Gepubliceerd op dinsdag 23 oktober 2012
IT 915
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

De IND Inzage vragen in 'de minuut'

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 1 augustus 2012, zaak C-372/1212 (verzoekers tegen IND)

Ein Stapel PapierBescherming persoonsgegevens (privacyrichtlijn); Handvest grondrechten; EVRM, uitleg
Richtlijn 95/46/EG.

Verzoekers M en S vragen de IND inzage in 'de minuut' een stuk dat onderdeel uitmaakt van de besluitvorming tot verlening aan verzoekers van hun verblijfsvergunning (asiel, regulier verblijf). De bezwaren van verzoekers worden ongegrond verklaard.
De verzoekers willen inzage in de juridische analyses, niet zozeer inzage in de persoonsgegevens die in 'de minuut' verwerkt zijn. Met name in asielzaken kan de analyse indrukken van medewerkers bevatten over de geloofwaardigheid van de door aanvragers afgelegde verklaringen.

S stelt met name het nuttig effect van de privacyrichtlijn ter discussie (artikel 12) en doet ook een beroep op artikel 8.2 en 41.2 EU-handvest. M stelt dat een juridische analyse een ‘persoonsgegeven’ is, een begrip dat ruim geïnterpreteerd zou moeten worden.

De verwijzende rechter (NL RvS) moet de vraag beantwoorden of en hoe de Minister inzage in de minuut moet geven, en of de juridische analyse een persoonsgegeven is. Hij stelt het HvJEU de volgende zes vragen:

1. Dient artikel 12, aanhef en onder a, tweede streepje, van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens aldus te worden uitgelegd dat er een recht bestaat op een afschrift van stukken waarin persoonsgegevens zijn verwerkt, of is voldoende dat een volledig overzicht in begrijpelijke vorm wordt verstrekt van de persoonsgegevens die in de desbetreffende stukken zijn verwerkt?

2. Dienen de woorden "recht van inzage" in artikel 8, tweede lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus te worden uitgelegd dat er een recht bestaat op een afschrift van stukken waarin persoonsgegevens zijn verwerkt, of is voldoende dat een volledig overzicht in begrijpelijke vorm wordt verstrekt van de persoonsgegevens die in de desbetreffende stukken zijn verwerkt in de zin van artikel 12, aanhef en onder a, tweede streepje, van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens?

3. Is artikel 41, tweede lid, aanhef en onder b, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie mede gericht tot de lidstaten van de Europese Unie voor zover zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen in de zin van artikel 51, eerste lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

4. Levert de consequentie dat als gevolg van het geven van inzage in "minuten" daarin niet meer de redenen worden vastgelegd waarom een bepaald besluit wordt voorgesteld, hetgeen de interne ongestoorde gedachtewisseling binnen de betrokken overheidsinstantie en de ordelijke besluitvorming niet ten goede komt, een gerechtvaardigd belang van de vertrouwelijkheid op in de zin van artikel 41, tweede lid, aanhef en onder b, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

5. Kan een juridische analyse, zoals neergelegd in een "minuut", worden aangemerkt als een persoonsgegeven in de zin van artikel 2, onder a, van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens?

6. Behoort tot de bescherming van rechten en vrijheden van anderen in de zin van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens ook het belang van een interne ongestoorde gedachtewisseling binnen de betrokken overheidsinstantie? Indien het antwoord hierop negatief luidt, kan dit belang dan worden gebracht onder artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d of f, van die richtlijn?

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (Ook Raad van State vraagt uitleg over privacyrecht aan Hof van Justitie)