Gepubliceerd op donderdag 13 november 2014
IT 1632
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Buitenproportionele interbancaire registratie op grond van valse facturering

Hof Arnhem-Leeuwarden 7 november 2014, IT 1632 (Appellant tegen SNS Reaal)
Privacy. Bescherming persoonsgegevens. Verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens op grond van art. 46 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Fiscaal jurist en registeraccountant verrichten werkzaamheden bij financiële dienstverlener en worden wegens o.m. het voorhanden hebben en opmaken van valse facturen geregistreerd in het interbancaire waarschuwingssysteem. In casu toetsing aan Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen. Voor registratie bestaat voldoende feitelijke grond, de duur van de interbancaire registratie (acht jaren) is in dit geval echter niet proportioneel. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de registratie voor verzoekers feitelijk op een vrijwel volledige uitsluiting om hun beroep uit te oefenen neerkomt. Het hof acht, alles afwegend, een termijn van drie jaren op zijn plaats.

5.11 Gelet op het voorgaande moet de conclusie zijn dat het er voldoende feitelijke grond bestond om [appellant 1] en [appellant 2] in het interbancaire waarschuwingssysteem te registreren. Daarmee falen de grieven 2, 3 en 4.
De vraag die vervolgens nog moet worden beantwoord, en die in grief 5 aan de orde wordt gesteld, is of die registratie ook proportioneel is (art. 5.2.1. onder c Protocol).
Het hof stelt vast dat opname in het incidentenregister, en met name in het daaraan gekoppelde EVR, verstrekkende consequenties kan hebben. Alle deelnemende banken en financiële instellingen kunnen immers door toetsing aan het EVR vaststellen dat er sprake is van opname in het incidentenregister van (een) andere deelnemer(s). Vervolgens kunnen zij nadere informatie omtrent de reden van opname opvragen. Dit kan ertoe leiden dat niet alleen de deelnemer die tot opname in het incidentenregister is overgegaan, maar ook andere deelnemers hun (financiële) diensten aan de opgenomen persoon zullen weigeren. Gelet daarop dienen hoge eisen te worden gesteld aan de grond(en) voor opname in de registers. In het voorgaande ligt besloten dat aan die gronden is voldaan. In het onderhavige geval brengt de registratie echter niet alleen een uitsluiting van financiële diensten mee, maar heeft zij ook gevolgen voor de broodwinning van de geregistreerden. [appellant 1] en [appellant 2] achten de registratie om die reden disproportioneel. Subsidiair stellen zij dat deze niet langer dan een jaar (een periode die intussen reeds is verlopen) zou mogen duren.
[appellant 1] en [appellant 2] hebben overtuigend aangevoerd dat hun opname in de registers hen tot persona non grata in de financiële wereld heeft gemaakt en het nagenoeg wegvallen van hun inkomen heeft veroorzaakt. Dat wordt door SNS Reaal op zichzelf ook niet betwist. SNS Reaal heeft aangevoerd dat van een volledige blokkade op de arbeidsmarkt geen sprake is omdat alleen de banken toegang hebben tot de registratie, zodat een dienstverband buiten de financiële sector of bij justitie of de belastingdienst gewoon tot de mogelijkheden behoort. SNS Reaal miskent daarbij echter dat de professie van [appellant 1] en [appellant 2], die respectievelijk fiscaal jurist en registeraccountant zijn, meebrengt dat zij een EVR registratie aan een eventuele toekomstige werk- of opdrachtgever hebben te melden en dat deze vervolgens minder genegen zal zijn om met hen in zee te gaan. Het is naar het oordeel van het hof dan ook voldoende aannemelijk dat de maatregel in hun geval, gelet op hun werkervaring tot nu toe, de facto op een vrijwel volledige uitsluiting om hun beroep uit te oefenen neerkomt. Die zware repercussie wordt voor een belangrijk deel gerechtvaardigd door het gegeven dat financiële integriteit in het beroep dat zij bekleden hoog in het vaandel staat en dat van hen, meer nog dan van ieder ander, op dat punt betrouwbaarheid en onkreukbaarheid mag worden verwacht. Het hof is evenwel van oordeel een registratietermijn van acht jaren in dit geval de grenzen van proportionaliteit overschrijdt. Het hof acht hier, alles afwegend, een termijn van drie jaren op zijn plaats. Dit betreft evenwel uitsluitend voor de vermelding in het EVR. De gebeurtenissenadministratie en het IVR maken deel uit van de eigen administratie van SNS Reaal en zijn als zodanig niet voor anderen toegankelijk, zodat het bezwaar van een beroepsblokkade daar niet (of in veel mindere mate) aan kleeft. Dat betekent dat grief 5 ten dele slaagt.
Uitgaande van een registratie per 2 april 2013 betekent dat dat het verzoek tot verwijdering uit het EVR met ingang van 2 april 2016 toewijsbaar is. De daaraan verbonden vordering tot het opleggen van dwangsommen is eveneens toewijsbaar, zij het dat het hof deze zal matigen en aan een maximum zal verbinden zoals hierna vermeld.