Gepubliceerd op woensdag 15 januari 2020
IT 3006
Hoge Raad ||
20 dec 2019
Hoge Raad 20 dec 2019, IT 3006; ECLI:NL:PHR:2019:1362 (Echtpaar tegen auteur), https://www.itenrecht.nl/artikelen/conclusie-a-g-in-publicatiezaak

Conclusie A-G in publicatiezaak

Conclusie AG HR 12 december 2019, IEF 18942; ECLI:NL:PHR:2019:1362 (Echtpaar tegen Auteur) Een echtpaar is in Panama betrokken geweest bij een commercieel herbebossingsproject. Over dit echtpaar zijn op internet meerdere publicaties verschenen. De auteur van deze verhalen is in Panama veroordeeld wegens ‘misdrijven tegen de persoonlijke eer’. Thans heeft het echtpaar ook de auteur gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam. Volgens de dagvaarding, die openbaar is betekend, had de auteur geen bekende woon- of verblijfplaats. De vorderingen werden bij verstek toegewezen. Nadat dit vonnis openbaar was betekend is de auteur in verzet gekomen en heeft reconventionele vorderingen ingesteld. De rechtbank heeft het verstekvonnis vernietigd en zichzelf onbevoegd verklaard, nu onvoldoende gesteld en onderbouwd is dat de schade in Nederland is geleden. Het Hof heeft in dezelfde lijn geoordeeld. 

In cassatie gaat het om twee vragen. Heeft het echtpaar voldoende toegelicht en onderbouwd dat zij in Nederland schade hebben geleden door de publicaties? En heeft het echtpaar onrechtmatig jegens de auteur gehandeld door de auteur niet op de hoogte van het verstekvonnis te stellen, terwijl zij wel over contactgegevens beschikten? Voor de eerste vraag luidt het antwoord ontkennend en voor de tweede bevestigend. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep. 

2.14 Uit dit betoog van [eisers] volgt niet concreet welke schade [eisers] in Nederland menen te hebben geleden. Dat [eisers] niet concreet hebben aangevoerd welke schade zij in Nederland hebben geleden, volgt ook reeds uit de formulering van de onderhavige klacht, namelijk dat het betoog van [eisers] met betrekking tot zijn schade “niet anders kan worden gelezen, dan dat zulks ook voor de situatie in Nederland geldt.” Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat het hof in rov. 3.10 heeft geoordeeld dat [eisers] – gelet op de gemotiveerde betwisting van de zijde van [verweerder] – onvoldoende hebben toegelicht en onderbouwd dat zij in Nederland schade hebben geleden en thans nog lijden en dat het enkel hebben van een Nederlandse achtergrond, een vriendenkring en familie in Nederland, en het bezitten van een woning daartoe niet redengevend is.

2.23 Ook deze klachten falen. Het hof neemt bij zijn oordeel als uitgangspunt dat (i) [eisers] beschikten over e-mailadressen van [verweerder] waarmee zij in het verleden met hem hadden gecommuniceerd, (ii) de contactgegevens van [verweerder] op zijn websites stonden vermeld en (iii) de advocaat van [eisers] in juni 2015 (een half jaar voor de inleidende dagvaarding) nog een sommatie naar diverse e-mailadressen van [verweerder] heeft verzonden. Gelet op deze omstandigheden, die in cassatie niet zijn bestreden, is het niet onjuist of onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat het van [eisers] had kunnen worden gevergd om [verweerder] middels de hen bekende contactgegevens op de hoogte te stellen van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding en dat – nu [eisers] dit niet hebben gedaan en wel met gebruikmaking van het verstekvonnis publicaties hebben laten verwijderen – [eisers] onrechtmatig jegens [verweerder] hebben gehandeld.