Gepubliceerd op maandag 19 december 2022
IT 4180
Gerechtshof Den Haag ||
6 dec 2022
Gerechtshof Den Haag 6 dec 2022, IT 4180; ECLI:NL:GHDHA:2022:2357 (appellant tegen verweerder), https://www.itenrecht.nl/artikelen/gepubliceerde-uitlatingen-in-quote-niet-onrechtmatig

Gepubliceerde uitlatingen in Quote niet onrechtmatig

Hof Den Haag 6 december 2022, IT 4180; ECLI:NL:GHDHA:2022:2357 (appellant tegen verweerder) Deze zaak gaat over de vraag of verweerder in strijd heeft gehandeld met een contractuele geheimhoudingsverplichting door bedrijfsinformatie te overhandigen aan een redacteur van Quote en of hij onrechtmatig jegens appellant heeft gehandeld door negatieve uitlatingen over appellant te doen die zijn gepubliceerd in een artikel in het tijdschrift Quote. De rechtbank heeft de vorderingen van appellant afgewezen. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis. Niet is vast komen te staan dat verweerder vertrouwelijke informatie heeft gedeeld met Quote. Verder kan niet als vaststaand worden aangenomen dat verweerder zich als eerste tot Quote heeft gewend. Ook is geen sprake van onrechtmatig handelen van verweerder ter zake van vier citaten die hij over appellant heeft gedaan.

5.8. [appellant] heeft niet gesteld dat met deze alinea vertrouwelijke informatie is verstrekt aan Quote. Uit de overige stellingen van [appellant] volgt ook niet dat [verweerder] overigens (vertrouwelijke) informatie die dateert van vóór 2014, heeft gedeeld met Quote.

5.9. Kortom, [appellant] heeft onvoldoende concreet gesteld dat [verweerder] (vertrouwelijke) informatie met Quote heeft gedeeld waarover [verweerder] is komen te beschikken in de periode dat hij werkzaam was voor [de bank] . De gevorderde verklaring voor recht dat [verweerder] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] omdat hij de geheimhoudingsverplichtingen uit de Non Disclosure Agreement heeft geschonden, is dus niet toewijsbaar. Grief 4 in principaal appel faalt.

5.13. Nu [appellant] zijn vorderingen mede baseert op de stelling dat [verweerder] het initiatief heeft genomen om – al dan niet anoniem – informatie aan Quote te verstrekken over Veri Soda en [verweerder] die stelling gemotiveerd betwist, dient [appellant] deze stelling te bewijzen. Naar het oordeel van het hof is hij hierin niet geslaagd. Vastgesteld kan worden dat het mogelijk is dat [verweerder] degene is geweest die naar Quote is gestapt, maar mogelijk is iets anders dan (voldoende) zeker. De omstandigheid dat [verweerder] als eerste met [de redacteur] heeft gesproken, betekent niet dat het initiatief daartoe van [verweerder] is uitgegaan. De andere door [appellant] aangevoerde argumenten nopen evenmin tot die conclusie. Daarmee is overigens geenszins gezegd dat, zoals [verweerder] veronderstelt, [appellant] degene is geweest die als eerste contact met Quote heeft opgenomen. 

5.14. De conclusie is dat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat [verweerder] zich als eerste tot Quote heeft gewend. Nu [appellant] op dit punt geen concreet bewijsaanbod heeft gedaan, zal het hof hem niet toelaten tot het leveren van nader bewijs.

5.28. Ook voor dit citaat geldt dat [de redacteur] de meningen van (met name) [appellant] en [verweerder] tegenover elkaar plaatst, met als doel de lezer ervan te doordringen dat de beide heren ernstig gebrouilleerd zijn en met elkaar van mening verschillen over de reden van het mislukken van Veri Soda. In deze context zijn de uitlatingen van [verweerder] niet onrechtmatig jegens [appellant] .

5.29. Het hof wil tot slot wel aannemen dat het Quote-artikel negatieve gevolgen heeft gehad voor [appellant] . De teneur van het artikel is immers weinig positief over de gang van zaken bij Veri Soda en de rol van [appellant] daarin. Maar dat de toonzetting van het Quote-artikel wezenlijk anders zou zijn geweest indien de vier citaten daarin niet waren opgenomen, acht het hof niet aannemelijk. Het is dan ook niet aannemelijk dat de (gestelde) schade niet zou zijn opgetreden indien de omstreden citaten niet waren gepubliceerd. Ook daarom is de vordering tot schadevergoeding niet toewijsbaar.

5.30. De conclusie is dat van onrechtmatig handelen van [verweerder] ter zake van de vier citaten geen sprake is. In het kader van grief 6 heeft [appellant] te bewijzen aangeboden dat de verdachtmakingen die [verweerder] jegens [appellant] heeft geuit in de vier citaten niet gerechtvaardigd worden door de feiten. Dit bewijsaanbod is onvoldoende concreet. Zo heeft [appellant] niet toegelicht welke feiten hij wil bewijzen en welke verdachtmakingen hij precies wil ontkrachten met die feiten. Het hof gaat daarom voorbij aan dit bewijsaanbod.