DOSSIERS
Alle dossiers

Overige onderwerpen  

IT 884

Vertrouwen op volledige en integere online archivering

Vzr. Rechtbank Groningen 14 september 2012, LJN BX7924 (Eiseres tegen Stichting Universiteitsblad Groningen)

Copy - PasteGeen onrechtmatige publicatie. In 2007 ontstond er ophef over gepleegd plagiaat, het artikel in kwestie uit 2011 gaat over iets anders, maar verwijst aan het slot naar dit eerdere plagiaatartikel (lees Rechtenstudie, Maar weer eens bewezen: plagiaat is superlink). Eiseres vordert verwijdering van een artikel uit het digitale archief van de Universiteitskrant te Groningen. De afweging tussen enerzijds het door Universiteitskrant (UK) bepleite publieke belang van vrije nieuwsgaring en volledige archivering daarvan en anderzijds het private belang van eiseres bij bescherming van haar eer en goede naam leidt tot het oordeel dat het belang van de UK prevaleert.

De vordering van eiseres tot verwijdering van deze passage staat haaks op het in artikel 10 lid 1 van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde grondrecht van gedaagde op vrijheid van meningsuiting; een grondrecht dat slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden beperkt. Beoordeeld dient te worden of thans aanleiding bestaat voor zo'n "censuur".

In de onderhavige casus zou het publicatierecht van gedaagde kunnen worden beperkt wanneer het gewraakte artikel aantoonbaar onjuistheden bevat, dan wel op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en in die zin onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. [daarvan is - naar het oordeel van de voorzieningenrechter - geen sprake]. De voorzieningenrechter sluit zich aan bij hetgeen de voorzieningenrechter te Amsterdam in een uitspraak van 31 maart 2010 heeft overwogen:

"(...) de samenleving moet kunnen vertrouwen op een volledige en integere (online) archivering. Media hebben bij het dienen van dit publieke belang een belangrijke taak. De pers heeft namelijk de primaire rol van publieke waakhond, maar een belangrijke secundaire functie is het beschikbaar maken van nieuws in archieven. Daarmee is een verplichting tot het verwijderen van artikelen, die op zichzelf rechtmatig zijn, uitsluitend vanwege een negatieve lading, niet goed te verenigen. De archivering zou dan geen betrouwbare getuigenis van het verleden meer vormen. " (LJN:BM4462).

In de onderhavige casus zou het publicatierecht van gedaagde kunnen worden beperkt wanneer het gewraakte artikel aantoonbaar onjuistheden bevat, dan wel op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en in die zin onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. Maar ook kan de op zichzelf rechtmatige publicatie van gedaagde zozeer botsen met het grondrecht van eiseres op eerbiediging van haar eer en goede naam, dat het in haar archief en op internet geplaatst houden van dit artikel alsnog als onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW is aan te merken. Daarbij dient een belangenafweging te worden gemaakt die met inachtneming van alle bijzonderheden omstandigheden van het geval ertoe strekt na te gaan welke van beide hier tegenover elkaar staande fundamentele rechten

- enerzijds het recht op vrijheid van meningsuiting aan de zijde van gedaagde en anderzijds het recht op bescherming van eer en goede naam aan de zijde van eiseres - in dit geval zwaarder weegt.

(...)


Bij de afweging tussen enerzijds het door UK bepleite publieke belang van vrije nieuwsgaring en volledige archivering daarvan en anderzijds het private belang van eiseres bij bescherming van haar eer en goede naam, sluit de voorzieningenrechter aan bij hetgeen de voorzieningenrechter te Amsterdam in een uitspraak van 31 maart 2010 heeft overwogen:

"(...) de samenleving moet kunnen vertrouwen op een volledige en integere (online) archivering. Media hebben bij het dienen van dit publieke belang een belangrijke taak. De pers heeft namelijk de primaire rol van publieke waakhond, maar een belangrijke secundaire functie is het beschikbaar maken van nieuws in archieven. Daarmee is een verplichting tot het verwijderen van artikelen, die op zichzelf rechtmatig zijn, uitsluitend vanwege een negatieve lading, niet goed te verenigen. De archivering zou dan geen betrouwbare getuigenis van het verleden meer vormen. " (LJN:BM4462).

Aldus komt de voorzieningenrechter tot het oordeel, dat alle belangen afwegend, het belang van eiseres bij bescherming van haar eer en goede naam niet opweegt tegen het recht van gedaagde op vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van de integrale archivering daarvan.

Op andere blogs:
Rechtenstudie.nl

IT 882

DigiD-fraude

Strafrecht Rechtbank Rotterdam 5 september 2012, LJN BX6605 (DigiD fraude)

DigiDStrafrecht. Grootschalige belastingfraude met DigiD en BSN. Bewijs van het valselijk opmaken van digitale aanvragen zorg-, huur- en kinderopvangtoeslag en aangiften inkomstenbelasting. Deelname aan een criminele organisatie. Witwassen door omzetten en overdragen.

Dat het om wijd verbreide criminaliteit is gegaan, blijkt verder uit de wijze waarop de verdachte en de medeverdachten aan de persoonsgegevens van hun slachtoffers kwamen. Er werd post uit brievenbussen gehengeld, er werd gebruik gemaakt van post die aan de TNT was toevertrouwd maar kennelijk was verduisterd en er werd gebruik gemaakt van bescheiden die bij inbraken bij bedrijven werden ontvreemd.

Daar komt bij, dat misbruik is gemaakt van het vertrouwen van anderen, die aan de verdachte en zijn medeverdachten gegevens van hun bankrekeningen toevertrouwden. Daarbij hebben de verdachte en zijn mededaders meer dan eens druk uitgeoefend op hun slachtoffers en gedreigd met geweld tegen hen of hun familieleden.

IT 881

Strafrechtelijke maatregel: nachtelijk internetverbod

Strafrechter Rechtbank 's-Hertogenbosch 24 augustus 2012, LJN BX5364 (nachtelijk internetverbod)

My Twitter was on FoxNews last night:Gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest met de bijzondere voorwaarden -kort gezegd- reclasseringstoezicht, meewerken aan een ambulante behandeling van de geconstateerde stoornis, een alcoholverbod, en een verbod om tussen 00.00 uur en 08.00 uur gebruik te maken van internet en sociale media voor: 1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (bedreiging van de Koningin) 2. opzettelijke belediging van de Koning.

De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact, ook indien dit een behandelingverplichting bij de GGzE of bij een soortgelijke instelling, een alcoholverbod en een internet- en sociale mediaverbod tussen 00.00 en 08.00 uur inhoudt.

(...)
Met een voortzetting van deze behandeling, in combinatie met verplicht reclasseringscontact, een verbod op het gebruik van alcohol (versterkt met verplichte urinecontroles), voortgezet gebruik van de voorgeschreven medicatie en een verbod op het gebruik van internet en sociale media gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd kan naar het oordeel van de rapporteurs het recidiverisico worden beperkt. De deskundige is van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidstraf het recidiverisico verhoogt, aangezien daarmee de door hem gesignaleerde positieve ontwikkeling wordt doorkruist en verdachte uit zijn huidige, relatief rustige en stabiele bestaanstoestand zal brengen.

(...)
Stelt als bijzondere voorwaarden: (...) -   dat veroordeelde geen gebruik van internet en sociale media zal maken tussen 00.00 en 08.00 uur, zulks indien en voor zover de reclassering dit noodzakelijk acht.

IT 878

De ‘sleutel’ overhandigen ter ontsleuteling van de USB-stick

Rechtbank 's-Gravenhage 19 september 2012, LJN BX8147 zaaknr. 404974 / HA ZA 11-2534 (VG Beheer en Benefits-Plaza B.V. tegen EBenefits)

Eerder gepubliceerd als IT 878. In navolging van IT 437, IT 762 en IEF 11444.

Auteursrecht. Software. Overdracht van intellectuele rechten. 843 Rv. Inzage en benoeming van één SGOA-deskundige. Tussenvonnis.

Partijen hebben zich niet uitgelaten over het voornemen van de rechtbank één deskundige op het gebied van automatisering te benoemen die door de SGOA is benoemd. Partijen hebben zich ook niet uitgelaten over de persoon van de te benoemen deskundige. ARNO VAN VEEN, verbonden aan de Stichting Geschillenoplossing Automatisering wordt als deskundige benoemt. En voor zover de thans aan de deskundige te overhandigen USB-stick wederom versleuteld is, dient VGB bij de USB-stick tevens de ‘sleutel’ te overhandigen ter ontsleuteling van de USB-stick.

2.23. (..) Bij een eerder onderzoek door een deskundige van SGOA naar de inhoud van de betreffende USB-stick bleek de aan die deskundige overhandigde USB-stick versleuteld te zijn en dus voor die deskundige niet toegankelijk. Voor zover de thans aan de deskundige te overhandigen USB-stick wederom versleuteld is, dient VGB bij de USB-stick tevens de ‘sleutel’ te overhandigen ter ontsleuteling van de USB-stick. Indien VGB niet over de betreffende sleutel beschikt, dient zij de rechtbank hieromtrent te informeren en zal de rechtbank de sleutel aan eBenefits verzoeken. Als eBenefits over de sleutel beschikt, dan zal zij in het kader van haar medewerkingsplicht die sleutel via de rechtbank aan de deskundige dienen te overhandigen. Daarnaast kan de deskundige zijn onderzoek (ook) baseren op de (gegevens omtrent de) software die zich bevindt in de beslagen documentatie als bedoeld in de vraagstelling opgenomen in de beslissing.

Zie een afschrift hier HA ZA 11-2534, LJN BX8147.

IT 877

Opinie Comittee Legal Affairs

Opinion of the committee on Legal Affairs on completing the Digital Single Market, 19 september 2012, 2012/2030(INI)

Met resoluties over interoperabele standaarden, volledige harmonisering van auteursrechtelijke excepties, btw-verlaging voor online boeken / eBooks / luisterboeken, ook onderschrijft zij maatregelen tegen counterfeit en piraterij, de bevordering van heldere en begrijpelijke informatie over databescherming, zij verlangen van ISPs de EU data protectie, mededings wetten, IE-rechten en e-Commerce en Telecom Package na te leven. En meer over: digitale ondertekening en uitbreiding van breedbank netwerken.

The Committee on Legal Affairs calls on the Committee on the Internal Market and Consumer Protection, as the committee responsible, to incorporate the following suggestions in its motion for a resolution:

1. Shares the Commission’s view that the online single market is being hampered in reaching its full potential largely because of the existence of a patchwork of different legal provisions and barely ‘interoperable’ standards and practices;
2. Believes that the Commission should focus more on presenting legislative proposals as opposed to framework documents listing measures that are already awaited and have often been postponed for several years;
3. Is of the opinion that the full harmonisation of exceptions and limitations to copyright is a prerequisite for the completion of the digital single market;
4. Believes that the recently proposed regulation on a Common European Sales Law, which can be agreed on by contracting parties as an alternative to national sales law regulations, has great potential for countering the fragmentation of the single market and making internet business more accessible and legally reliable for consumers and businesses alike;
5. Suggests that cultural works and services sold online - such as digital books - should benefit from the same preferential treatment as comparable products in traditional form such as paperbacks and should therefore be subject to a reduced VAT rate; considers, in this context, that the application of the reduced VAT rate for digital publications could encourage the development of legal offers and significantly boost the attractiveness of digital platforms;
6. Calls on the Commission, in the interest of non-discrimination against goods and services of a particular type, to urgently clarify that it will not bring any legal action against Member States that decide to introduce the same reduced VAT rates for downloadable digital books and audiobooks as for comparable products on a different physical means of support and in this respect considers the Commission’s intention to come back with a proposal on this topic by the end of 2013 to be inadequate to reach a timely settlement of this issue;
7. Welcomes the Commission proposal for a legal framework for the collective management of copyright and related rights with a view to ensuring better accountability, transparency and governance of collective rights management societies, establishing efficient dispute resolution mechanisms, and clarifying and simplifying licensing; 
8. Considers clear and understandable information for internet users about which personal data is to be gathered, for what purpose, and for how long, to be essential in strengthening users’ rights and bolstering their confidence in the internet; emphasises that legal certainty and clarity and a very high level of data protection must be assured when reviewing the data protection acquis; welcomes the announcement of a general European strategy on the issue of cloud computing for 2012 and, in particular, expects questions on jurisdiction, data protection and areas of responsibility to be clarified in this regard;
9. Requests clarification that internet service providers are obliged to adhere to EU data protection law and EU competition law and to comply with intellectual property rights protection as well as the e-Commerce Directive1 and the Telecoms Package2 when dealing with and/or gathering data within the EU, irrespective of where these data are stored and/or processed; considers that a higher level of transparency regarding the identification of internet service providers should play a key role in fostering consumer confidence, promote best practice in this area, and be a key criterion for the creation of a European trustmark;
10. Recalls that under Article 5 of Directive 2000/31/EC providers of online services are obliged to indicate clearly their identity, and that compliance with this requirement is vital to ensuring consumer confidence in e-commerce;
11. Welcomes with great interest the Commission’s proposal for mutual recognition of eidentification and e-authentication and for digital signatures;
12. Strongly supports measures both at Member State and European level to prevent product counterfeiting and product piracy on the internet;
13. Views the speedy and cost-effective settlement of disputes, particularly in relation to online transactions, as a central requirement for user confidence; therefore welcomes the Commission’s proposals in relation to the extra-judicial settlement and online settlement of disputes under consumer law and the announced legislative initiative for the settlement of disputes between businesses;
14. Regards the further expansion of the broadband network and, in particular, the connection of rural, isolated and outermost areas to electronic communication networks as a central priority; therefore calls on the Commission to check continuously and, if necessary, ensure by regulatory intervention that network neutrality is maintained and that internet providers are not hampered or hindered in accessing the network infrastructure.

IT 875

Afstandsopleiding vanwege ontbreken informatie 3 maanden bedenktijd

Kantonrechter Rechtbank Utrecht, LJN BX7313 (Leidse Onderwijsinstelling B.V. tegen gedaagde)

E-Commerce. Overeenkomst op afstand tot het volgen van een opleiding. Aannemelijk dat gedaagde het lespakket heeft teruggezonden met een brief dat zij van de opleiding wenst af te zien. Ook zonder die brief had eiseres uit de retournering van het lespakket dienen af te leiden dat gedaagde van de bedenktijd gebruik wilde maken. De bedenktijd bedraagt in dit geval 3 maanden, omdat eiseres niet heeft gesteld dat en op welke wijze zij voldaan heeft aan haar informatieplicht met betrekking tot de mogelijkheid van ontbinding. Bovendien vermelden de Inschrijvingsvoorwaarden een te korte bedenktijd, zodat ook om die reden niet voldaan is aan de informatieplicht. Afwijzing van de vordering.

2.2 De Inschrijfvoorwaarden LOI (...) Je hebt een bedenktijd van zeven (7) dagen. Binnen zeven (7) dagen na de door ons in onze bevestiging aan jou genoemde datum, kun je de overeenkomst nog zonder opgave van redenen ontbinden. Als je de overeenkomst ontbindt binnen deze ontbindingsperiode, dien je het eventueel ontvangen studiemateriaal binnen zeven (7) dagen na de ontvangst daarvan retour te zenden aan de LOI. De kosten van retourzending komen voor jouw rekening. Bewaar altijd het verzendbewijs. Nadat de ontbindingsperiode van 7 dagen is verlopen kun je de overeenkomst uitsluitend voortijdig beëindigen als voldaan is aan de voorwaarden zoals vermeld in artikel 7 (Voortijdige beëindiging).

3.4 (...) Nu LOI in haar akte na comparitie stelt dat zij het lespakket 1 maand na de bedenktijd heeft ontvangen, heeft zij die retourzending– ook zonder begeleidend schrijven– overigens kennelijk wel opgevat als ontbinding van de overeenkomst door [gedaagde].
LOI stelt dat zij geen kopieën meer kan reproduceren van toegezonden facturen, maar de kantonrechter gaat ervan uit dat deze kort na de bevestiging van de inschrijving aan [gedaagde] zijn gezonden. De betalingstermijn van 30 dagen zal dus ten tijde van de ontvangst van het lespakket door LOI verstreken zijn geweest. Ook dat had voor LOI een aanwijzing behoren te zijn dat [gedaagde] van de bedenktijd gebruik wilde maken en van de overeenkomst afzag.
Ten slotte neemt de kantonrechter in aanmerking dat gebruikmaking van de bedenktijd teneinde alsnog af te zien van de overeenkomst vormvrij kan geschieden.

3.8. Ook in het geval de Inschrijfvoorwaarden wel tijdig aan [gedaagde] kenbaar zouden zijn gemaakt, heeft LOI niet aan haar informatieverplichtingen voldaan. Deze voorwaarden vermelden immers een kortere termijn dan in de wet is bepaald, namelijk 7 dagen na de in de bevestiging genoemde datum inplaats van 7 werkdagen na de ontvangst van het lespakket. In de bevestiging van de inschrijving is vermeld:“U kunt het lespakket binnen enkele dagen in huis verwachten”. LOI heeft niet gesteld wanneer zij het lespakket aan [gedaagde] heeft gezonden, maar dat zal dus op zijn vroegst enkele dagen later zijn geweest.
Aldus is niet voldaan aan alle in art. 46c lid 2 BW gestelde eisen, zodat ook om die reden de bedenktijd 3 maanden bedraagt.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Rechter neemt online inschrijfvoorwaarden LOI onder de loep)
ICTRecht (rechter leest LOI de les)
SOLV (lesje herroepingsrecht voor LOI)

IT 873

Per deelnameformulier en niet per speler

Conclusie A-G HvJ EU 20 september 2012, gevoegde zaken C-186/11 en  C-209/11 (Stanleybet c.s. tegen Ypourgos Oikonomias kai Oikonomikon)

In kernwoorden, Kansspelen, buitenland, internet en reclame: Artikel 49 en 56 EU-Verdrag. Is een nationale regeling waarbij, met het doel het aanbod van kansspelen te beperken, het uitsluitende recht tot de uitvoering, het beheer, de organisatie en de exploitatie van kansspelen wordt verleend aan een enkele onderneming, die de vorm heeft van een ter beurze genoteerde naamloze vennootschap, verenigbaar met de artikelen 43 en 49 EG, wanneer deze onderneming bovendien reclame maakt voor de door haar georganiseerde kansspelen, haar activiteiten uitbreidt naar het buitenland, de spelers onbelemmerd deelnemen en de maximaal toegestane inzet en winst zijn bepaald per deelnameformulier en niet per speler?

For the reasons given above, I propose that the questions referred by the Symvoulio tis Epikrateias (Greece) should be answered as follows:

–        Articles 49 and 56 TFEU must be interpreted as meaning that national legislation which grants the exclusive right to run, manage, organise and operate games of chance to a single undertaking which has the form of a public limited company and is listed on the stock exchange may be justified to the extent that that legislation actually pursues the objective of restricting the supply of games of chance or the objective of combating criminality related to gambling by channelling players into controlled systems and that it genuinely reflects a concern to attain those objectives in a consistent and systematic manner. It is for the national court to determine which of those objectives is in fact pursued by the national legislation at issue and whether that legislation genuinely meets the concern to attain that objective in a consistent and systematic manner. More particularly, in so far as the national court holds that the relevant objective of the national legislation at issue is that of restricting the supply of games of chance in Greece, that court cannot conclude that that legislation genuinely reflects a concern to attain that objective in a consistent and systematic manner if it finds that the holder of the monopoly actually pursues an expansionist policy and that the exclusive right granted to it results in an increase in the supply of games of chance rather than in a reduction. By contrast, in so far as the national court identifies the combating of criminality related to gambling by channelling players into authorised and regulated circuits as being the sole objective pursued by the national legislation at issue, a policy of expansion by the holder of the monopoly, characterised, inter alia, by the expansion of the supply of games of chance and by the advertising of those games, can only be considered as consistent to the extent that there is actually a problem of criminal and fraudulent activities on a significant scale linked to gambling in Greece which could be dealt with by the expansion of authorised and regulated activities. Moreover, the expansion of the supply of games of chance and the advertising of those games must, firstly, remain measured and strictly limited to what is necessary in order to channel consumers towards controlled gaming networks and, secondly, the supply of games of chance by the holder of the monopoly must be subject to strict control by the public authorities;

–        to the extent that, according to the findings of the national court, the national legislation at issue granting the exclusive right to run, manage, organise and operate games of chance is incompatible with Articles 49 and 56 TFEU, because it does not contribute to limiting betting activities or to channelling players into controlled systems in a systematic and consistent manner, that legislation cannot continue to apply during a transitional period.

Vragen

Is een nationale regeling waarbij, met het doel het aanbod van kansspelen te beperken, het uitsluitende recht tot de uitvoering, het beheer, de organisatie en de exploitatie van kansspelen wordt verleend aan een enkele onderneming, die de vorm heeft van een ter beurze genoteerde naamloze vennootschap, verenigbaar met de artikelen 43 en 49 EG, wanneer deze onderneming bovendien reclame maakt voor de door haar georganiseerde kansspelen, haar activiteiten uitbreidt naar het buitenland, de spelers onbelemmerd deelnemen en de maximaal toegestane inzet en winst zijn bepaald per deelnameformulier en niet per speler?

Zo neen, is een nationale regeling die als zodanig gericht is op de bestrijding van criminaliteit door de uitoefening van controle op de in de betrokken sector actieve ondernemingen om te verzekeren dat de betrokken activiteiten enkel worden uitgeoefend binnen aan deze controle onderworpen circuits, en daartoe het uitsluitende recht tot de uitvoering, het beheer, de organisatie en de exploitatie van kansspelen verleent aan een enkele onderneming, ook dan verenigbaar met de artikelen 43 en 49 EG wanneer deze verlening een ongebreidelde uitbreiding van het aanbod daarvan tot gevolg heeft? Of dient, teneinde de betrokken beperking als ter verwezenlijking van het doel van bestrijding van de criminaliteit geschikt te kunnen beschouwen, de uitbreiding van het aanbod in ieder geval gecontroleerd te zijn, zodat zij binnen de grenzen blijft van hetgeen ter bereiking van dat doel noodzakelijk is? Indien de uitbreiding van het aanbod hoe dan ook gecontroleerd dient te worden, kan dan van een gecontroleerde uitbreiding worden gesproken wanneer een uitsluitend recht in de betrokken sector wordt verleend aan een lichaam met de in de eerste prejudiciële vraag vermelde kenmerken? En tenslotte, indien de verlening van genoemd uitsluitend recht geacht wordt te leiden tot een gecontroleerde uitbreiding van het kansspelaanbod, gaat de verlening ervan aan een enkele onderneming dan verder dan noodzakelijk is, in die zin dat hetzelfde doel eveneens op vruchtbare wijze kan worden gediend door de verlening van dat recht aan meer dan één onderneming?

Indien het antwoord op de twee voorgaande prejudiciële vragen zou luiden dat de onderhavige litigieuze nationale bepalingen inzake de verlening van een uitsluitend recht op de uitvoering, het beheer, de organisatie en de exploitatie van kansspelen niet verenigbaar is met de artikelen 43 en 49 EG: a) is het dan in het licht van de genoemde bepalingen van het Verdrag aanvaardbaar dat de nationale autoriteiten gedurende een overgangsperiode die noodzakelijk is om met het Verdrag verenigbare regels vast te stellen, niet beslissen op aanvragen voor de uitoefening van de activiteiten in kwestie die worden ingediend door rechtmatig in andere lidstaten gevestigde personen? b) Zo ja, op grond van welke criteria wordt dan de duur van deze overgangsperiode vastgesteld? c) Indien geen overgangsperiode is toegestaan, op grond van welke criteria moeten de desbetreffende aanvragen dan door de nationale autoriteiten worden beoordeeld?

 

IT 871

Kern van ITenRecht, actualiteitenbijeenkomst: UsedSoft, IT-aanbestedingsrecht en cookiewet

Holiday Inn, Amsterdam, donderdag 18 oktober van 12.00 tot 15.15 uur.

Tijdens deze bijeenkomst zullen drie sprekers, Polo van der Putt, Walter van Holst en Wouter Seinen, belangrijke jurisprudentie en actualiteiten de revue laten passeren.

Aan bod komen de het HvJ EU-arrest UsedSoft, relevante ontwikkelingen in de IT-aanbestedingsjurisprudentie, de stand van zaken in de praktijk, best practices en wet- en regelgeving in het aanbestedingsrecht en privacy, waaronder de cookiewet.

In 3 uur bent u volledig op de hoogte over de actuele ontwikkelingen in de IT-rechtspraak en IT-aanbestedingsrecht.

Kosten
Deelname € 325,- per persoon (excl. BTW).
Sponsors van onze communities betalen €285 (excl. BTW)

Hier aanmelden

IT 872

Belangen en beletselen in de mediation

In deze training staat centraal het functioneren van de mediator in de mediations, waar zakelijke belangen de focus van het conflict lijken te zijn. Soms is in de mediation een effectief zakelijk discours ver te zoeken… Hoe kan de mediator preventief of reactief bijdragen aan een effectief onderhandelingsklimaat en hoe kan de mediator (interne of externe) blokkades voor effectief onderhandelen aanpakken.

Inschrijven: email
Waar BCN, Daltonlaan 100, 3584 BJ Utrecht. (routebeschrijving)
Wanneer 23 oktober juni 2012, ontvangst: 15:00, 15.30 – 18.30
Prijs : € 350,00 p.p. excl. BTW
Inclusief: koffie, thee en een borrel
Ordepunten : Er zijn door het NMI drie PE punten toegekend aan deze training. NoVa punten dienen door u individueel te worden aangevraagd.

Programma
15.00 – 15.30 ontvangst en koffie
15.30 – 16.30 inleiding:
belangen en beletselen in de zakelijke mediation
structureren van de zakelijke mediation
procedurele rechtvaardigheid en effectief interveniëren
16.30 – 16.45 koffie of theepauze
17.00 – 18.30 praktijkvoorbeelden en oefeningen aan de hand van casus uit de mediationpraktijk van de SGOA.

IT 865

Juridische status van virtuele objecten in online games

F.J. van Eeckhoutte, Juridische status van virtuele objecten in online games, ITenRecht IT 865.

Een bijdrage ingezonden door Filip Van Eeckhoutte, Van Eeckhoutte advocaten.

Aanleiding voor mijn gedachten te dezen was een artikel in het Advocatenblad. In het artikel werd verdedigd dat de Hoge Raad (HR) met zijn arrest over de diefstal van virtuele spelobjecten de plank had misgeslagen. De HR heeft namelijk geoordeeld dat virtuele objecten uit het online computerspel Runescape, i.c. een virtueel zwaard en amulet, ‘goederen’ zijn in de zin van artikel 310 WvSr (diefstal) en dus een diefstal van virtuele goederen mogelijk is.

Het wierp bij mij, als plichtplegende vader van een computerspelfreak van veertien, de vraag op of mijn zoon zich onbewust blootstelt aan strafrechtelijke of – erger nog – civielrechtelijke aansprakelijkheden. Hij runt immers het onder tieners wereldvermaarde spel Minecraft op een eigen server, ’t is te zeggen: mijn webserver die bij mij thuis draait. Met andere woorden, mijn zoon is de spelbeheerder, ik ben de server-eigenaar en het Zweedse bedrijf Mojang AB de eigenaar en maker van Minecraft.
(...)

Inhoudsopgave:
Inleiding
1. Virtuele objecten in het strafrecht
2. Virtuele objecten in het burgerlijk recht
2.1 Virtuele objecten als zaken
2.2 Virtuele objecten zijn vermogensrechten
2.3 Vermogensrechten sui generis
2.4 Virtuele objecten zijn auteursrechtelijk beschermde werken
3. Aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad
4. Aansprakelijkheid uit hoofde van misbruik van recht
5. Spelvoorwaarden
6. Conclusie