Gepubliceerd op dinsdag 10 september 2024
IT 4618
HvJ EU ||
10 sep 2024
HvJ EU 10 sep 2024, IT 4618; ECLI:EU:C:2024:726 (Google Shopping), https://www.itenrecht.nl/artikelen/hvj-eu-bevestigt-miljardenboete-voor-google-wegens-oneerlijke-voordeelpositie

HvJ EU bevestigt miljardenboete voor Google wegens oneerlijke voordeelpositie

HvJ EU 10 september 2024, IT 4618; ECLI:EU:C:2024:726 (Google Shopping). Het Hof heeft de boete van 2,4 miljard euro voor Google bevestigd vanwege machtsmisbruik door het bevoordelen van zijn eigen productvergelijkingsdienst ten koste van concurrenten. Google en moederbedrijf Alphabet hadden hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht, maar het Hof wees dit af. De zaak begon in 2017, toen de Europese Commissie Google strafte voor het prominenter tonen van resultaten van zijn eigen dienst in zoekresultaten, terwijl die van concurrenten minder zichtbaar waren en konden worden weggedrukt door Google's algoritmen. Dit gebeurde op markten in dertien Europese landen. In 2021 bevestigde het Gerecht deze boete grotendeels, maar stelde dat Google’s gedrag op de algemene zoekmarkt geen mededingingsbeperkende gevolgen had. Desondanks oordeelde het Hof nu dat Google door zijn machtspositie te misbruiken, oneerlijke concurrentie bevorderde, wat tegen de Europese mededingingsregels ingaat.

267    In casu moet worden opgemerkt dat, zoals met name blijkt uit de punten 54 tot en met 63 van het bestreden arrest, het door de Commissie vastgestelde misbruik bestond in de gunstigere positionering en presentatie van Googles productvergelijker op de pagina’s van haar algemene zoekmachine vergeleken met die van concurrerende productvergelijkers. Zo heeft de Commissie vastgesteld dat die discriminatie door Google de mededinging aanzienlijk had beïnvloed doordat Google daardoor, aangezien het concurrentievermogen van productvergelijkers verkeersafhankelijk was, een groot deel van het voorheen bestaande verkeer tussen haar algemene resultatenpagina’s en de productvergelijkers van haar concurrenten naar haar productvergelijker had kunnen verleggen, zonder dat die concurrenten dit verlies aan verkeer konden goedmaken door gebruik te maken van andere verkeersbronnen omdat meer investeringen in alternatieve bronnen geen „economisch levensvatbare” oplossing zouden hebben opgeleverd.

268    Het Gerecht heeft in punt 540 van het bestreden arrest dus wijselijk verklaard – zonder dat die vaststelling door rekwirantes, die zich beperken tot principiële beweringen, is weerlegd – dat de Commissie, gelet op de specifieke omstandigheden van de betrokken markt, met betrekking tot de efficiëntie van Googles concurrenten geen objectieve en betrouwbare resultaten had kunnen verkrijgen.

269    Het Gerecht heeft dus geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat, ten eerste, dit criterium voor de toepassing van artikel 102 VWEU geen dwingend karakter had en, ten tweede, dit criterium in de omstandigheden van het onderhavige geval niet relevant zou zijn geweest.