Gepubliceerd op woensdag 1 maart 2023
IT 4226
Gerechtshof Den Haag ||
3 feb 2023
Gerechtshof Den Haag 3 feb 2023, IT 4226; ECLI:NL:GHDHA:2023:306 (Veilig Thuis tegen geïntimeerde), https://www.itenrecht.nl/artikelen/geintimeerde-heeft-geen-recht-op-wissing-van-persoonsgegevens

Geïntimeerde heeft geen recht op wissing van persoonsgegevens

Gerechtshof Den Haag 3 februari 2023, IT 4226; ECLI:NL:GHDHA:2023:306 (Veilig Thuis tegen geïntimeerde) In deze zaak heeft een man verzocht om de verwijdering van zijn persoonsgegevens die zijn verwerkt door Veilig Thuis. Het hof oordeelt dat de verwerking van de gegevens van de man door Veilig Thuis rechtmatig is op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en dat het verzoek om gegevenswissing daarom wordt afgewezen. Veilig Thuis is niet verplicht persoonlijke gegevens van de man te wissen om te voldoen aan de wettelijke verplichting ex artikel 17, lid 1 sub e AVG, omdat de bewaring van de gegevens van belang kan zijn voor de ex-partner van de man. Bovendien heeft de man geen recht op wissing krachtens artikel 17, lid 1 sub c AVG, omdat er dwingende gerechtvaardigde gronden zijn voor de verwerking van de persoonsgegevens van de man. Het hoger beroep van Veilig Thuis slaagt en dat van de man niet. 

2.6. Zoals het hof hierna aan de hand van de verschillende mogelijke gronden voor wissing van persoonsgegevens zal toelichten, heeft [geïntimeerde] op basis van artikel 17 AVG geen recht op wissing van die gegevens en bestaat er dus geen grond tot vernietiging van dossier [nummer 1] en verwijdering van bepaalde gegevens uit dossier [nummer 2].

2.11. Naar het oordeel van het hof is in dit geval voldaan aan het eerstgenoemde vereiste van artikel 5.1.6, lid 2, Wmo dat uit de eerste zorgmelding redelijkerwijs een vermoeden van huiselijk geweld is af te leiden. Daarvoor is voldoende dat in de eerste zorgmelding staat dat de ex-partner aangifte van mishandeling heeft gedaan tegen [geïntimeerde] en er in deze procedure geen informatie beschikbaar is die de door de ex-partner gestelde feiten weerlegt. Dat er geen informatie beschikbaar is die de door de ex-partner gestelde feiten weerlegt, staat niet ter discussie. [geïntimeerde] geeft uitdrukkelijk aan dat hij het vermoeden niet kan weerleggen.

2.12. Naar het oordeel van het hof is ook voldaan aan het tweede vereiste van artikel 5.1.6, lid 2 Wmo en, voor zover het gaat om andere gegevens dan gegevens over strafbare feiten, het vereiste van artikel 5.1.6, lid 1, Wmo dat de verwerking noodzakelijk is te achten voor de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, lid 2 of lid 3, Wmo. Een van die taken is het fungeren als meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling in de zin van artikel 4.1.1, lid 2, sub a Wmo. Voor de uitoefening van die taak is het noodzakelijk dat Veilig Thuis meldingen waaruit redelijkerwijs een vermoeden van huiselijk geweld is af te leiden, zoals de eerste zorgmelding, en daarmee verband houdende persoonsgegevens verwerkt.

2.13. De noodzaak tot verwerking van de gegevens over de eerste zorgmelding is, anders dan [geïntimeerde] betoogt, niet komen te vervallen op het moment dat Veilig Thuis besloot geen (verder) onderzoek te doen naar de daarin gemelde feiten en dossier [nummer 1] te sluiten. De verwerking van die gegevens is namelijk niet alleen noodzakelijk voor het doen van onderzoek naar de eerste zorgmelding en het nemen van stappen op basis van die melding, zoals het bieden van professionele hulp. Zoals Veilig Thuis terecht heeft opgemerkt, kunnen gegevens over een zorgmelding ook relevant zijn voor de beoordeling van latere meldingen, omdat een opeenstapeling van meldingen aanleiding kan geven tot meer onderzoek of verdergaande stappen dan de meldingen afzonderlijk beschouwd rechtvaardigen. De wettelijke taak van Veilig Thuis om te fungeren als meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling brengt daarom naar het oordeel van het hof mee dat het noodzakelijk is dat Veilig Thuis de gegevens over een melding in beginsel bewaart na sluiting van het dossier.

2.14. Ook voor de melding over de aangifte van huiselijk geweld door de ex-partner van [geïntimeerde] geldt dat de wettelijke taak van Veilig Thuis als meldpunt voor vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling meebrengt dat Veilig Thuis de gegevens over die melding in de dossiers [nummer 1] en [nummer 2] bewaart. Zoals het hof hiervoor heeft vastgesteld, is uit die melding redelijkerwijs een vermoeden van huiselijk geweld af te leiden. Het feit dat een dergelijke melding is gedaan, kan voor Veilig Thuis aanleiding vormen voor meer onderzoek of verdergaande stappen als er nieuwe meldingen bijkomen. Die situatie heeft zich ook al voorgedaan. Het feit dat de eerste zorgmelding was gedaan, heeft meegewogen bij het besluit van Veilig Thuis om het wijkteam in te schakelen toen de tweede zorgmelding over [geïntimeerde] en zijn ex-partner bij Veilig Thuis binnenkwam. Op eenzelfde manier kunnen gegevens over de eerste zorgmelding noodzakelijk zijn voor de goede beoordeling van eventuele toekomstige meldingen. Daarbij weegt mee dat er nog maar circa vier jaar is verstreken sinds die melding en het conflict tussen [geïntimeerde] en zijn ex-partner nog niet of niet volledig tot een einde is gekomen.

2.15. Dat de politie en Veilig Thuis geen of hooguit beperkt onderzoek hebben gedaan naar aanleiding van de in de eerste zorgmelding beschreven aangifte door de ex-partner van [geïntimeerde] en dat de politie en Veilig Thuis [geïntimeerde] niet hebben geïnformeerd en gehoord over die aangifte, over de eerste zorgmelding en over het aanmaken van dossier [nummer 1], kan niet leiden tot een ander oordeel. Dat gebrek aan onderzoek en informatie impliceert dat (de informatie over) de eerste zorgmelding uitsluitend of voornamelijk is gebaseerd op de verklaring van de ex-partner van [geïntimeerde]. Dat gegeven onderstreept dat de daarin door de ex-partner gestelde en door [geïntimeerde] betwiste feiten niet zonder meer bewezen kunnen worden geacht. Zoals Veilig Thuis aanvoert, zijn voor de uitvoering van haar wettelijke taak niet alleen gegevens over bewezen gevallen van huiselijk geweld relevant, maar is het voor die uitvoering ook noodzakelijk meldingen vast te leggen en te bewaren waaruit alleen redelijkerwijs een vermoeden van huiselijk geweld kan worden afgeleid. Zoals het hof hiervoor heeft vastgesteld, is daarvan in dit geval sprake.

2.16. Het betoog van [geïntimeerde] dat Veilig Thuis onjuiste gegevens heeft vastgelegd in de twee dossiers, zoals de onjuiste vermelding dat hem een ‘woningverbod’ zou zijn opgelegd, kan evenmin leiden tot een ander oordeel. Voor zover sprake is van onjuiste gegevens, biedt dat feit slechts grond voor correctie van de gegevens en niet tot de verzochte vernietiging van dossier [nummer 1] en verwijdering van verwijzingen naar dossier [nummer 1] in dossier [nummer 2]. Bovendien heeft Veilig Thuis gesteld en door overlegging van het dossier laten zien dat zij de bedoelde gegevens inmiddels heeft gecorrigeerd in het overdrachtsformulier van dossier [nummer 2]. Op andere plaatsen in de dossiers was de bedoelde informatie nog wel beschikbaar ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep. Uit de door Veilig Thuis overgelegde uitdraai van de dossiers en de ter zitting door Veilig Thuis gegeven toelichting, begrijpt het hof dat op die plaatsen de inhoud werd weergegeven van de twee zorgmeldingen die de politie ten tijde van de feiten heeft gedaan. Bij e-mailbericht van 28 november 2022 heeft Veilig Thuis, met kopie aan [geïntimeerde], het hof meegedeeld dat zij op 19 oktober 2022 gecorrigeerde meldingen heeft ontvangen van de politie en dat zij deze meldingen op 25 november 2022 heeft vervangen in dossiers [nummer 1] en [nummer 2] zodat de gecorrigeerde meldingen nu onderdeel uitmaken van de dossiers en de oude meldingen niet meer van toepassing zijn. In reactie op die mededeling van Veilig Thuis heeft [geïntimeerde] in de bijlage bij zijn bericht van 18 december 2022 geklaagd dat voor hem uit die mededeling niet duidelijk wordt of de tekst van de oude, niet gecorrigeerde meldingen overal in beide dossiers is vervangen door de aangepaste meldingen, met inbegrip van de eigen samenvattingen van Veilig Thuis. Het hof gaat ervan uit dat Veilig Thuis de inhoud van de dossiers in ieder geval op die manier heeft aangepast dat iemand die daar nu kennis van zou nemen met het oog op de vraag wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot [geïntimeerde], zijn ex-partner en hun zoon, zal uitgaan van de herziene meldingen. Er bestaat ook om deze redenen geen grond voor het opleggen van een bevel aan Veilig Thuis tot correctie van de weergave van de zorgmeldingen. Of de dossiers op andere punten onjuiste gegevens bevatten, kan in het midden blijven, gelet op de niet-ontvankelijkheid van de verzoeken.

2.17. Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat het bewaren van de gegevens over de eerste zorgmelding in de dossiers [nummer 1] en [nummer 2] niet onrechtmatig is en dat [geïntimeerde] dus niet op grond van artikel 17, lid 1, sub e AVG recht heeft op wissing van die gegevens. Als [geïntimeerde] heeft bedoeld te betogen dat de gegevens niet langer nodig zijn voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins zijn verwerkt in de zin van artikel 17, lid 1 sub a AVG, strandt dat betoog op vergelijkbare gronden. Uit het voorgaande volgt namelijk dat het bewaren van gegevens over de eerste zorgmelding nog nodig is voor het doeleinde waarvoor Veilig Thuis die gegevens verwerkt.

2.18. Veilig Thuis hoeft de gegevens ook niet te wissen om te voldoen aan een in het Nederlands recht neergelegde wettelijke verplichting in de zin van artikel 17, lid 1 sub e AVG. Op grond van artikel 5.3.5, lid 1, Wmo moet Veilig Thuis weliswaar persoonsgegevens binnen drie maanden na een verzoek van de betrokkene vernietigen, maar op grond van lid 2 van die bepaling geldt die verplichting niet voor zover het verzoek persoonsgegevens betreft waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat de bewaring van aanmerkelijk belang kan zijn voor een ander dan de verzoeker. Naar het oordeel van het hof is dat laatste het geval ten aanzien van de ex-partner van [geïntimeerde]. Zoals het hof hiervoor heeft geoordeeld, kan uit die eerste zorgmelding redelijkerwijs een vermoeden van huiselijk geweld tegen die ex-partner worden afgeleid en kan een dergelijke melding reden zijn voor verdergaand onderzoek of het bieden van professionele hulp aan [geïntimeerde] en haar als er in de toekomst nieuwe meldingen over hen bij Veilig Thuis zouden binnenkomen. Dat is van aanmerkelijk belang voor de ex-partner, mede gelet op het feit dat, zoals het hof hiervoor heeft opgemerkt, er nog maar circa vier jaar is verstreken sinds de eerste zorgmelding en dat het conflict tussen [geïntimeerde] en zijn ex-partner nog niet of niet volledig tot een einde is gekomen.