Gepubliceerd op dinsdag 30 april 2019
IT 2766
Hof ||
30 apr 2019
Hof 30 apr 2019, IT 2766; ECLI:NL:GHAMS:2019:1502 (PowNed tegen X), https://www.itenrecht.nl/artikelen/uitzenden-van-heimelijke-opnames-door-powned-was-niet-onrechtmatig

Uitzenden van heimelijke opnames door PowNed was niet onrechtmatig

Gerechtshof Amsterdam 30 april 2019, IT 2766; ECLI:NL:GHAMS:2019:1502 (PowNed tegen X) Privacy. Publiek figuur. Omroep PowNed heeft heimelijke opnames van X (die burgemeester was op het moment van de opnames) gemaakt terwijl deze een afspraak had met een jonge man. Vervolgens heeft PowNed de opnames uitgezonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze opnames een inbreuk maken op de privacy van X. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het uitzenden van de heimelijke opnames was niet onrechtmatig. X heeft zijn privéleven tot onderwerp van publieke aandacht en politieke beoordeling gemaakt. Dat leidt ertoe dat zijn ontmoetingen met een jonge man tot onderdeel van het publieke debat mochten worden gemaakt. Weliswaar is het maken en uitzenden van heimelijke opnames een indringende inbreuk op het privéleven, maar de journalistieke vrijheid van meningsuiting in een politieke kwestie weegt hier zwaarder. Daarbij weegt mee dat de opnames zijn gemaakt in publiek toegankelijke ruimten.

3.5. Het hof stelt bij de beantwoording van de vraag of uitzending van de opnamen onrechtmatig was jegens [geïntimeerde] voorop dat het recht van Powned op vrijheid van meningsuiting ingevolge artikel 10 EVRM slechts kan worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen. Van een dergelijke beperking is sprake indien uitzending van de opnamen onrechtmatig zou zijn jegens [geïntimeerde] in de zin van artikel 6:162 BW. Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, moeten alle wederzijdse belangen tegen elkaar worden afgewogen. Het belang van Powned is er met name in gelegen dat zij zich als publieke omroepvereniging in een nieuwsprogramma op televisie kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken, terwijl het belang van [geïntimeerde] met name erin is gelegen dat hij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan verdachtmakingen en, wat in dit geval voorop staat, dat zijn privacy niet onnodig wordt geschonden. Bij deze belangenafweging dienen alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te worden genomen.

3.6. In dit geval is met name van belang in hoeverre [geïntimeerde] een publieke figuur was die zich meer publiciteit zal moeten laten welgevallen dan een willekeurig ander persoon, of sprake was van een misstand die aandacht van de media verdiende, en of het uitzenden van de heimelijk gemaakte opnamen in het licht van het voorgaande toelaatbaar was, mede gelet op de schending van de privacy die uitzending daarvan voor [geïntimeerde] met zich bracht. Het hof zal bij de beoordeling van de rechtmatigheid ook ingaan op de wijze van monteren van de uitgezonden opnamen, de context waarin de beelden in de nieuwsuitzending werden getoond, voor zover door [geïntimeerde] aan de orde gesteld, en de betekenis van het recht op wederhoor in deze zaak. De vraag of de uitzending voldoende steun vond in het feitenmateriaal is in dit geval van geringe betekenis omdat de vordering van [geïntimeerde] is gericht op het (maken en) uitzenden van de heimelijk gemaakte opnamen en zal slechts aan de orde komen in verband met de bij de beelden vertoonde, niet synchroon opgenomen teksten.

3.22. Bij het beantwoorden van de vraag of uitzending van de opnamen al dan niet onrechtmatig is, is leidend wat rechtens aanvaardbaar is en niet of de uitzending voldoet aan de vereisten van goede smaak. Rechtens is van belang, het voorgaande samenvattend, dat [geïntimeerde] door zijn ambt een publieke figuur was en dat hij, door zijn publieke optredens naar aanleiding van eerdere incidenten en door zijn houding jegens de gemeenteraad van [plaats 1] naar aanleiding van die incidenten, zijn privéleven, inclusief zijn seksuele ‘avonturen’, tot onderwerp van publieke aandacht en van politieke beoordeling heeft gemaakt. Dat leidt ertoe dat ook zijn ontmoetingen met [X], mede door de wijze waarop [geïntimeerde] deze ontmoetingen had gearrangeerd, tot onderdeel van het publieke debat mochten worden gemaakt. Daar staat tegenover dat de methode die Powned daarvoor heeft toegepast, te weten het gebruik van geheime opnameapparatuur en het vervolgens uitzenden van de aldus gemaakte opnamen, op indringende wijze inbreuk heeft gemaakt op het privéleven van [geïntimeerde] , met name het uitzenden van het gesprek van expliciet seksuele aard. In dit geval dient echter, alles afwegende, te prevaleren de vrijheid van meningsuiting aan de zijde van Powned in het licht van haar rol en taak om maatschappelijk relevante feiten in haar nieuwsprogramma aan de orde te stellen. Bij dit oordeel weegt mee, dat de opnamen zijn gemaakt in een restaurant en op een terras, in beginsel publiek toegankelijke ruimten. Ook weegt mee dat Powned, conform haar toezegging, de uitzending nimmer heeft herhaald of voor uitzending door derden ter beschikking heeft gesteld, dat zij de uitzending van haar websites heeft gehaald en dat de uitgezonden opnamen, zo is namens [geïntimeerde] ter zitting meegedeeld, (kennelijk mede naar aanleiding van de inspanningen van Powned) niet meer te vinden zijn op het internet. Dit laatste leidt er overigens toe dat [geïntimeerde] geen belang heeft bij zijn vordering zoals hiervoor in 3.1, onder iii, verwoord. Een en ander betekent dat de inbreuk op het privéleven van [geïntimeerde] , hoewel nog steeds van indringende aard, beperkt is gebleven tot het maken van opnamen in publiek toegankelijke ruimten en tot het uitzenden daarvan in de periode waarin de gebeurtenissen actueel waren.

3.23. Een en ander betekent niet dat media een vrijbrief hebben om publieke personen heimelijk te filmen. Anderzijds voert het te ver om een dergelijk middel alleen toelaatbaar te achten in het geval dat sprake zou zijn van strafbare feiten, zoals [geïntimeerde] lijkt voor te staan. Doorslaggevend is in dit geval dat beeld en geluid in voldoende mate relevant waren voor een eerder geopend publiek en politiek debat over de vrijheden van [geïntimeerde] als burgemeester van [plaats 1].

3.24. [geïntimeerde] heeft nog aangevoerd dat het uitzenden van de opnamen in strijd is met het hem ingevolge artikel 21 van de Auteurswet toekomende portretrecht. [geïntimeerde] heeft in dat verband echter niet toegelicht welk redelijk belang zich tegen de openbaarmaking verzet. Voor zover [geïntimeerde] doelt op zijn privacybelang, dient zijn beroep op het portretrecht, tegenover het recht van Powned op haar vrijheid van meningsuiting, te worden verworpen op de hiervoor reeds gememoreerde gronden, en met name omdat [geïntimeerde] een publieke figuur is die zelf de publiciteit heeft gezocht.