Gepubliceerd op donderdag 11 maart 2021
IT 3438
Rechtbank ||
1 mrt 2021
Rechtbank 1 mrt 2021, IT 3438; ECLI:NL:RBNNE:2021:738 (Verzoekers tegen RIEC Noord-Nederland en gemeente Leeuwarden), https://www.itenrecht.nl/artikelen/verzoekers-tot-inzage-persoonsgegevens-niet-ontvankelijk-verklaard

Uitspraak ingezonden door Alexandra van Beelen, Trip Advocaten & Notarissen.

Verzoekers tot inzage persoonsgegevens niet-ontvankelijk verklaard

Rechtbank Noord-Nederland 1 maart 2021, IT 3438, ECLI:NL:RBNNE:2021:738 (Verzoekers tegen RIEC Noord-Nederland en gemeente Leeuwarden) Verzoekers hebben een verzoek ingediend bij het RIEC Noord-Nederland tot inzage van persoonsgegevens op grond van de AVG. Hierna zijn verzoekers geïnformeerd dat hun verzoek in behandeling zou worden genomen, maar is nagelaten om een besluit te nemen. Verzoekers zijn vervolgens naar de rechtbank gestapt om afgifte van hun persoonsgegevens te vorderen. Deze verklaart daarentegen dat het RIEC Noord-Nederland niet als procespartij kan worden gekwalificeerd omdat zij geen zelfstandige entiteit is. Het RIEC is een samenwerkingsverband van verschillende conventpartners. Hierdoor hadden verzoekers hun verzoek aan alle betrokkenen moeten richten.

4.6. De rechtbank stelt voorop dat het op grond van het Nederlands burgerlijk procesrecht niet mogelijk is om tegen een partij te procederen die geen natuurlijke- of rechtspersoon is. Voor zover er dus sprake zou zijn van een ‘andere entiteit’ bestaat er dus geen grondslag om een procedure aanhangig te maken bij de civiele rechter. Ten overvloede oordeelt de rechtbank echter als volgt. Het feit dat het RIEC Noord-Nederland een eigen postadres, telefoonnummer en e-mailadres heeft maakt nog niet dat het RIEC NoordNederland een zelfstandige entiteit is die voor eigen doeleinden gegevens verwerkt. Dit volgt evenmin uit het feit dat er op het internet bepaalde uitlatingen staan, waar [verzoekers] ter onderbouwing van zijn standpunt naar verwijst. De stelling van [verzoekers] dat uit artikel 5 van het Privacyprotocol RIECs-LIEC zou blijken dat het RIEC een zelfstandige entiteit is die voor eigen doeleinden gegevens verwerkt kan de rechtbank niet volgen. Uit voornoemd artikel volgt namelijk dat de gegevensverwerking plaatsvindt in het kader van de samenwerking tussen de convenantpartners binnen een RIEC, tussen de RIEC’s onderling en met het LIEC. Dat het RIEC geen zelfstandige entiteit betreft volgt ook uit het feit dat het RIEC Noord-Nederland geen eigen personeel in dienst heeft, maar dat het personeel wordt geleverd vanuit de verschillende samenwerkingspartners. Bovendien bevestigt de Memorie van Toelichting behorende bij het wetsvoorstel inzake de ‘Wet Gegevensverwerking door Samenwerkingsverbanden’2 dat. In de Memorie van Toelichting is het volgende opgenomen:

‘Zoals reeds is toegelicht (…) is het niet de bedoeling dat er een nieuw overheidsorgaan, nieuwe instantie of zelfstandige entiteit van enige vorm ontstaat. Het uitgangspunt van de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid van de deelnemers is onverenigbaar met eigen rechtspersoonlijkheid van het samenwerkingsverband. (…)

Gelet op artikel 1.3, vijfde lid, vormen de deelnemers een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid’

4.7. Gelet op het voorgaande is de enige mogelijke kwalificatie dat de convenantpartners gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken zijn in de zin van artikel 26 AVG.3 Zij bepalen immers gezamenlijk het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens. Het RIEC Noord-Nederland doet dat niet samen met de convenantpartners, maar zij is slechts het vehikel waarin de verwerking door de betrokken convenantpartners plaatsvindt. Het door [verzoekers] gedane beroep op het arrest Jehova’s Getuigen4 kan hem niet baten, omdat het RIEC Noord-Nederland geen eigen werknemers in dienst heeft, maar de medewerkers onder het gezag van de convenantpartners vallen.

4.8. Omdat de convenantpartners de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken zijn, had het verzoek tegen alle betrokkenen gericht moeten zijn. Nu dat niet is gebeurd en [verzoekers] zijn verzoek tegen een niet bestaande partij heeft gericht, moet [verzoekers] nietontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek.