Prejudiciële vragen over overheidsopdracht cloud computing
Prejudiciële vragen aan HvJ EU 19 september 2014, IT 1691; C-439/14en 8 oktober 2014; IT 1691; C-488/14 (Star Storage e.a.)
Aanbestedingsrecht. In zaak C-439/14 schrijft aanbestedende dienst INCDI in het elektronisch systeem voor overheidsopdrachten een open procedure uit voor ontwikkeling en verwezenlijking van een platform voor cloud computing. Gunningscriterium is de laagste prijs. Na vragen van diverse geïnteresseerde marktdeelnemers publiceert zij diverse toelichtingsnota’s in het systeem. Verzoekster maakt bezwaar bij de compAut tegen deze toelichtingen, maar die verklaart haar bezwaar niet-ontvankelijk omdat verzoekster verzuimd heeft een ‘verklaring van zekerheid voor goed gedrag’ te stellen. Deze wettelijk verplichte zekerheid moet gesteld worden voor de gehele periode vanaf de datum van het bezwaar/verzoek/beroep tot de datum waarop de beslissing van de compAut dan wel het vonnis van de bevoegde rechter onaantastbaar is geworden. De hoogte van de zekerheid voor goed gedrag hangt samen met de geraamde waarde van de te gunnen opdracht en bedraagt 1 % van die geraamde waarde.
Verzoekster gaat in beroep tegen die beslissing bij de verwijzende rechter. Zij stelt dat de eis om een dergelijke verklaring op straffe van afwijzing van het beroep een belemmering vormt voor vrije toegang tot de rechter zoals vastgelegd in Roemeense Gw en RL 89/665. Verweerster is het daar niet mee eens. De Roemeense wetgever heeft voor deze procedure gekozen om onnodige, vertragende procedures te voorkomen en de werkzaamheden van aanbestedende diensten efficiënter te maken. Zij meent dat verzoekster uit is op een principe-uitspraak zodat een door haar voorgesteld verzoek aan het HvJEU niet-ontvankelijk zou zijn in de zin van VWEU artikel 267.
De verwijzende Roemeense rechter (Hof van Beroep Boekarest) heeft ernstige twijfels aan de rechtmatigheid van de Roemeense regelgeving, met name voor wat betreft de voorwaarde voor toegang tot de rechtsgang. Hij stelt dan ook de volgende vraag aan het HvJEU:
“Moeten de bepalingen van artikel 1, leden 1, derde alinea, en 3, van richtlijn 89/665 [...], zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66 [...], aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling die aan de toegang tot procedures van beroep tegen besluiten van aanbestedende diensten de voorwaarde verbindt dat verzoekende partijen tevoren een „zekerheid voor goed gedrag” stellen, zoals geregeld in de artikelen 271 bis en 271 ter van [Ordonanța de urgență a Guvernului] nr. 34/2006?”
In zaak C-488/14 gaat het om een door verzoekster SC Max Boegl România SRL en anderen gevoerde procedure na uitschrijving in het elektronisch systeem (zie boven) door de luchthaven Oreada (aanbestedende dienst) van een overheidsopdracht betreffende ‘werkzaamheden tot uitbreiding en modernisering van de luchthaveninstallaties van de luchthaven te Oradea’. Gunningscriterium is hier ‘de economisch meest voordelige inschrijving’. Vier partijen dingen mee. De afgewezen drie partijen maken alle bezwaar tegen de beslissing, en gaan na afwijzing daarvan in beroep om dezelfde reden als in zaak C-439/14: het vereiste een ‘verklaring van zekerheid voor goed gedrag’ te stellen.
De door de verwijzende rechter (Hof van Beroep Boekarest) in deze zaak gestelde vraag luidt als volgt:
„Moeten artikel 1, leden 1 tot en met 3, van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, en artikel 1, leden 1 tot en met 3, van richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie, zoels gewijzigd bij richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van de richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG van de Raad met betrekking tot de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling die aan de toegang tot procedures van beroep tegen besluiten van aanbestedende diensten de voorwaarde verbindt dat verzoekende partijen tevoren een ‚zekerheid voor goed gedrag’ stellen, zoals deze zekerheid is vastgesteld in de artikelen 271 bis en 271 ter van [Ordonanța de urgență a Guvernului] nr. 34/2006?”
De UM heeft op 1 oktober 2013 een aankondiging voor de Europese openbare aanbesteding “Management Print en QSP dienstverlening” gepubliceerd. De opdracht ziet kort gezegd op de levering van afdrukapparatuur en verbruiksgoederen, alsmede van bijbehorende dienstverlening. Canon vordert gunning van de definitieve opdracht althans de Proof of Concept te voltooien en uit te voeren of heraanbesteding. Canon heeft zich niet gehouden aan de termijnen van "circa" zes weken, want zelfs na zes maanden is de POC onvoltooid. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt afdoende dat de termijn van circa zes weken niet uitsluitend betrekking heeft op het uitvoeren van de tests, maar ook op de voorbereiding daarvan.
Lees het rapport
Bestuursrecht. Eiser maakt niet aannemelijk dat hij (tijdig) digitaal beroep heeft ingediend. Het overzicht van het gebruik van zijn DigiD is daartoe onvoldoende. Daaruit valt enkel af te leiden dat hij met zijn DigiD heeft ingelogd op de website van de Rechtspraak, niet dat het beroepschrift ook daadwerkelijk is ingediend of verzonden. Voorts heeft de rechtbank geen digitaal beroepschrift ontvangen.
Artikel 11.7a
Subsidieaanvraag. In geschil is de vraag of de in de aanvragen opgevoerde hardwarekosten nodig zijn voor een proof of concept (prototype) en zo ja, of ze dan subsidiabel zijn. Bepalend is daarvoor of het werkingsprincipe ook zonder die apparatuur kan worden bewezen. Hoewel de apparatuur nodig is om de software te kunnen ontwikkelen, heeft de apparatuur geen specifiek eigen karakter dat onlosmakelijk is verbonden met het te ontwikkelen prototype. Bovendien mag van eiseres worden verwacht dat deze een zekere basisuitrusting heeft die nodig is voor het bereiken van de doelstelling. Hoewel de in de aanvragen vermelde apparatuur een belangrijke rol speelt bij het ontwikkelen van het prototype, is de apparatuur daar onvoldoende specifiek mee is verbonden, zodat het tot de normale bedrijfsuitrusting van eiseres behoort. Het beroep is ongegrond.
Uitzendwerk. Applicatieontwikkeling. Dat de klant ontevreden was over het resultaat van de verrichte werkzaamheden is niet voldoende. Gestelde fouten door uitzendkracht en daarvoor relevante omstandigheden zijn onvoldoende uitgewerkt en onderbouwd. De klacht over gebrekkige selectie door uitzendbureau faalt, ook omdat inlener zelf op basis van cv’s en sollicitatiegesprek voor deze kandidaat koos.
Kort geding. Aanbesteding van o.a. routebegeleidings- en strooimanagementsystemen. De gemeente heeft de inschrijving van eiser ongeldig verklaard op grond van het niet voldoen aan de gestelde referentie-eis. Inhoud van deze eis is volgens de gemeente dat een geïntegreerd soft- en hardwaresysteem wordt geleverd, hetgeen volgens de voorzieningenrechter echter onvoldoende uit het bestek is gebleken. De gemeente dient de inschrijving van Aebi Schmidt daarom opnieuw in overweging te nemen.
Kort geding. Aanbesteding voor schietbanen en simulatiesystemen. Autron heeft zijn recht om te klagen verwerkt, nu voldoende gelegenheid is geboden om in een eerder stadium bezwaren naar voren te brengen. Defensie mocht bovendien aannemen dat ECC (een andere inschrijver) kan voldoen aan de gestelde eisen. De vorderingen worden afgewezen.