DOSSIERS
Alle dossiers

Overige onderwerpen  

IT 4892

Systematische cryptohandel met trading bot levert resultaat uit overige werkzaamheden op

Gerechtshof Amsterdam 18 jun 2025, IT 4892; ECLI:NL:GHAMS:2025:1479 ([X] tegen de inspecteur van de belastingdienst), https://www.itenrecht.nl/artikelen/systematische-cryptohandel-met-trading-bot-levert-resultaat-uit-overige-werkzaamheden-op

Hof Amsterdam 18 Maart 2025, IT 4892; ECLI:NL:GHAMS:2025:1479 ([X] tegen de inspecteur van de Belastingdienst). Belanghebbende ontwikkelde en gebruikte vanaf 2018 een geautomatiseerde 'trading bot' voor de handel in cryptovaluta, waarmee in dat jaar 6.386 transacties werden uitgevoerd en in latere jaren cumulatief ruim 276.000. De inspecteur merkte de uit deze handel behaalde winst over 2018 aan als resultaat uit overige werkzaamheden en legde dienovereenkomstig een aanslag op. Belanghebbende betwistte dat sprake was van een bron van inkomen en stelde dat de handel speculatief was en thuishoorde in box 3. De rechtbank oordeelde dat met de handelsactiviteiten een objectief verwachtbaar voordeel werd nagestreefd, mede gezien het structurele positieve resultaat over meerdere jaren. In hoger beroep bevestigt het Hof dat de handel met behulp van de trading bot gericht was op het benutten van marktimperfecties en daarmee niet louter speculatief is. Hoewel de transacties niet risicoloos zijn en geen zuivere arbitrage vormen, is het resultaat door de systematische aanpak en het hoge succespercentage objectief voorzienbaar. De aanwezigheid van honderden verschillende cryptovaluta in voorraad doet volgens het Hof niet af aan de bronkarakteristiek, zolang het koersresultaat op deze voorraden buiten beschouwing blijft bij de bronvraag. Het koersresultaat telt wél mee bij het vaststellen van het uiteindelijke resultaat uit de bron. Het Hof oordeelt dat de inspecteur terecht het gehele handels- en koersresultaat had betrokken bij het inkomen uit werk en woning (box 1). De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard.

IT 4882

Rechtbank blijft internationaal onbevoegd om te oordelen in zaak tussen Stichting Massaschade & Consument en Airbnb

Gerechtshof Den Haag 27 mei 2025, IT 4882; ECLI:NL:GHDHA:2025:1051 (SMC tegen Airbnb), https://www.itenrecht.nl/artikelen/rechtbank-blijft-internationaal-onbevoegd-om-te-oordelen-in-zaak-tussen-stichting-massaschade-consument-en-airbnb

Hof Den Haag 27 mei 2025, IT 4882; ECLI:NL:GHDHA:2025:1051 (SMC tegen Airbnb). Dit beroep keert zich tegen een vonnis van 2023 waarin de rechtbank zich internationaal onbevoegd heeft verklaard van de vorderingen van Stichting Massaschade & Consument (hierna: SMC) kennis te nemen. In eerste aanleg vorderde SMC de nietigheid van het servicekostenbeding van Airbnb en terugbetaling van die kosten aan consumenten. De rechtbank stelde vast dat geen van de bevoegdheidsgronden van de Brussel I-Bis Verordening van toepassing is. SMC is immers geen consument en geen contractspartij. In hoger beroep blijft dit oordeel in stand. Het hof herhaalt dat de internationale bevoegdheid van openbare orde is en stelt hierbij dat SMC geen consument noch contractspartij bij de Airbnb-overeenkomsten is. Daarom kan zij geen beroep doen op het consumentenforum van art. 18 lid 1. Het hof verwijst hierbij naar jurisprudentie van het HvJEU (o.a. Schrems en Club La Costa). Volgens SMC is de plaats van daadwerkelijke uitvoering niet Ierland, waar het technische beheer van het platform plaatsvindt, maar Nederland, omdat de digitale dienstverlening van Airbnb ten opzichte van de Nederlandse gebruikers, voor wie SMC optreedt, op Nederland is (in)gericht. De Nederlandse gerichtheid leidt er volgens het hof niet toe dat Nederland de plaats van daadwerkelijke uitvoering van de bemiddelende dienst is. Dit argument van SMC gaat dus niet op. Ook het beroep andere bevoegdheidsgronden is voor het hof geen reden om het eerdere oordeel te vernietigen. Het hof bekrachtigt dan ook het vonnis van de rechtbank.

IT 4841

Uitspraak ingezonden door Thomas Kriense, Guldemond Advocaten.

Hof bevestigt dat verzameling van productgegevens door Tracpartz geen databank vormt

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 apr 2025, IT 4841; ECLI:NL:GHARL:2025:2565 (Tracpartz tegen gedaagde), https://www.itenrecht.nl/artikelen/hof-bevestigt-dat-verzameling-van-productgegevens-door-tracpartz-geen-databank-vormt

Hof Arnhem-Leeuwarden 22 april 2025, IEF 22663, IT 4841; ECLI:NL:GHARL:2025:2565 (Tracpartz tegen Snel Parts). Beide partijen zijn actief op de onderdelen markt voor mini-tractoren en verkopen hun goederen online via een webwinkel. Tracpartz trachtte het haar concurrent ervan te weerhouden zogenaamde technische compatibiliteitsinformatie over onderdelen van minitractoren te gebruiken. Tracpartz stelde dat zij exclusieve rechten had op deze gegevens, omdat ze naar eigen zeggen aanzienlijke investeringen had gedaan om ze te verzamelen. Ze noemde deze gegevens haar "bijzondere productinformatie" en was van mening dat dit databankrechtelijke bescherming geniet. Volgens Snel Parts draaide het hier niet om een beschermde databank, maar simpelweg om informatie die vrij beschikbaar is en waar elke concurrent gebruik van mag maken om klanten beter te bedienen. Het hof gaf Snel Parts gelijk. Belangrijk is de constatering dat databankbescherming alleen geldt als de investering specifiek gericht is op het creëren van een databank—dus op de opslag, controle en verwerking van gegevens—en niet op commerciële activiteiten zoals het verzamelen van productkennis voor verkoopdoeleinden. Het feit dat Tracpartz veel tijd en moeite besteedde aan het verkrijgen van technische informatie betekende nog niet dat zij een juridisch beschermde databank had. Daarnaast benadrukte het hof dat het overnemen van vrij beschikbare, feitelijke informatie door concurrenten in beginsel geoorloofd is, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden zoals het omzeilen van technische beveiligingen, iets wat hier niet aan de orde was. De rechtbank had dit in eerste aanleg al helder vastgesteld en het hof bevestigde deze uitspraak [zie IEF 21882].

IT 4830

Rechtbank Noord-Holland vernietigt tweede informatiebeschikking Belastingdienst over bitcoinbezit: onvoldoende nieuwe grondslag

Rechtbank Noord-Holland 10 dec 2024, IT 4830; ECLI:NL:RBNHO:2024:14016 (Eiser tegen de inspecteur van de Belastingdienst), https://www.itenrecht.nl/artikelen/rechtbank-noord-holland-vernietigt-tweede-informatiebeschikking-belastingdienst-over-bitcoinbezit-onvoldoende-nieuwe-grondslag

Rb. Noord-Nederland 10 december 2024, IT 4830; ECLI:NL:RBNHO:2024:14016 (Eiser tegen de inspecteur van de Belastingdienst). De rechtbank Noord-Holland heeft geoordeeld dat de Belastingdienst ten onrechte een tweede informatiebeschikking heeft afgegeven aan een belastingplichtige met betrekking tot diens vermeende bitcoinbezit. De rechtbank concludeert dat de tweede informatiebeschikking grotendeels zag op dezelfde informatieverzoeken als de eerste beschikking, die eerder al was vernietigd na bezwaar van de belastingplichtige. Daarmee ontbrak een toereikende grondslag voor een tweede beschikking. De zaak draaide om de vraag of de inspecteur bevoegd was om een tweede informatiebeschikking af te geven met betrekking tot dezelfde belastingjaren (2016–2018) en hetzelfde onderwerp: de verwerving, het bezit en de verkoop van bitcoins. Volgens de inspecteur zag de tweede beschikking op aanvullende, niet eerder verzochte gegevens, waaronder ontbrekende pagina’s van een walletoverzicht. De rechtbank ging daar niet in mee. De tweede informatiebeschikking betrof in wezen een nadere concretisering van eerdere vragen over dezelfde materie. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is de inspecteur in dat geval niet opnieuw bevoegd tot het afgeven van een informatiebeschikking.

IT 4797

Betalingen via website Suikerarrangement zijn deels leningen die gedaagde moet terugbetalen

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 19 feb 2025, IT 4797; ECLI:NL:RBZWB:2025:955 (Eiser tegen gedaagde), https://www.itenrecht.nl/artikelen/betalingen-via-website-suikerarrangement-zijn-deels-leningen-die-gedaagde-moet-terugbetalen

Rb. Zeeland-West-Brabant 19 februari 2025, IT 4797; ECLI:NL:RBZWB:2025:955 (Eiser tegen gedaagde). Partijen hebben elkaar ontmoet via de website Suikerarrangement. Eiser heeft vervolgens een aantal bedragen betaald aan gedaagde. Het is hierbij niet duidelijk of deze bedragen leningen of schenking zijn en hierover verschillen partijen dan ook van mening. De vragen die de kantonrechter in deze zaak moet beantwoorden is of gedaagde geld heeft geleend van eiser en of zij dat moet terugbetalen. Eiser stelt dat hij in totaal een bedrag van € 20.068,00 heeft geleend aan gedaagde, waarvan nog een bedrag van € 17.118,- moet worden terugbetaald. Gedaagde stelt dat er ook bedragen zijn geschonken en verwijst er daarbij bij dat de partijen elkaar hebben ontmoet via de website Suikerarrangement. Eiser wist dat er een vergoeding gold voor het gezelschap van gedaagde. De kantonrechter oordeelt dat er in deze zaak sprake is van geldlening voor wat betreft de bedragen waarvoor in deze zaak een schriftelijke overeenkomst is overgelegd.

IT 4794

Arbeidsrechtelijke integriteitskwestie na openen Excel-bestand uit mailbox van leidinggevende

Rechtbank Oost-Brabant 20 feb 2025, IT 4794; ECLI:NL:RBOBR:2025:1187 (De gemeente Eindhoven tegen verweerster), https://www.itenrecht.nl/artikelen/arbeidsrechtelijke-integriteitskwestie-na-openen-excel-bestand-uit-mailbox-van-leidinggevende

Rb. Oost-Brabant 20 februari 2025, IT 4794; ECLI:NL:RBOBR:2025:1187 (de gemeente Eindhoven tegen verweerster). Verweerster werkte bij de gemeente Eindhoven en solliciteerde naar een hogere functie. Kort voor haar sollicitatiegesprek kreeg ze inzage in een Excel-bestand met namen van andere kandidaten. Na haar afwijzing diende ze een klacht in wegens vermeende discriminatie, maar de gemeente zag geen reden voor nader onderzoek. Later ontdekte de gemeente dat verweerster leesrechten had in de uitgaande mailbox van haar leidinggevende. Intern onderzoek wees uit dat ze zelf op de OneDrive-link naar het Excelbestand had geklikt en het had opgeslagen. Verweerster ontkende dit en bleef volhouden dat ze de informatie had ontvangen. De gemeente schorste haar en startte een verdiepend onderzoek. Vervolgens werd ontslag wegens ernstig verwijtbaar handelen aangevraagd, maar verweerster ging hier niet mee akkoord.

De gemeente stelt dat verweerster integriteitsregels heeft geschonden en het vertrouwen ernstig heeft geschaad. Verweerster betwist dit en stelt dat ze niet wist dat ze nog toegang had tot de mailbox. Ze beweert dat ze de link kreeg via een e-mail waarin stond dat ze was afgewezen wegens haar huidskleur. Ook vindt ze dat de gemeente haar onderzoek niet zorgvuldig heeft uitgevoerd. Uit het ICT-onderzoek blijkt dat verweerster op de OneDrive-link heeft geklikt vanuit haar eigen Outlook. Haar verklaring dat het bestand ‘plotseling op haar scherm verscheen’ is volgens de ICT-specialist technisch uitgesloten. De kantonrechter stelt vast dat de gemeente haar standpunt voldoende heeft onderbouwd en krijgt de mogelijkheid dit verder te bewijzen.  Volgens de kantonrechter heeft de gemeente haar standpunt voldoende onderbouwd en krijgt ze de kans om dit verder te bewijzen. De gemeente moet uiterlijk op 11 maart 2025 aangeven hoe ze dit wil doen. Tot die tijd wordt de procedure aangehouden en kunnen partijen een minnelijke oplossing zoeken.

IT 4774

Conclusie A-G over aansprakelijkheid en AVG-verplichtingen van online marktplaatsen

HvJ EU 6 feb 2025, IT 4774; ECLI:EU:C:2025:68 (Russmedia), https://www.itenrecht.nl/artikelen/conclusie-a-g-over-aansprakelijkheid-en-avg-verplichtingen-van-online-marktplaatsen

Conclusie A-G 6 februari 2025, IT 4774; ECLI:EU:C:2025:68 (Russmedia) Een vrouw eiste schadevergoeding van Russmedia en Inform Media. De vrouw stelt dat er zonder haar toestemming een advertentie op een online marktplaats is gepubliceerd waarin zij seksuele diensten aanbiedt, wat inbreuk maakt op haar rechten. De prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie zijn gericht op de vraag of de exploitant van de online marktplaats, Russmedia, zich kan beroepen op de vrijstelling van aansprakelijkheid zoals bedoeld in Richtlijn 2000/31, en of Russmedia haar verplichtingen krachtens de AVG heeft nageleefd. De vragen omvatten ook de vraag of Russmedia verplicht was om voorafgaand aan de publicatie van een advertentie te controleren of de adverteerder de eigenaar is van de persoonsgegevens en of de inhoud van de advertentie onwettig is. Daarnaast wordt gevraagd of Russmedia passende beveiligingsmaatregelen had moeten treffen om te voorkomen dat de inhoud van de advertenties gekopieerd en herverspreid zou worden.

IT 4771

Onverifieerbare digitale handtekening maakt ophouding onrechtmatig

Rechtbank Den Haag 8 apr 2024, IT 4771; ECLI:NL:RBDHA:2024:13893 (Eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), https://www.itenrecht.nl/artikelen/onverifieerbare-digitale-handtekening-maakt-ophouding-onrechtmatig

Rb. Den Haag 8 april 2024, IT 4771; ECLI:NL:RBDHA:2024:13893 (Eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid). De rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat een digitale handtekening op een proces-verbaal (M105-D) niet rechtsgeldig was, omdat deze niet kon worden geverifieerd. Een vreemdeling die was opgehouden en hiertegen in beroep ging, betoogde dat de M105-D geen natte handtekening bevatte en dat verificatie van de elektronische handtekening onmogelijk was. Verweerder, oftewel de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, erkende ter zitting dat de verificatie niet mogelijk was, omdat het document een gescand bestand was en geen digitaal ondertekende PDF. De rechtbank stelde verweerder in de gelegenheid om alsnog een verifieerbaar document in te dienen, maar het later geüploade bestand bleek wederom niet digitaal verifieerbaar. Omdat de authenticiteit van de ondertekening niet kon worden vastgesteld, oordeelde de rechtbank dat er geen geldig ambtsedig proces-verbaal was opgemaakt. Dit maakte de ophouding van de vreemdeling onrechtmatig.

IT 4721

HvJ EU over elektronische handtekening

HvJ EU 17 okt 2024, IT 4721; ECLI:EU:C:2024:905 (Marek Jarocki), https://www.itenrecht.nl/artikelen/hvj-eu-over-elektronische-handtekening

HvJ EU 17 oktober 2024, IT 4721; ECLI:EU:C:2024:905 (Marek Jarocki) Een Poolse man heeft een verzoek tot tenuitvoerlegging ingediend bij de Sąd Rejonowy Katowice – Wschód in Katowice, Polen, door middel van een e-mail met een elektronische handtekening. De rechtbank accepteerde dit verzoek niet, omdat het niet met de hand was ondertekend en via een geschikt ICT-systeem was ingediend, wat volgens de nationale wetgeving vereist is. De man diende daarop een verzoek in tot uitsluiting van de gerechtsreferendaris, stellende dat het Unierecht was geschonden. De Poolse rechter heeft vervolgens een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie gesteld over de interpretatie van de EU-verordening betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten. Het Hof oordeelt dat de EU-verordening betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten, met name artikel 25 lid 1, zich niet verzet tegen een nationale regeling die vereist dat een gerecht over een geschikt ICT-systeem moet beschikken om elektronisch ondertekende processtukken te kunnen accepteren. Het Hof stelt vast dat het weigeren van een elektronisch ondertekend document niet alleen gebaseerd mag zijn op het feit dat het elektronisch is of niet voldoet aan de vereisten voor een gekwalificeerde elektronische handtekening, maar wel als de indiening niet via een geschikt ICT-systeem van de rechtbank is gedaan. De verordening beïnvloedt niet de nationale vormvoorschriften voor het indienen van processtukken. Het Hof benadrukt dat de aanmelding van elektronische identificatiesystemen bij de Commissie niet relevant is voor de toepasbaarheid van de bepalingen betreffende elektronische handtekeningen. Het rechtsgevolg van een elektronische handtekening wordt dus bepaald door de nationale wetgeving, zolang er geen sprake is van pure discriminatie op basis van het elektronische karakter van de handtekening.

IT 4722

Voorzieningenrechter bevestigt sluiting verkoopaccounts op Bol.com na schending beleid door verkoper

Rechtbank Midden-Nederland 13 aug 2024, IT 4722; ECLI:NL:RBMNE:2024:4823 (Eiser tegen Bol.com), https://www.itenrecht.nl/artikelen/voorzieningenrechter-bevestigt-sluiting-verkoopaccounts-op-bol-com-na-schending-beleid-door-verkoper

Vzr. Rb. Midden-Nederland 13 augustus 2024, IT 4722, IEF 22459; ECLI:NL:RBMNE:2024:4823 (Eiser tegen Bol.com). Eiser heeft twee zakelijke verkoopaccounts gehad op Bol.com, die op 24 april 2024 door Bol zijn gesloten. Bol heeft deze accounts gesloten omdat eiser meerdere keren het beleid van Bol zou hebben overtreden. De overtredingen omvatten onder andere het schenden van intellectuele eigendomsrechten door merknamen in producttitels te gebruiken bij producten die niet van dat merk waren, het plaatsen van valse bestellingen en het schrijven van positieve reviews bij eigen producten. Eiser vordert in dit kort geding dat Bol word geboden om de twee verkoopaccounts binnen zeven dagen te heropenen, 100 beleidspunten toe te kennen en een verbod op te leggen aan Bol om de accounts opnieuw te sluiten of beleidspunten af te trekken om dezelfde redenen als die ten grondslag lagen aan de sluiting van 24 april 2024, op straffe van een dwangsom. Eiser stelt dat de algemene voorwaarden van Bol in strijd zijn met de Verordening EU/2019/1150 (P2B Verordening) en daarom nietig zijn. Subsidiair stelt eiser dat de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn in de zin van artikel 6:233 BW of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.