6 mei 2025
Hof bekrachtigt vonnis van kantonrechter: schadevergoeding afgewezen
Hof Arnhem-Leeuwarden 6 mei 2025, IT 4874; ECLI:NL:GHARL:2025:2764 (Appellante tegen Geïntimeerde). Appellante heeft een kapperszaak en is de stiefmoeder van Geïntimeerde, die IT-dienstverlener is. Geïntimeerde heeft ten behoeve van de kapperszaak abonnementen afgesloten op het gebied van internet en telefonie. Na een ruzie tussen Appellante en Geïntimeerde heeft Geïntimeerde deze abonnementen opgezegd. De opzegging was volgens Appellante op een te korte termijn en ze verwijt Geïntimeerde dat de internetsite van de kapperszaak op een bepaald moment niet meer bereikbaar was, waardoor ze een nieuwe website moest laten bouwen. Geïntimeerde zou onrechtmatig hebben gehandeld, dan wel tekort zijn geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen en hij moet volgens Appellante schade vergoeden, als gevolg daarvan. De kantonrechter oordeelde dat de omstandigheden door de ruzie zodanig waren veranderd, dat van Geïntimeerde niet kon worden verlangd dat hij de overeenkomst zou voortzetten. Daarnaast is de door hem gehanteerde opzegtermijn passend. De kantonrechter oordeelde over de kosten van de bouw van de website dat niet kan worden vastgesteld dat Appellante deze heeft gedragen, want ze heeft de kapperszaak verkocht. Het hof is van oordeel dat Appellante de schade onvoldoende heeft onderbouwd en het causale verband ontbreekt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.
3.6. Tegen deze gevorderde schadepost van € 326,70, bestaande uit een vergoeding voor vier uur arbeid, heeft [de IT-dienstverlener] ingebracht dat door het beëindigen van de abonnementen er wellicht noodzaak was een nieuwe router aan te sluiten en daarvoor iets te betalen. Volgens [de IT-dienstverlener] is dit echter slechts een kwestie van een nieuw apparaat neerzetten en de stekkers erin doen. Dat kan zelfs een kind, aldus [de IT-dienstverlener] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep. Op dit verweer is geen reactie gekomen, anders dan de opmerking van de advocaat van [de opdrachtgeefster] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep dat [de IT-dienstverlener] in die materie beter zit dan hij. Hierdoor heeft [de opdrachtgeefster] de hoogte van de gestelde schadepost van € 326,70 en de noodzaak van het maken van die kosten onvoldoende gemotiveerd onderbouwd.
3.7. Daar komt ook nog bij dat [de opdrachtgeefster] bij haar schadebegroting twee situaties had moeten vergelijken: de feitelijke situatie waarin [de IT-dienstverlener] (volgens haar) op een onjuiste wijze de abonnementen heeft beëindigd en de hypothetische situatie dat [de IT-dienstverlener] de overeenkomst op de juiste wijze zou hebben beëindigd. Kosten die [de opdrachtgeefster] sowieso had moeten maken, dus ook in de hypothetische situatie, komen in beginsel niet ten laste van [de IT-dienstverlener] als schadevergoeding voor de door haar gestelde wanprestatie of onrechtmatig handelen van [de IT-dienstverlener] . Die vergelijking heeft [de opdrachtgeefster] niet gemaakt. In het licht hiervan en gegeven het feit dat het mogelijk is dat [de opdrachtgeefster] bij een ‘regelmatige beëindiging’ van de abonnementen ook een nieuwe router had moeten (doen) aansluiten, heeft [de opdrachtgeefster] ook in deze zin haar schadevordering van € 326,70 onvoldoende toegelicht.