Gepubliceerd op maandag 24 november 2025
IT 5017
Rechtbank Gelderland ||
1 sep 2025
Rechtbank Gelderland 1 sep 2025, IT 5017; Anti-SLAPP en art. 10 EVRM blokkeren getuigenverhoor niet (BUNQ B.V. tegen [belanghebbende] en Mediahuis NRC B.V.), https://www.itenrecht.nl/artikelen/anti-slapp-en-art-10-evrm-staan-getuigenverhoor-in-zaak-bunq-nrc-niet-in-de-weg

Anti-SLAPP en art. 10 EVRM staan getuigenverhoor in zaak Bunq/NRC niet in de weg

Rb. Gelderland 1 september 2025, IT 5017; ECLI:NL:RBGEL:2025:7700 (Bunq tegen NRC, [belanghebbende]). Bunq vraagt een voorlopig getuigenverhoor om [belanghebbende] te horen over de uitlatingen die NRC aan hem toeschrijft. In het artikel zegt hij dat Bunq fundamentele principes van cybersecurity en privacy negeert en daardoor een groot beveiligingsrisico vormt. Bunq twijfelt aan de feitelijke basis van deze uitspraken en denkt dat [belanghebbende] werkte met verouderde informatie of onjuist is weergegeven. NRC stelt dat Bunq misbruik maakt van het voorlopig getuigenverhoor, dat het verzoek neerkomt op een fishing expedition en dat de anti-SLAPP-richtlijn en artikel 10 EVRM het verzoek blokkeren.

De rechtbank ziet dat anders. Het verzoek voldoet aan de eisen van artikel 196 Rv. De anti-SLAPP-richtlijn geldt hier niet, omdat deze nog niet is omgezet in Nederlands recht en alleen geldt voor zaken met grensoverschrijdende gevolgen. Artikel 10 EVRM staat het verzoek evenmin in de weg. Een voorlopig getuigenverhoor beperkt de vrijheid van meningsuiting niet en is geen sanctie op een uitlating. De rechtbank ziet geen aanwijzingen voor misbruik van procesrecht. Het verzoek van Bunq is concreet, afgebakend en gericht op een duidelijk feitencomplex. Van een fishing expedition is geen sprake. De rechtbank volgt NRC ook niet in haar stelling dat het horen van [belanghebbende] niets toevoegt, omdat een verklaring onder ede een andere bewijskracht heeft. Het verzoek wordt toegewezen. De rechtbank legt geen proceskostenveroordeling op.

4.7. Volgens NRC staat artikel 10 EVRM - dat volgens NRC ook bescherming van de bron zelf (onder meer tegen verzoeken zoals het onderhavige) beoogt - in de weg aan toewijzing van het verzoek, hetgeen door Bunq is betwist. De rechtbank deelt het standpunt van NRC niet. In zijn algemeenheid doet de mogelijkheid van een voorlopig getuigenverhoor geen afbreuk aan de vrijheid van meningsuiting; op zichzelf beperkt het de vrijheid van meningsuiting niet en is het evenmin als een sanctie (op een meningsuiting) te beschouwen. Het EVRM verplicht de bij het verdrag aangesloten staten ertoe om voor hun ingezetenen de rechten en vrijheden te verzekeren die in het verdrag zijn vastgesteld (artikel 13 EVRM); het nationale recht moet een effectief rechtsmiddel bieden om tegen een schending of dreigende schending van de door het EVRM gewaarborgde rechten op te komen. Dat brengt mee dat de nationale rechter moet kunnen voorzien in effectieve rechtsbescherming (Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2006). De rechtbank overweegt dat het voorlopig getuigenverhoor een belangrijk wettelijk instrument voor waarheidsvinding is, dat - ook in de gegeven omstandigheden - met waarborgen voor de betrokkenen is omgeven (vgl. het hiervoor weergegeven toetsingskader). Daarbij komt dat - gelet op het recht op toegang tot de rechter, dat besloten ligt in het in artikel 6 EVRM verankerde recht op een eerlijk proces - terughoudendheid past bij het aannemen van misbruik van procesrecht door het aanspannen van een procedure. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door een procedure te voeren is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als een verzoeker zijn verzoek baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen NRC heeft aangevoerd onvoldoende is om te kunnen aannemen dat het verzoek van Bunq enkel is bedoeld om [belanghebbende] (en anderen) onder druk te zetten en zij daarmee misbruik maakt van haar bevoegdheid en/of afbreuk doet aan artikel 10 EVRM. 

 

4.10. Volgens NRC is sprake van een fishing expedition, hetgeen door Bunq is betwist. De rechtbank is van oordeel dat NRC geen concrete aanknopingspunten heeft gegeven om te kunnen aannemen dat daarvan sprake is. Het belang van Bunq is erin gelegen om over het feitelijk gebeuren opheldering en bewijs te verkrijgen, in verband met een eventueel te beginnen bodemprocedure. Het feitelijk gebeuren waarover Bunq [belanghebbende] wil doen horen is voldoende duidelijk door haar omschreven. Voldoende duidelijk is ook dat en waarom [belanghebbende] over de door Bunq gestelde feiten en omstandigheden zou kunnen verklaren. Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat Bunq een rechtsvordering heeft. Bunq heeft daarmee voldoende concrete aanknopingspunten voor de beoogde bewijsgaring gegeven. Daarbij komt dat kan worden uitgegaan van de door Bunq gestelde (dan wel veronderstelde) en door NRC niet weersproken bewijspositie van Bunq in een eventuele bodemprocedure.