Gepubliceerd op donderdag 20 oktober 2022
IT 4123
Gerechtshof Amsterdam ||
27 sep 2022
Gerechtshof Amsterdam 27 sep 2022, IT 4123; ECLI:NL:GHAMS:2022:2739 (Appellante tegen Unieboek 1), https://www.itenrecht.nl/artikelen/uitgeverij-hoeft-hoofdstuk-over-euthanasie-niet-te-schrappen

Uitgeverij hoeft hoofdstuk over euthanasie niet te schrappen

Hof Amsterdam 27 september 2022, IT 4123; ECLI:NL:GHAMS:2022:2739 (appellante tegen Unieboek 1) Unieboek 1 heeft het boek ‘Je kunt het maar één keer doen’ uitgegeven. In het boek is een hoofdstuk toegewijd aan het overlijden van de vader van appellante. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij Unieboek 1. Zij heeft daarbij onder meer te kennen gegeven dat het de wens van haar vader was om details over zijn euthanasie privé te houden. Verder heeft appellante Unieboek 1 gewezen op onjuistheden dan wel onzorgvuldigheden in het hoofdstuk over haar vader. Apellante vordert Unieboek 1 te gebieden het hoofdstuk over haar vader te schrappen. Het hof wijst de vordering af omdat in dit geval de vrijheid van meningsuiting dient te prevaleren boven het belang van appellante op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer en de bescherming van haar eer en goede naam en de nagedachtenis van haar vader.

3.8. [appellante] heeft in dit verband nog aangevoerd dat haar vader niet heeft gewild dat intieme details over zijn levenseinde bekend zouden worden, zoals door het publiceren van het hoofdstuk is gebeurd. [appellante] heeft een schriftelijke verklaring van haar zuster overgelegd, inhoudend dat haar vader heeft aangegeven dat hij absoluut niet wilde dat ook maar enig detail over de uitvoering van de euthanasie naar buiten zou komen. De moeder van [appellante] (de eerste echtgenote van [naam 1] ) heeft verklaard dat [naam 1] nooit heeft gewild dat er maar iets over zijn euthanasie bekend zou worden. Daar staat tegenover de schriftelijke verklaring van [naam 2] , inhoudende dat de inhoud van deze verklaringen niet overeenstemt met haar herinnering en begrip van de wil van [naam 1] , te weten dat hij er geen bezwaar tegen had dat zij naar buiten zou treden over de uitvoering van de euthanasie. De arts die de euthanasie heeft uitgevoerd, heeft nog verklaard dat ‘[a]ls er iets privé moet blijven is het wel de daadwerkelijke euthanasie’. Ook dit is van onvoldoende betekenis, te meer omdat de arts dit heeft geschreven kennelijk omdat hij zelf niet meer details wil prijsgeven dan hij al heeft gedaan, dit al dan niet in verband met zijn geheimhoudingsplicht; uit de overgelegde e-mail blijkt in elk geval niet dat [naam 1] tegen hem heeft gezegd dat de details niet geopenbaard mochten worden. Het hof constateert dat de schriftelijke verklaringen van beide zijden weinig concreet zijn over de inhoud van de wilsuitingen van [naam 1] en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. Wat hij werkelijk wilde blijft dan ook ongewis, althans de nabestaanden verschillen daarover duidelijk van mening. [appellante] heeft op deze wijze in elk geval onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar vader niet wilde dat details over het uitvoeren van de euthanasie bekend zouden worden. Dat [naam 2] in een televisieprogramma over het uitzenden van het interview heeft gezegd ‘dat had [naam 1] niet gewild’, zoals [appellante] nog aanvoert, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. [naam 2] nuanceert dit immers verderop in dat programma en zegt bijvoorbeeld dat zij het achteraf heel goed vindt dat het is uitgezonden.

3.14. Het staat de auteur van een boek, en daarmee ook een uitgever, in beginsel vrij om de woorden van een bron over te nemen, met name als uit de publicatie uitdrukkelijk blijkt dat het om de woorden van die bron gaat, zoals hier het geval is. Dat [geïntimeerde 2] op een ondergeschikt punt zoals hier besproken, de woorden van haar bron niet op juistheid heeft gecontroleerd, is al met al niet zodanig onzorgvuldig dat dit onrechtmatig handelen van de auteur of de uitgever jegens [appellante] oplevert. 

3.15. In dit geval dient dan ook de vrijheid van meningsuiting te prevaleren boven het belang van [appellante] op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer en de bescherming van haar eer en goede naam en de nagedachtenis van haar vader. Voorshands valt niet te concluderen dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellante] .