuitgaven zonder verantwoording, het niet bijhouden van een adequate boekhouding van cashinkopen en het nemen van te weinig maatregelen om betrokkenheid bij een aantal genoemde misdrijven c.q. overtredingen uit te sluiten. Dit zijn naar het oordeel van het hof geen feiten en omstandigheden die een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring kunnen dragen.