Gepubliceerd op donderdag 11 november 2021
IT 3716
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ||
9 nov 2021
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 nov 2021, IT 3716; ECLI:NL:GHARL:2021:10370 (Appelant tegen Google), https://www.itenrecht.nl/artikelen/verzoek-verwijdering-zoekresultaten-afgewezen

Verzoek verwijdering zoekresultaten afgewezen

Hof Arnhem-Leeuwarden 9 november 2021, IT 3716; ECLI:NL:GHARL:2021:10370 (Appelant tegen Google) Beschikking. Appellant is schrijver. Hij heeft Google in 2018 tevergeefs verzocht een tiental zoekresultaten te verwijderen die opkomen wanneer zijn naam in Google Search wordt opgegeven. Het betreft resultaten die verwijzen naar internetpagina’s die gaan over een conflict tussen hem en een literair criticus. De criticus heeft de schrijver beschuldigd van plagiaat en het ten onrechte voeren van academische titels. De rechtbank [IEF 2677] wees het verzoek af omdat, kort gezegd, de schrijver de stelling van Google dat de gewraakte zoekresultaten juist, relevant en niet bovenmatig zijn, onvoldoende had weersproken en ook niet vast is komen te staan dat de verwerking langer duurt dan noodzakelijk. De rechtbank oordeelde daarnaast dat het belang van Google en van internetgebruikers die mogelijk toegang willen krijgen tot de zoekresultaten, boven het belang van de schrijver.gaat. Ook het hof is van oordeel dat het verzoek niet kan worden toegewezen.

4.8

Het verwijderingsverzoek van [appellant] moet worden gezien als een beroep op artikel 21 lid 1 AVG: gelet op zijn specifieke situatie en de nadelen die hij ondervindt (onder meer bij het vinden van werk) van de verwijzingen naar de URL’s, wil hij verwijdering van die zoekresultaten.

Dat [appellant] nadelen ondervindt van de zoekresultaten acht het hof aannemelijk. Hij heeft moeite om uitgevers te vinden die zijn werk willen publiceren en ook bij sollicitaties (als docent) hebben de zoekresultaten bijgedragen aan een negatieve reactie. Zijn belang bij verwijdering is daarmee gegeven. Google mag (zie artikel 21 lid 1 AVG) [appellant] verzoek tot verwijdering dus alleen naast zich neerleggen als zij dwingende, gerechtvaardigde gronden voor de verwerking aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van [appellant] . Google heeft voldoende onderbouwd dat sprake is van dwingende gerechtvaardigde gronden voor verwerking, gelegen in het recht van het publiek om informatie te vinden en te ontvangen en het eigen belang van Google om informatie te verstrekken (ook verband houdend met haar vrijheid van onderneming). Verder heeft zij ook voldoende duidelijk weten te maken dat de door haar aangevoerde gronden zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van [appellant] . Op het punt van de belangenafweging sluit het hof zich aan bij (en verwijst naar) de overwegingen van de rechtbank onder 4.15 tot en met 4.17. In hoger beroep heeft [appellant] onvoldoende concreets aangevoerd, dat tot een ander oordeel leidt. Kort gezegd is met name van belang dat:

- de inhoud van de bronpagina’s waarnaar met de URL’s wordt verwezen geen betrekking hebben op het privéleven van [appellant] , maar op zijn professionele optreden;

- het hof Den Bosch in 2013 in een civiele procedure tussen [appellant] en [naam1] (onherroepelijk) heeft geoordeeld dat het voeren van een titel daar waar die [appellant] niet of nog niet toekwam voldoende aannemelijk is geworden en dat datzelfde geldt voor het al dan niet schrijven van een dissertatie;

- [appellant] ook in deze procedure niet duidelijk heeft weten te maken dat de inhoud van de zoekresultaten (evident) onjuist is. Het hof merkt in dit kader nog op dat [appellant] zijn stelling dat hij een doctoraal in de Sociale Wetenschappen heeft afgerond, niet heeft onderbouwd met een afschrift van een diploma (terwijl daar door Google om is gevraagd) en dat een brief van de informatiseringsbank dat hij de titel doctorandus mag voeren als onderbouwing niet genoeg is. Datzelfde geldt met betrekking tot de stelling dat hij in de Verenigde Staten gepromoveerd is (ook daarvan ontbreekt een diploma). De brief van Wageningen Universiteit dat prof. [naam2] zijn dissertatie buitengewoon indrukwekkend vindt, levert onvoldoende bewijs op, zeker omdat Google gewezen heeft op verschillende ongerijmdheden in die brief en de authenticiteit ervan gemotiveerd in twijfel trekt. In het beroepschrift heeft [appellant] nog gesteld dat de Wikipediasite waar één van de URL’s naar verwijst een zwaar verhaspelde weergave van de feiten biedt, maar het hof ziet juist een beschrijvende weergave van het conflict met criticus [naam1] en de procedures die daarop zijn gevolgd;

- gelet op zijn beroep en de wens om te publiceren dan wel als docent aan de slag te gaan zijn de beschuldigingen over plagiaat en het ten onrechte voeren van academische titels nog steeds actueel, onderwerp van maatschappelijk debat en van belang van mogelijke werk- en opdrachtgevers.