23 jul 2025
Rechtbank Rotterdam stelt prejudiciële vragen over collectieve AVG-claims tegen Amazon

Rb. Rotterdam 23 juli 2025; IT 4941; ECLI:NL:RBROT:2025:9088 (SDBN tegen Amazon). De Rechtbank Rotterdam heeft in een collectieve actie van de Stichting Data Bescherming Nederland (SDBN) tegen Amazon prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de EU. SDBN stelt dat Amazon sinds 25 mei 2018 persoonsgegevens van circa vijf miljoen Nederlandse accounthouders in strijd met de AVG verwerkt en vordert dat Amazon dit onrechtmatig handelen staakt en schade vergoedt. De procedure valt onder de WAMCA (Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie), die sinds 2020 ook schadevergoedingsvorderingen in collectieve acties mogelijk maakt. Kernpunt is of SDBN voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van de WAMCA, waaronder de gelijksoortigheid van belangen en representativiteit van de achterban. Amazon betwist dat, onder meer vanwege het ontbreken van voldoende steun vanuit de achterban en de afhankelijkheid van procesfinanciering. De rechtbank oordeelde dat SDBN grotendeels voldoet aan de formele WAMCA-vereisten, maar hield de beoordeling van representativiteit en gelijksoortigheid aan in afwachting van uitleg door het HvJEU.
De prejudiciële vragen draaien om de verhouding tussen de AVG en nationale ontvankelijkheidseisen. Centraal staat of Nederland via de WAMCA strengere eisen mag stellen dan artikel 80 AVG, en of belangenorganisaties zonder expliciete opdracht van betrokkenen schadevergoeding mogen vorderen wegens AVG-schendingen. Daarbij speelt ook de uitleg van het begrip “opdracht”: vereist dit een voorafgaande expliciete machtiging (opt-in), of kan ook een impliciete opdracht worden aangenomen door het niet-gebruiken van de opt-out-mogelijkheid? De rechtbank benadrukt dat hierover in de EU-rechtspraak nog geen duidelijkheid bestaat en dat het antwoord relevant is voor meerdere lopende collectieve AVG-zaken in Nederland, waaronder procedures tegen TikTok, Google, Oracle en Adobe. De procedure tegen Amazon wordt aangehouden totdat het HvJEU duidelijkheid geeft.
7 De vragen van uitleg
Hieronder zijn de prejudiciële vragen opgenomen die de rechtbank aan het HvJEU stelt. Naar aanleiding van de opmerkingen van partijen over de formulering van de prejudiciële vragen heeft de rechtbank aanleiding gezien de vraagstelling op sommige punten aan te passen ten opzichte van de in het tussenvonnis geformuleerde (voorgenomen) vraagstelling.
1) Artikel 80 lid 1 AVG stelt eisen aan een belangenorganisatie als in die bepaling bedoeld. Laat het Unierecht toe dat Nederland in de WAMCA nadere ontvankelijkheidseisen heeft opgenomen voor belangenorganisaties die vorderingen als bedoeld in de artikelen 77, 78, 79 en 82 AVG instellen ten behoeve van betrokken natuurlijke personen?
2) Zijn de ontvankelijkheidseisen in de WAMCA, in het bijzonder aangaande gelijksoortigheid en representativiteit, voor belangenbehartigers die ten behoeve van betrokkenen een collectieve schadevergoedingsactie willen instellen tegen een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker vanwege schendingen van de AVG, geoorloofd in het licht van artikel 80 lid 1 AVG?
3) Houdt de eis in artikel 80 lid 1 AVG dat een belangenorganisatie actief is op het gebied van de bescherming van de rechten en vrijheden van de betrokkene in verband met de bescherming van diens persoonsgegevens, meer of anders in dan de nationale eis dat de belangenorganisatie voldoende ervaring en deskundigheid bezit ten aanzien van de te voeren procedure (artikel 3:305a lid 2 sub e BW), in combinatie met de eisen aan de statuten (artikel 3:305a lid 1 BW)?
Volgt uit de activiteitseis van artikel 80 lid 1 AVG dat de belangenorganisatie een track record moet hebben?
4) Staat het opdrachtbegrip in artikel 80 lid 1 AVG en/of het bepaalde in artikel 80 lid 2 AVG in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan een belangenorganisatie, die voldoet aan de eisen van artikel 80 lid 1 AVG, een collectieve schadevergoedingsvordering kan instellen ten behoeve van betrokkenen tegen een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker vanwege schendingen van de AVG, terwijl die belangenorganisatie geen opdracht heeft van betrokkenen?
5) In hoeverre is in het kader van vraag 4, bij de uitleg van het opdrachtbegrip in artikel 80 AVG, relevant dat op grond van de nationale regelgeving (de WAMCA) de betrokkene niet op voorhand kenbaar hoeft te maken dat hij gebonden wil zijn aan de collectieve schadevergoedingsactie? Daarbij geldt dat hij (in voorkomend geval) op twee momenten schriftelijk kan kiezen om geen gebruik te maken van de belangenbehartiging door de belangenbehartiger en dus niet gebonden te zijn, namelijk (i) binnen een door de rechter te bepalen termijn te rekenen vanaf het moment dat de belangenbehartiger door de rechtbank wordt aangewezen als (exclusieve) belangenbehartiger (artikel 1018f lid 1 Rv) en (ii) binnen een door de rechter te bepalen termijn in het geval partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten (artikel 1018h lid 5 Rv).