Opzegging overeenkomst - vervolg
HR 28 oktober 2011, LJN BQ9854 (Gemeente De Ronde Venen tegen Stedin)
Onder het mom van beter laat dan nooit. Naar aanleiding van Rechtbank Rotterdam 22 juni 2011 (BP / Maumo) schreef ik in IT 436 dat het naar Nederlands recht de vraag is of duurovereenkomsten voor onbepaalde duur altijd rechtsgeldig opzegbaar zijn. Inmiddels heeft de Hoge Raad bepaald dat opzegbaarheid uitgangspunt is. Zie ook IT 233. Met dank aan Polo van der Putt, Vondst Advocaten.
In de Rotterdamse zaak overwoog de rechter:
"4.6.1. De overeenkomst is voor onbepaalde tijd aangegaan. Dit betekent dat de vraag of opzegging mogelijk was en zo ja, onder welke voorwaarden, moet worden beantwoord aan de hand van de redelijkheid en billijkheid in verband met alle omstandigheden van het geval. Die omstandigheden kunnen meebrengen dat opzegging alleen mogelijk was op basis van een voldoende zwaarwegende grond, of mits een redelijke opzegtermijn in acht werd genomen."
Dus: bij gebreke aan een contractuele regeling moet aan de hand van de redelijkheid en billijkheid worden vastgesteld of een overeenkomst die is aangegaan voor onbepaalde duur opzegbaar is.
Inmiddels heeft de Hoge Raad (in bovengenoemde andere zaak) als volgt bepaald:
"3.5.1 Het gaat te dezen om de opzegging van een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan. Of en, zo ja, onder welke voorwaarden zo'n overeenkomst opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien, zoals hier, wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat (HR 3 december 1999, LJN AA3821, NJ 2000/120). Uit diezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding."
Dus: bij gebreke van een contractuele regeling is een overeenkomst voor onbepaalde duur in beginsel opzegbaar, tenzij anders voortvloeit uit de redelijkheid en billijkheid. Zoals ik al eerder opmerkte leek in literatuur en lagere rechtspraak opzegbaarheid als uitgangspunt te worden genomen. Dit oordeel van de HR sluit daarbij aan.
GPS-tracking zaak
J.J. Oerlemans, US v. Jones (GPS-tracking zaak), ITenRecht.nl, IT 651.
Met dank aan Jan-Jaap oerlemans, Universiteit Leiden.
Gisteren (23 januari 2012) is in de Verenigde Staten een interessant en belangrijk arrest gewezen door het Hooggerechtshof in de zaak ‘US v. Jones’. In deze zaak werd een apparaatje op een auto geplakt om daarmee de verdachte te volgen met door middel van GPS-technologie. Unaniem oordeelde de ‘Supreme Court’ dat dit handelen een ‘search’ (doorzoeking) constitueerde en inbreuk maakte op het Amerikaanse recht op privacy, zoals neergelegd in het vierde amendement van de Amerikaanse grondwet. In dit bericht geef ik een korte observatie over de zaak.
(Majority) opinion of the Court
De rechters waren het (uiteraard, het blijven juristen) niet eens met de reden waarom de opsporingsmethode een ‘search’ was. De meerderheid was in elk geval van mening dat het plaatsen van het apparaat op de auto een inbreuk maakte op de Fourth Amendment wegens een ontoelaatbare inbreuk op het eigendomsrecht (“When the Government physically invades personal property to gather information, a search occurs”, aldus de samenvatting van het arrest van rechter Sotoyama). Professor Kerr laat op zijn vaste blog weten dat de rechters niet de vraag hebben beantwoord of voor het plaatsen van het GPS apparaat altijd een rechterlijke machtiging (‘warrant’) nodig is. In een minderheidsmening geven de rechters in elk geval aan dat wat hun betreft voor een korte tijd in de gaten houden van verdachten via de GPS geen warrant noodzakelijk is.
De conservatieve rechters benadrukken dat slechts het observeren van de bewegingen van een auto binnen het publieke domein wel is toegestaan, op basis van de ‘reasonable expectation of privacy’-doctrine zoals geformuleerd in de Katz-zaak. Grof geformuleerd kunnen burgers binnen het publieke domein op basis van dit arrest geen beroep doen op het Amerikaanse privacyrecht en dat betekent dat het overheidshandelen niet aan bepaalde vereisten uit de ‘Fourth Amendment’ hoeven te voldoen, zoals een rechterlijke machtiging voor de opsporingsmethode en (een iets andere interpretatie van) een ‘redelijk vermoeden van een strafbaar feit’. Overigens kan in andere wetgeving wel voorwaarden worden opgelegd voor opsporingsmethoden in het publieke domein.
Elektronische observatie?
Ik relateer de zaak natuurlijk ook aan mijn eigen (rechtsvergelijkende) onderzoek. Met betrekking tot stelselmatige observatie op internet kan binnen het Amerikaanse recht geen beroep worden gedaan op de ‘Fourth Amendment’. Met ‘stelselmatige observatie op internet’ bedoel ik dan het bijhouden en vastleggen van alle uitspraken en ‘bewegingen’ van een bepaald persoon voor langere tijd op internet. De vraag is of dit anders zijn voor het in de gaten houden van individuen op fora, websites of social media waarvoor eerst een account moet worden aangemaakt. Op basis van het arrest zou ik zeggen van niet, omdat geen ‘physical interference’ plaatsvindt. Mijn twijfels worden echter aangewakkerd door de volgende overweging op pagina 11: “It may be that achieving the same result through electronic means, without an accompanying trespass, is an unconstitutional invasion of privacy, but the present case does not require us to answer that question”. Een aantal rechters geven als voorbeeld dat nu twijfel bestaat aan welke vorowaarden het aanzetten van de GPS-functionaliteit van een smartphone of navigatie-apparatuur in de auto moet voldoen.
Concurring opinions
In de ‘concurring opinion’ komt rechter Alito met een andere redenering tot eenzelfde conclsuie. Hij heeft fikse kritiek op de redenering van rechter Scalia en anderen en merkt op dat een ’21st-century surveillance technique’ getoetst wordt met ‘18th-century tort law’. De rechters vinden het arrest ‘unwise’ en ‘kunstmatig’. Volgens hen levert het gebruik van de GPS-technologie voor langere tijd een inbreuk op de Fourth Amendment op, ongeacht of daar toevallig een apparaatje voor wordt gebruikt.
Rechter Sotoyama betwijfelt nog in haar stuk dat de ‘reasonable expectation of privacy’-doctrine in de moderne samenleving nog wel kan worden gehandhaafd. Zij merkt op:
“More fundamentally, it may be necessary to reconsider the premise that an individual has not reasonable expectation of privacy in information voluntarily disclosed to third parties (…). This approach is ill suited to the digital age, in which people reveal a great deal of information about themselves to third parties in the course of carrying out mundane tasks. People disclose the phone number that they dial or text their cellular providers; the URLs they visit and the e-mail addresses with which they correspond to their Internet service providers (…)”.
Toch is ook zij van mening dat het Hooggerechtshof deze vragen niet beantwoord hoeven worden.
Conclusie
Het grote verschil tussen de meerderheids- en minderheidsmening is dat niet geredeneerd wordt vanuit een inbreuk op eigendomsrechten, maar een inbreuk op privacy. De reikwijdte van het Amerikaanse grondrecht wordt door sommige rechters dus breder geïnterpreteerd. Volgens de meerderheid van de rechtbank levert een andere uitleg onnodig complexe vragen op; volstaan kan worden met het vaststellen van de inbreuk op het eigendomsrecht van de verdachte en daarmee de vaststelling van een inbreuk op de Fourth Amendment. Hierdoor worden juist die fundamenteel belangrijke vragen uit de weg gegaan en blijft onduidelijk wanneer opsporingsambtenaren bij elektronische surveillance moeten voldoen aan de vereisten uit de ‘Fourth Amendment’. Wel is het zo dat de Amerikaanse wetgever natuurlijk strikte voorwaarden kan stellen voor het gebruik van opsporingsmethoden. Daar gaat echter altijd een lang proces aan vooraf en in het verleden hebben zijn ze daartoe nog niet bereid geweest.
Zie ook:
https://www.washingtonpost.com/politics/supreme-court-warrants-needed-in-gps-tracking/2012/01/23/gIQAx7qGLQ_story.html
https://www.wired.com/threatlevel/2012/01/scotus-gps-ruling/
https://www.scotusblog.com/2012/01/reactions-to-jones-v-united-states-the-government-fared-much-better-than-everyone-realizes/#more-137698
CBP beoordeelt Doorstartmodel landelijk EPD
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft de plannen beoordeeld op basis waarvan de ‘Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie’ de landelijke uitwisseling van medische gegevens – voorheen bekend als het elektronisch patiëntendossier (EPD) – in 2012 zal voortzetten. Het CBP concludeert dat dit zogeheten ‘Doorstartmodel’ geen bijzondere risico’s bevat op overtreding van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het CBP wijst er op dat deze conclusie slechts een beoordeling van het Doorstartmodel betreft en niets zegt over de praktijk. Het bovenstaande doet ook niet af aan de toekomstige uitoefening van zijn toezicht op het landelijk EPD. Het CBP zal blijven toezien op de gang van zaken rond het landelijk EPD gezien de schaal van de verwerking van persoonsgegevens en de gevoeligheid van de gegevens.
Nieuwe golf van cloudprotectionisme ligt op de loer
![]() |
CC BY-SA Sue Waters|Flickr.com |
Een bijdrage van Tom Jozak, Mitopics.
Steeds vaker worden gegevens van Europese burgers en bedrijven verwerkt door Amerikaanse aanbieders van cloudcomputing-diensten. Aangezien de Amerikaanse Patriot Act van toepassing is op deze aanbieders, kan de Amerikaanse overheid al deze gegevens inzien. Dit is voor veel Europese landen een onaanvaardbare situatie. De laatste jaren promoten daarom steeds meer Europese landen de regionale cloudcomputing-agenda. Na Duitsland neemt nu ook Frankrijk dit standpunt in. Deze nieuwe ontwikkeling zou enorme gevolgen kunnen hebben voor de uitwisseling van data op het internationaal niveau en voor de huidige aard van cloudcomputing in het algemeen. Stand van zaken nu en een blik naar de toekomst.
France Telecom werkt samen met Thales SA, maker van lucht-, ruimtevaart en industriële elektronica, om een cloud-van-eigen-bodem te realiseren en de cloudsoftware binnen en buiten Frankrijk te kunnen aanbieden, bericht Bloomberg. "Het is het begin van een gevecht tussen twee reuzen [Frankrijk(Europa) en de Verenigde Staten, edit TJ]", zegt Jean-François Audenard, France Telecom Cloud security adviseur. Audenard vervolgt:
“It’s extremely important to have the governments of Europe take care of this issue because if all the data of enterprises were going to be under the control of the U.S., it’s not really good for the future of the European people.”
Deze ontwikkeling is op gang gekomen naar aanleiding van de Amerikaanse Patroit Act. Als gevolg van deze wetgeving zijn de Verenigde Staten (VS) namelijk bevoegd om de data die is opgeslagen in de cloud te raadplegen, indien deze data kan worden gebruikt om een bedreiging van de nationale veiligheid te signaleren en/of te weren. Het mag duidelijk zijn dat deze wetgeving de bevoegde Amerikaanse overheidsinstanties vrije handen geeft om bij een geringst vermoeden van bedreiging van de nationale veiligheid, bepaalde (persoons)gegevens door te lichten. Afgelopen voorjaar heeft ook Microsoft naar buiten gebracht dat zij de beschikbare cloudgegevens aan de Amerikaanse autoriteiten desgevraagd zou overdragen, zelfs als deze data zich in één van haar op het Europese grondgebied gevestigde datacentra zou bevinden.
Dergelijke verklaringen veroorzaken consternatie in landen van de Europese Unie, met name in Duitsland, waar veel strengere eisen gelden op het gebied van privacy dan in de meeste Europese landen.
Vorig jaar september verklaarde Reinhard Clemens, CEO van Deutsche Telekom's T-Systems Group, dat lokale wetgevers en toezichthouders de technische ontwikkelingen om een super beveiligde ‘cloud’ op het Europese grondgebied mogelijk te maken, niet in de weg mogen staan. Dit vraagt harmonisatie-inspanningen van de lidstaten op Europees niveau. Er is immers steeds meer vraag van klanten die niet willen dat hun informatie of informatie van hun klanten toegankelijk is voor derden zoals de Amerikaanse overheid. Ook grotere Europese bedrijven zijn zich hiervan bewust en zien kansen op dit gebied. Zij wachten niet af en zijn op steeds grotere schaal bezig met het (na)bouwen van de oplossingen die voorheen alleen vanuit Amerika afkomstig waren. Een ware concurrentieslag wordt nu uitgevochten als gevolg van de conflicterende Amerikaanse en Europese wetgeving. Het is echter slechts een kwestie van tijd voordat Europese bedrijven (‘de nieuwkomers’) hun diensten naar Amerika uitbreiden en aldaar aan de Amerikaanse wetgeving moeten voldoen. De Europese klant kan hier uiteindelijk de dupe van worden, tenzij de wetgever ingrijpt. Dat een oplossing hiervoor in de maak is, kan uit berichtgeving van Eurocommissaris Viviane Reding (en voorheen Neelie Kroes) worden afgeleid. De nieuwe General Data Protection Regulation (d.d. 29/11/2011), die nu als conceptvoorstel ter beoordeling ligt, geeft onafhankelijke Europese toezichthouders de middelen in handen om op te treden tegen eenzijdige beslissingen van Amerika bij het raadplegen van de uit Europa afkomstige persoonsgegevens (zie bijv. art. 79 lid 4 sub j van deze verordening, die een boete van 5% van de jaarlijkse wereldwijde omzet oplegt aan een bedrijf dat zonder toestemming uit Europa afkomstige data exporteert naar een land buiten Europa). Deze wetgeving gaat waarschijnlijk aanstaande woensdag in werking treden, bericht Tweakers.
De Amerikaanse cloudmarktleiders (Amazon, Facebook, Google, IBM en Microsoft) protesteren uiteraard tegen deze protectionistische benadering. Zij zijn namelijk bezig om een nieuw universeel clouddatanetwerk te creëren door middel van efficiënte, gedecentraliseerde datacenters om daarmee hun enorme cloudoperaties uit te voeren, en eigen (commerciële) belangen in Europa veilig te stellen. Als de Europese landen deze ontwikkelingen tegengaan, kan de waarde van cloudcomputing, niet alleen voor deze bedrijven, maar ook voor hun klanten aanzienlijk verminderen, zij het dat dit vooralsnog ‘slechts’ tussen de in de VS en de in EU gevestigde bedrijven parten zal spelen.
Deze Europese protectionistische benadering van cloudcomputing, initieel veroorzaakt door Amerikaanse wetgeving zal, als de patstelling langer voortduurt, ook nadelen brengen voor de Europese bedrijven, stelt Informa. Zij vervolgt:
“The European telecom operators who promote this strategy risk being sidelined in the global cloud computing market as aggressive North American and Asian operators spend billions to build international presence.”
The Informa Telecom Cloud Monitor (pdf) laat zien dat Europese operators slechts 7 procent uitmaken van de totale wereld cloudactiva, gemeten vanaf 2011, terwijl hun Noord-Amerikaanse en Aziatische collega's goed zijn voor 90 procent.
GigaOM meldde vorige maand nog, dat de Amerikaanse technologiegiganten deze bedreiging niet ongemoeid voorbij laten gaan. Google, IBM, Citi en een aantal andere grote Amerikaanse bedrijven en federale banken lobbyen bij hun regering voor verdragen die de vrije stroom van informatie over de grenzen waarborgen. De Patriot Act staat hun inspanningen echter in de weg en dat zal binnen afzienbare tijd ook niet veranderen, aangezien de nationale veiligheid vóór commerciële belangen gaat. De wil om een vrije stroom van informatie te waarborgen is er echter aan beide kanten van de Atlantische oceaan – als we een informeel commentaar op het nieuw voorstel voor General Data Protection Regulation mogen geloven en beide partijen lijken hetzelfde doel na te streven. Dit biedt hoop op een blijvende oplossing met betrekking tot vrije uitwisselbaarheid van gegevens tussen de twee nog steeds tegenstrijdige benaderingen. We zullen dus nog een tijdje geduld moeten hebben voordat bezorgdheden en openstaande punten worden weggewerkt en dat geeft op een korte termijn weinig troost.
Bron: Bloomberg, GigaOm)
Tags: General Data Protection Regulation, privacy, cloud computing
Functioneel ontwerp voor een broncode
Vzr. Rechtbank Rotterdam 15 augustus 2011, KG ZA 11-682 (Teachers Channel c.s. tegen Holding XXL)
Met dank aan Bert Gravendeel en Merle Hafkamp, Gravendeel Advocaten.
Auteursrecht. Databankrecht. Geen afgifte kopie van de meest recente broncodes. Teachers Channel c.s. (hierna: TC) ontwikkelen en verzorgen professionele scholing en onderwijsinformatie via tv, internet en andere media. Ditnet (met als enig bestuurder Holding XXL) ontwikkelt, adviseert, implementeert en houdt informatietechnologische-/webapplicaties actueel. Holding XXL en Ditnet hebben een portal voor TC hebben ontwikkeld, en partijen van mening verschillen over de vraag wie de auteursrechten (en databankrechten) heeft ten aanzien van de portal en de broncode. TC vorderen afgifte van de meest recent broncode, zodat zij deze verder kan doorontwikkelen.
TC bepleiten als volgt: Op het functioneel ontwerp hebben TC het auteursrecht. Omdat XXL onder leiding van TC deze software tot stand heeft gebracht moeten TC als maker worden aangemerkt.
Holding XXL en Ditnet bepleiten als volgt: XXL heeft de portal ten behoeve van TC gebouwd aan de hand van de reeds bestaande portal, deze is door XXL aangepast ten behoeve van TC. Het doel daarbij was dat de mogelijkheid werd geboden de content in externe databases op trefwoord te doorzoeken en weer te geven in de portal. Noch de koppeling, de zoekfunctionaliteit en de werking konden middels het functioneel ontwerp worden gerealiseerd.
Het valt niet uit te sluiten dat de aangebrachte veranderingen (n.a.v. het functioneel ontwerp) van dien aard zijn dat het een eigen oorspronkelijk karakter heeft gekregen. Het beroep op art. 8 Aw kan niet baten nu partijen in de OSA anders zijn overeengekomen en artikel 8 Aw aanvullend recht geeft. Ook dat TC als producent in de zin van art. 1b Databankenwet heeft te gelden, kan haar niet baten, met verwijzing naar art.1 lid 3 Databankenwet.
Er volgt geen afgifte van de broncode op basis van de OSA noch art. 45j en k Auteurswet.
4.9. (...) zelfs indien de broncode van het door XXL ontwikkelde functioneel ontwerp ten behoeve van TC Concept zouden zijn gebaseerd op het functioneel ontwerp van TiM - XXL en Ditnet betwisten dat en daarmede staat de relevantie van de het Wend-ontwerp voor de thans door TC gepretendeerde rechten op zijn minst ter discussie - dan valt niet uit te sluiten dat de door XXL nadien aangebrachte veranderingen aan dit ontwerp van dien aard zijn dat het een eigen oorspronkelijk karakter heeft gekregen en daarmee het persoonlijk stempel van XXL en/of Ditnet bezit.
(...) het beroep op art. 8 Aw kan niet baten nu partijen in de OSA anders zijn overeengekomen en artikel 8 Aw aanvullend recht geeft.
4.10. Ook de stelling van TC dat zij als producent in de zin van artikel 1b Databankwet heeft te gelden kan haar niet baten. De voorzieningenrechter verwijst naar artikel 1 lid 3 Databankwet.
Conference Law in the digital era
On the 9th of March 2012 the free-of-charge Legal Research Master Conference of Utrecht University will take place. This years topic is 'law in the digital era'. The conference’s topic is explored through the fundamental question whether the law needs to be adapted to fit cyberspace. Are our traditional ways of rulemaking digitalisation-proof? Explicit reference is made to the famous scholarly debate on this topic between Jack Goldsmith and David Post. After a general exploration of the debate, experts in various fields of the legal profession will comment on how their field of expertise is influenced by digitalisation. More
Verhuisbericht ICTRecht
Juridisch adviesbureau ICTRecht is verhuisd. Met ingang van 19 januari 2012 is het kantoor gevestigd aan de Sarphatistraat 610-612, 1018 AV Amsterdam.
Telefoonnummer en e-mailadres blijven ongewijzigd.
Vitaminepillen op afstand
Civiel Overig. Koop op afstand van vitaminepillen. Schending van informatieplicht ex artikel 7:46c BW door verkoper betreffende de opzeggingsmogelijkheden leidt ertoe dat koper ingevolge artikel 7:46d BW het recht had om de overeenkomst binnen drie maanden op te zeggen, van welk recht koper tijdig gebruik heeft gemaakt. Volgt afwijzing van de vordering.
7. Door Natuals is evenwel niet betwist dat [gedaagde partij] op 26 november 2008 de overeenkomst per email heeft opgezegd maar volgens Natuals is dit te laat geweest omdat [gedaagde partij] de vervolgzending toen al had ontvangen en hij de kosten daarvan dient te voldoen. Natuals kan in dit standpunt niet worden gevolgd. In het geval van koop op afstand gelden er informatieplichten voor Natuals die onder meer zijn opgenomen in artikel 7:46c BW. Een van die informatieplichten is dat tijdig bij de nakoming van de koop op afstand danwel uiterlijk bij de aflevering aan [gedaagde partij] op duidelijke en begrijpelijke wijze schriftelijk, indien de koop op afstand een duur heeft van meer dan een jaar dan wel een onbepaalde duur, de vereisten voor opzegging van de overeenkomst moeten worden kenbaar gemaakt. In het telefoongesprek met [gedaagde partij] is blijkens de geluidsopname aan [gedaagde partij] medegedeeld dat 10 dagen voor het einde van de proefperiode de overeenkomst kan worden opgezegd. Wanneer de proefperiode afloopt heeft Natuals evenwel in het telefoongesprek niet aangegeven, ook niet in de aan [gedaagde partij] verzonden welkomstbrief d.d. 15 oktober 2008 die bij de aflevering van het proefpakket was gevoegd. In de welkomstbrief is daarentegen aangegeven dat [gedaagde partij] 10 dagen voor ontvangst van de volgende zending kan opzeggen. Wanneer [gedaagde partij] de vervolgzending zou ontvangen is in de welkomstbrief evenwel ook niet vermeld. Direct Pay heeft weliswaar een soortgelijke welkomstbrief als die door [gedaagde partij] is ontvangen, in het geding gebracht maar deze brief is wat betreft haar inhoud niet gelijk aan de brief die door [gedaagde partij] is ontvangen. Immers in de brief die door [gedaagde partij] is ontvangen is, in tegenstelling tot de soortgelijke welkomstbrief die door Direct Pay in het geding is gebracht, niet opgenomen dat de vervolgzending een maand na ontvangst van de proefzending wordt bezorgd. Ook de op de achterzijde van de welkomstbrief opgenomen algemene voorwaarden die overigens melding maken van een opzegtermijn van twee weken, en derhalve niet tien dagen, voorafgaand aan de eerstvolgende kwartaallevering, laten in het ongewisse wanneer de vervolgzending of de kwartaallevering zal worden bezorgd. Wanneer de vervolgzending bij [gedaagde partij] zou worden bezorgd is derhalve aan hem niet kenbaar gemaakt zodat voor hem ook niet duidelijk is geweest op welk moment hij uiterlijk de overeenkomst met Natuals had kunnen opzeggen. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat Natuals niet, althans onvoldoende heeft voldaan aan het vereiste in artikel 7:46c lid 2 onder e BW nu zij niet alleen onduidelijkheid heeft laten bestaan over de (duur van de) opzegtermijn (10 dagen voor het einde van de proefperiode of 10 dagen of twee weken voor ontvangst van de vervolgzending) maar ook over het tijdstip van bezorging van de vervolg/kwartaalzending. Dit leidt tot de slotsom dat Natuals heeft nagelaten te voldoen aan alle in artikel 7:46c lid 2 BW gestelde eisen zodat om die reden [gedaagde partij] het recht had om, ingevolge het bepaalde in artikel 46d lid 1 BW de overeenkomst binnen drie maanden op te zeggen. [gedaagde partij] had derhalve het recht om bij zijn email d.d. 26 november 2008 de overeenkomst, voor zover het de vervolgzending betreft, te ontbinden onder retournering van de door hem ontvangen vervolgzending en onder stornering van het reeds van zijn bankrekening automatisch geïncasseerde bedrag van de vervolgzending. Dat sprake zou zijn van het gestelde in artikel 46d lid 3 onder b BW is gesteld noch gebleken zodat dit geen reden is om anders te beslissen. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van Direct Pay dient te worden afgewezen.
IE-Diner 2012
Op donderdag 26 januari 2012 (de laatste donderdag van januari) organiseert deLex, uitgever van IE-Forum.nl, het vijfde IE-Diner, in de Industrieele Groote Club op de Dam in Amsterdam.
IE-collega’s in ‘gepaste kledij’, leden van de Raad van Advies van IE-Forum.nl, dranken en spijzen kortom, het IE-diner, onder leiding van avondvoorzitter mr. E.J. Numann, raadsheer in de Hoge Raad. Naast eten en drinken, zijn er tafelspeeches van Remy Chavannes, Anselm Kamperman Sanders, Xandra Kiers-Becking, Willem Leppink en Hendrik Struik.
U kunt zich per email opgeven bij Claudia Zuidema, uitgeverij deLex, czuidema@delex.nl
Inschrijven
Het aantal plaatsen is beperkt. Mocht u nog speciale dieetwensen hebben (vegetarisch of anderzins), wilt u dit dan per mail doorgeven?
Locatie
De Industrieele Groote Club
Dam 27
1012 JS Amsterdam
(020) 624 22 20
Klik hier voor een routebeschrijving.
Mee-eten kost €225,00 ex. btw, sponsors van IE-Forum.nl betalen €195,00 ex btw.
Heeft u nog vragen? Stuur een email naar czuidema@delex.nl.
Toepasselijkheid Wet van Dam voor inwerkingtreding
Kantonrechter Rechtbank Haarlem 12 januari 2012, LJN BV1276 (Fit4Family Beverwijk tegen gedaagde)
Vordering tot betaling abonnementsgeld van een fitness abonnement grotendeels afgewezen. De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van toepasselijkheid van de Wet van Dam, ook al was deze op de datum van opzegging nog niet in werking getreden.
De feiten
a. [gedaagde] heeft op 3 juni 2008 voor zichzelf zowel als voor haar dochter een overeenkomst gesloten met [eiser] betreffende een fitness abonnement voor een bedrag van € 19,95 per abonnement per maand.
b. Beide abonnementen zijn aangegaan voor de duur van één jaar.
c. [gedaagde]’s echtgenoot heeft namens haar beide abonnementen in elk geval op 6 juni 2009 mondeling opgezegd.
d. Bij email bericht van 5 maart 2010 heeft de echtgenoot van [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiser] het volgende geschreven: “(…) hierbij deel ik u mede dat ik deze vordering niet ga betalen (…) ik heb in mei 2009 per email laten weten te zullen stoppen (…) en ben zelf persoonlijk nog heen geweest op 6 juni om het nogmaals op te zeggen (…)”.
e. Bij email bericht van 11 mei 2010 heeft de echtgenoot van [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiser] het volgende geschreven: “(…) hier een reactie van [naam echtgenoot] (…) ik ben bereid om 50 euro in de maand te willen betalen ik kan niet meer missen (…)”.
f. Bij email van 17 juni 2010 heeft Borgsteeds aan de gemachtigde van [eiser] het volgende geschreven: “(…) mijn man regelde altijd voor ons de financieen, maar ik ben er achter gekomen door dat hij post heeft laten slingeren (…) is het mogelijk dat ik nieuwe afspraken met u kan maken en voor elk factuur vanaf 13 juli elke maand voor elk 50,00 aflos (…)”.
g. [gedaagde] heeft € 107,62 aan [eiser] voldaan.Beoordeling
[gedaagde] heeft, tegen over de betwisting daarvan door [eiser], niet aannemelijk gemaakt dat zij de onderhavige overeenkomst schriftelijk (per email) tijdig heeft opgezegd. Uitgegaan dient dus te worden gegaan van de wel vast staande mondelinge opzegging op 6 juni 2009. Vanaf 3 juni 2009 was de overeenkomst reeds verlengd. De toepasselijke algemene voorwaarden bepalen weliswaar dat [eiser] gerechtigd is een vol kalenderjaar aan abonnementsgelden in rekening te brengen bij een te late opzegging. Ingevolge de “Wet van Dam”, in werking getreden per 1 december 2011 kan de consument op elk gewenst moment de overeenkomst opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. Weliswaar was deze wet op 6 juni 2011 nog niet in werking getreden maar dat neemt niet weg dat op die inwerkingtreding dient te worden vooruitgelopen. Deze wet vormt immers de codificatie van de reeds bestaande maatschappelijke visie over hoe redelijkerwijze bij verlengde contracten dient te worden geoordeeld over opzeggingsmogelijkheden. De overeenkomsten zijn dan ook per 6 juli 2011 geëindigd.
Op de achterstand van € 119,70 uit 2008 heeft [gedaagde] € 107,62 voldaan, zodat daarvan nog € 12,08 resteert. Tesamen met het abonnementsgeld over de opzegtermijn van een maand voor elk van beide abonnementen, derhalve € 39,90, dient zij dus nog € 51,98 aan [eiser] te voldoen. Tot betaling van dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding, zal zij worden veroordeeld. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat overeenkomstig de staffel van het rapport Voorwerk II een bedrag van € 37,00 wordt toegewezen.