Gepubliceerd op woensdag 27 augustus 2025
IT 4938
Overige instanties ||
30 jul 2025
Overige instanties 30 jul 2025, IT 4938; ECLI:NL:RVS:2025:3578 (Appellante tegen de minister voor Rechtsbescherming), https://www.itenrecht.nl/artikelen/onrechtmatige-verwerking-persoonsgegevens-cjib-geen-immateriele-schadevergoeding-wel-vergoeding-wegens-termijnoverschrijding

Onrechtmatige verwerking persoonsgegevens CJIB: geen immateriële schadevergoeding, wel vergoeding wegens termijnoverschrijding

Raad van State 30 juli 2025, IT 4938; ECLI:NL:RVS:2025:3578 (Appellante tegen de minister voor Rechtsbescherming). De minister voor Rechtsbescherming heeft een verzoek van [appellante] op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) toegewezen voor inzage in gegevens, maar het verzoek om schadevergoeding wegens een foutieve brief van het CJIB afgewezen. Die brief uit juli 2020 over een verlenging van een taakstraf was het gevolg van een onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens, omdat een uitspraak waarin de taakstraf was vernietigd niet in de systemen was verwerkt. [appellante] voerde aan dat sprake was van een schending van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en dat zij daardoor recht had op schadevergoeding. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde echter dat, hoewel de gegevens gedurende twee jaar onrechtmatig zijn verwerkt en dit voor [appellante] stress en ongemak heeft veroorzaakt, niet is gebleken van een aantasting in haar eer, goede naam of persoon. Daarom hoefde de minister geen immateriële schadevergoeding toe te kennen. Wel stelde de Afdeling vast dat de totale procedure vier jaar en vijf maanden heeft geduurd, waardoor de redelijke termijn met vijf maanden is overschreden. Hiervoor is een schadevergoeding van € 500,- toegekend, waarvan € 333,33 ten laste van de Staat en € 166,67 ten laste van de minister komt. Het hoger beroep is ongegrond en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

4.1. In de brief van 9 juli 2020 heeft het CJIB geschreven dat de termijn van tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf met een jaar is verlengd in verband met de Spoedwet Corona. Niet in geschil is dat de brief van 9 juli 2020 ten onrechte aan [appellante] is verzonden naar aanleiding van een onrechtmatige verwerking van haar persoonsgegevens door het CJIB. In de systemen van het CJIB was een uitspraak van het Hof Den Haag waarbij een eerder opgelegde taakstraf werd vernietigd niet verwerkt. Ter zitting is gebleken dat gegevens over [appellante] twee jaar onrechtmatig zijn verwerkt in de systemen van het CJIB. Deze foutieve registratie is, nadat [appellante] na ontvangst van de brief contact heeft opgenomen, voortvarend door het CJIB en in overleg met het Openbaar Ministerie onderzocht en gecorrigeerd in de systemen. Het is betreurenswaardig dat het CJIB er acht maanden over heeft gedaan voordat is meegedeeld dat de brief ten onrechte is verzonden en [appellante] dus geen taakstraf hoeft uit te voeren. Met de rechtbank neemt de Afdeling ook aan dat [appellante] enige mate van stress en ongemak heeft ervaren door de ontvangst van de brief van 9 juli 2020 en het tijdsverloop voordat door het CJIB is aangegeven dat zij de taakstraf niet hoefde te verrichten, maar zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van die brief is aangetast in haar eer en goede naam, of op andere wijze in haar persoon is aangetast door deze ongelukkige gang van zaken. De minister hoefde dus geen schadevergoeding toe te kennen voor het leed dat [appellante] heeft ervaren.