Gepubliceerd op woensdag 16 maart 2016
IT 2011
Hof ||
7 jan 2016
Hof 7 jan 2016, IT 2011; ECLI:NL:GHAMS:2016:146 (Parkeerbelasting), https://www.itenrecht.nl/artikelen/kentekenparkeren-is-niet-in-strijd-met-wbp-of-evrm

Kentekenparkeren is niet in strijd met Wbp of EVRM

Hof Amsterdam 7 januari 2016, IT 2011; ECLI:NL:GHAMS:2016:146 (Parkeerbelasting)
Parkeerbelasting: kentekenparkeren is niet in strijd met het EVRM dan wel met de Wet bescherming persoonsgegevens. Naar het oordeel van het Hof vormen de kentekengegevens voor het Servicecentrum geen persoonsgegevens, omdat, naar het Hof aannemelijk acht, deze als gevolg van de versleuteling voor dat Servicecentrum niet in relatie tot een natuurlijk persoon identificeerbaar zijn.

10. Met betrekking tot de vraag of de gegevensverwerking van de gemeente Amsterdam strijd oplevert met de Wet bescherming persoonsgegevens, overweegt de rechtbank nog het volgende. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder c en e van deze wet is verweerder in zijn bevoegdheid als belastingheffer bevoegd persoonsgegevens, waaronder kentekens, te verwerken in het kader van de belastingheffing. Gesteld noch gebleken is dat verweerder persoonsgegevens zou verwerken of bewaren in strijd met deze wet. Verweerder heeft daarbij onweersproken gesteld dat de kentekengegevens, behoudens bezwaar- en beroepsprocedures, 13 weken na verwerking worden vernietigd.”

4.5.2. De Wbp knoopt aan bij het begrip persoonsgegeven en belanghebbende is ervan uitgegaan dat het kentekengegeven zoals dat bij voldoening van parkeerbelasting moet worden opgegeven een persoonsgegeven is, als vermeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wbp. In deze bepaling is een persoonsgegeven gedefinieerd als:
“elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;”
Naar het oordeel van het Hof vormen de kentekengegevens voor het Servicecentrum geen persoonsgegevens, omdat, naar het Hof aannemelijk acht, deze als gevolg van de versleu-teling voor dat Servicecentrum niet in relatie tot een natuurlijk persoon identificeerbaar zijn.
In zoverre mist artikel 8 Wbp toepassing.

4.6.3. Van een ‘bij wet is voorzien’ is sprake nu de bevoegdheid tot het verlangen van een opgave van het kenteken van het te parkeren voertuig in het Besluit is opgenomen en deze bevoegdheid, in verbinding met artikel 231, eerste lid, Gemeentewet, wettelijke grondslag vindt in artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

4.6.5. Voor zover artikel 8, tweede lid, EVRM inhoudt dat niet elke bij wet voorziene inmenging in het belang van het economisch welzijn van het land daartoe als noodzakelijk kan worden beschouwd, dient, met inachtneming van de marges die daarbij aan de wet- of regelgever gegeven zijn, een afweging te worden gemaakt tussen het met die inmenging gediende doel en de aard en de omvang van het daartoe gebezigde middel. Belanghebbende heeft, naar het Hof begrijpt in dit verband, van de heffingsambtenaar verlangd dat deze een financiële onderbouwing verstrekt van het kentekenparkeren. Naar het oordeel van het Hof is de heffingsambtenaar daartoe niet gehouden en is voldoende te achten dat meer in abstracto – zoals ook door de heffingsambtenaar is gesteld en het Hof aannemelijk acht – met de invoering van het systeem van kentekenparkeren de effectiviteit en de efficiency van de heffing van parkeerbelasting zijn gediend. Het Hof verwijst op dit punt tevens naar hetgeen onder 9 in de uitspraak van de rechtbank is overwogen. Voorts acht het Hof het ook in dit verband van belang dat het kentekenparkeren met de onder 4.4.1 tot en met 4.4.5 vermelde waarborgen is omkleed. Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de noodzakelijkheid van de hier bedoelde (veronderstelde) inmenging.

4.7. Voor zover belanghebbende voorts heeft bedoeld te stellen dat de verplichting om opgave te doen van het kenteken overigens in strijd komt met enig beginsel van behoorlijk bestuur, waarvan in het bijzonder het proportionaliteitsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel, oordeelt het Hof dat die stelling geen doel treft, reeds omdat daarvoor, mede gelet op het doel van het kentekenparkeren, de daarmee beoogde efficiency en effectiviteit, en de onder 4.4.1 tot en met 4.4.5 vermelde waarborgen, feitelijke grondslag ontbreekt.