DOSSIERS
Alle dossiers

Auteursrecht  

IT 39

Overeenstemmende broncode - geen o.d.

Voorzieningenrechter Rechtbank Utrecht, 12 mei 2010 (TIE/CMC), 283776 / KG ZA 10-227 (LJN: BM4292). De software van CMC bevat onmiskenbaar stukken broncode van de software van TIE. Dat zou kunnen komen doordat beide partijen dezelfde ontwikkelaar hebben gebruikt (CDM). TIE stelt dat CMC onrechtmatig handelt door gebruik te maken van de wanprestatie van ontwikkelaar CMD jegens TIE. TIE vordert onder meer een verbod op verdere exploitatie. De vordering wordt afgwezen. Met dank aan Fehmi Kemal Kutluer,Vondst Advocaten.

De rechter oordeelt alleereerst dat niet is komen vast te staan dat TIE auteursrechthebbende is van de Digital Channel programmatuur. Wel acht de rechtbank aannemelijk dat de programmatuur van CMC op dezelfde bouwstenen is gebaseerd als de Digital Channel programmatuur:

"5.9. Uit de conclusies van de heer Keller, de deskundige die door beide partijen is ingeschakeld om de broncodes van de software van beide partijen te vergelijken, moet worden afgeleid dat er slechts een zeer klein gedeelte (minder dan 1%) van de onderzochte broncodes gelijkenissen vertoont. Uit die omstandigheid wordt voldoende aannemelijk dat bij de totstandkoming van de software van CMC c.s. een software-ontwikkelaar betrokken is geweest. CMC c.s. stelt dat deze ontwikkelaar dezelfde is als degene die de software van TIE heeft ontwikkeld, namelijk: CDM. Die stelling wordt bevestigd door de door TIE als onderdeel van productie E-10 overgelegde e-mail (die onder 2.11 is weergegeven), waarin [A] namens CDM verklaart dat hij door CMC is ingeschakeld om software te ontwikkelen. In het licht van de verklaringen van de ter zitting aanwezige deskundigen over de gelijkenissen tussen de broncodes komt dat de voorzieningenrechter ook aannemelijk voor. Indien immers een geheel nieuwe software-ontwikkelaar bij het maken van de software zou zijn betrokken, is niet goed te verklaren waarom hij 29 bestanden daarvan onderdeel heeft laten uitmaken die vrijwel geheel overeenkomen met bestanden van de Digital Channel programmatuur. Gelet op het relatief zeer geringe aantal op elkaar gelijkende bestanden en mappen, en het feit dat in de bestanden fouten, zoals niet meer bestaande e-mailadressen, zijn gehandhaafd, komt het de voorzieningenrechter aannemelijk voor dat de gelijkenissen een gevolg zijn van het gebruik door CDM van bouwstenen die zij heeft gebruikt bij het maken van de Digital Channel programmatuur. De hiervoor bedoelde e-mail van [A] vormt ook hier een bevestiging van. Dit betekent dat de gelijkenissen in de broncodes van de software van beide partijen niet slechts kunnen worden toegeschreven aan het meenemen door [gedaagde sub5] en [gedaagde sub6] van de Digital Channel programmatuur, maar dat deze ook een gevolg kunnen zijn van het gebruik van bouwstenen uit die programmatuur door CDM. "

De rechtbank overweegt vervolgens:

"5.12. Nu een auteursrecht van CMC c.s. op de Digital Channel programmatuur niet is komen vast te staan, kan zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, enkel op grond van gelijkenissen in de ‘look and feel’ van de programmatuur geen onrechtmatig handelen jegens TIE worden aangenomen. Het gebruik van de naam Digital Channel kan - zoals hiervoor reeds is overwogen - een gevolg zijn van handelen van de zijde van de software-ontwikkelaar, zodat op dat punt onvoldoende omstandigheden zijn gesteld die een conclusie van onrechtmatig handelen aan de zijde van CMC c.s. rechtvaardigen.

5.13. TIE heeft niet voldoende onderbouwd van welke wanprestatie van CDM CMC c.s. misbruik zouden maken en waarom dit - in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt - onrechtmatig jegens TIE zou zijn."

Lees de uitspraak hier.

IT 66

Meer duidelijkheid op komst over beschermingsomvang software

Het auteursrecht beschermt de concrete uitwerking van een idee, maar het abstracte (achterliggende) idee zelf blijft onbeschermd. Software – dat naar zijn aard mede uit abstracte ideëen bestaat – wordt in beginsel door het auteursrecht beschermd. Onlangs is de Engelse zaak SAS Institute v. World Programming gewezen die juist over dit onderscheid abstract/concreet bij de bescherming van software gaat. Deze zaak leidt waarschijnlijk tot vragen aan het Hof van Justitie en daarmee waarschijnlijk tot ook meer duidelijkheid over de beschermingsomvang van software (ook in Nederland.

Met dank aan Mark Jansen, Dirkzwager advocaten.

Software Europees beschermd dankzij Softwarerichtlijn

Het auteursrecht is nationaal recht en verschilt daarmee per land. Tegelijk is het zo dat in de Europese Unie steeds meer wetgeving geharmoniseerd wordt. De regels over de bescherming van software zijn in 1991 door middel van de Softwarerichtlijn geharmoniseerd (die richtlijn is onlangs min of meer ongewijzigd hernieuwd vastgesteld).

Volgens de softwarerichtlijn wordt in beginsel alle software beschermd die oorspronkelijk is. Daarvoor mag slechts worden getoest of de software “een eigen schepping van de maker is” (artikel 1 lid 3 Softwarerichtlijn). Niet-oorspronkelijke software wordt dus niet beschermd. Een programmeur die software van anderen overneemt, kan dus daarvoor geen bescherming inroepen.

Onderscheid tussen abstrace (vrije) idee en concrete (beschermde) uitwerking van dat idee

De richtlijn bepaalt verder, heel ruim, dat van de software de “uitdrukkingswijze, in welke vorm dan ook” wordt beschermd. Het gaat om de concrete uitwerking in programmeertaal (en objectcode) en niet om de achterliggende “ideeën en beginselen” die aan het programma en de interfaces (*) daarvan ten grondslag liggen. Die zijn namelijk niet zijn beschermd, aldus de richtlijn.

Dit onderscheid tussen de uitdrukkingswijze enerzijds en de ideeën en beginselen anderzijds lijkt wellicht eenvoudig, maar dat is het lang niet altijd, juist omdat software naar zijn aard een wat abstract type werk is.

Engelse casus: aanbieden concurrerende software die een scripttaal in bestanden marktleider correct kan inlezen en uitvoeren

Illustratief is hetgeen speelt in de Engelse procedure (met dank aan het Engelse blog IPKat voor de leesbare samenvatting). SAS Institute heeft software ontwikkeld waarmee statistische analyses uitgevoerd kunnen worden. In dit programma kunnen gebruikers eigen kleine programma’s schrijven in een door SAS daarvoor uitgevonden programmeertaal. Die functionaliteit is kennelijk erg populair, want veel gebruikers hebben eigen programma’s geschreven die werken in de software van SAS.

De gedaagde, World Programming, zag een gat in de markt en ontwikkelde eigen software die de in de programmeertaal van SAS geschreven programma’s kon uitvoeren. Ze schreef deze software geheel zelfstandig en dus ook zonder gebruik te maken van bijvoorbeeld de broncodes van SAS.

SAS begon daarop een procedure tegen World Programming. In deze procedure stelde zij dat World Programming, door software te maken die programma’s geschreven in haar programmeertaal correct kan inlezen en uitvoeren, inbreuk maakte op haar auteursrechten op zowel de handleidingen van haar software (waarin de functies van deze programmeertaal werden beschreven) als op de auteursrechten op die software zelf.

Vragen aan het Hof van Justitie vereist

De Engelse rechter gaat uitvoerig op deze kwestie in en schetst veel van de juridisch relevante achtergronden. De eindconclusie is echter dat hij niet zeker weet hoe de softwarerichtlijn nu geïnterpreteerd moet worden en daarmee hoe deze kwestie nu beslecht moet worden. Hij concludeert dat er vragen gesteld moeten gaan worden aan het Europese Hof van Justitie over de uitleg van de softwarerichtlijn.

Beide partijen krijgen nu de kans om suggesties in te dienen voor de vragen die gesteld moeten worden en voor de formulering daarvan. Welke vragen precies zullen worden gaan gesteld is daarmee nog niet geheel zeker. Uit de conclusies van de Engelse rechter kan echter al wel worden afgeleid dat deze vragen vermoedelijk in ieder geval zullen zien op:

  • de vraag of een programmeertaal als zodanig auteursrechtelijk beschermd is en zo ja, in welke mate dan;
  • de vraag of zogenaamde interfaces (*) vrijelijk mogen worden gekopieerd wanneer dit kan zonder daarvoor de objectcode van het betreffende programma te moeten decompileren;
  • de vraag in hoeverre het auteursrecht bescherming geeft tegen het kopieren van de funties van een programma, althans tegen het aanbieden van een concurrerend computerprogramma met equivalente functionaliteit;
  • de vraag in hoeverre het recht dat de maker van een computerprogramma toekomt op grond van de softwarerichtlijn, net zo moet worden uitgelegd als het reproductierecht in een latere Europese richtlijn over bepaalde aspecten van het auteursrecht in de informatiemaatschappij;
  • de vraag hoe ver het recht strekt van een rechtmatige gebruiker van software om het “programma te observeren, te bestuderen en uit te testen , ten einde vast te stellen welke ideeën en beginselen aan een element van het programma ten grondslag liggen” (artikel 5 lid 3 Softwarerichtlijn).

Wachten op de antwoorden van het Europese Hof

Het is te hopen dat deze vragen inderdaad aan het Europese Hof van Justitie worden voorgelegd (dat gebeurt bijvoorbeeld niet indien de zaak alsnog geschikt wordt). Het zou immers de eerste keer zijn dat Hof duidelijkheid geeft over de mate waarin software door het auteursrecht beschermd wordt.

Wij zullen u op deze kennispagina informeren wanneer de vragen aan het Hof van Justitie definitief zijn geformuleerd en (uiteraard) wanneer deze vragen door het Hof van Justitie zijn beantwoord.

(*) De softwarerichtlijn definieert “interfaces” als de onderdelen van het programma die koppeling en interactie tussen componenten van een systeem verzekeren.

Dit bericht is oorspronkelijk verschenen op https://dirkzwagerieit.nl/2010/08/04/meer-duidelijkheid-op-komst-over-beschermingsomvang-software/ 

IT 18

Onderbouwing dat software is gekopieerd onvoldoende

Gerechtshof Arnhem, 4 mei 2010, LJN: BM6275, Think Legal B.V. tegen Digistart2001 B.V. Eerder verschenen op IEForum. Digistart stelt dat de software van Think Legal inbreuk maakt omdat het dezelfde functionaliteit en maker heeft als van haar eigen software. Vordering afgewezen.

Zie r.o. 5.6:

"5.6 Ten overvloede overweegt het hof dat, zelfs als de auteursrechten op Jurisource®Identity en Jurisource®Identity Strafrecht op Digistart zouden zijn overgegaan, er nog steeds onvoldoende gronden zijn voor de conclusie dat de door Think Legal aangeboden software, een door haar als Jurisource®Anonimiseren aangeduide applicatie, een inbreuk op die rechten zou vormen. Digistart heeft niet duidelijk gemaakt waarin die inbreuk zou bestaan. Ter gelegenheid van de pleidooien is zij uitgenodigd dit punt toe te lichten en heeft zij verklaard dat de door Think Legal aangeboden software een anonimiseringsapplicatie is en dat zij door Carp ontwikkeld is en dat die beide omstandigheden naar haar mening een inbreuk op haar rechten met zich brengen. Daarmee kan het hof zich niet verenigen. Deze twee omstandigheden zijn onvoldoende om Jurisource®Anonimiseren te kwalificeren als een openbaarmaking of verveelvoudiging, dan wel als een opvragen of hergebruiken van Jurisource®Identity. Dat geldt te meer nu een van Carp afkomstige notitie in het geding is gebracht waarin Carp verklaart dat de destijds voor Jurisource®Identity gebruikte programmacode niet is hergebruikt voor Jurisource®Anonimiseren, dat ook de onderliggende technieken volledig verschillend zijn en er geen direct verband tussen beide is. "

Lees de uitspraak hier.