DOSSIERS
Alle dossiers

Privacy  

IT 1778

Maakt opdrachtgever buiten de EU door inschakelen recherche 'gebruik van middelen'?

Prejudiciële vragen aan HvJEU 28 april 2015, IT&R 1778, zaak C-191/15 (Rease & Wullems)
Vragen gesteld door de Raad van State.  Rease woont sinds 2005 bij zijn levenspartner Wullems in Amsterdam. Hij ontving tussen 2000 tot eind 2010 een arbeidsongeschiktheidsuitkering van Prudential Insurance Company of America (PICA). PICA stopt de uitkering na een onderzoek in 2008 door eerst een in het VK gevestigd detectivebureau (JHI) en daarna door een Amerikaans bureau (G4S), die beide gegevens over de persoonlijke omstandigheden van Rease hebben verzameld en doorgespeeld aan PICA. PICA heeft ook medische informatie laten opvragen door het Britse Health Claims Bureau (HCB) bij een arts van het Academisch Medisch Centrum (AMC). Verzoekers starten een procedure bij het College bescherming persoonsgegevens (Cbp). Zij vragen Cbp een onderzoek in te stellen naar overtreding van de Wbp door PICA en de ingeschakelde recherchebureaus. Daarnaast eisen zij optreden tegen de verstrekking van medische gegevens door een arts van het AMC aan HCB. Cbp stelt dat hij niet bevoegd is handhavend op te treden jegens in de VS gevestigde PICA en evenmin jegens HCB dat onderworpen is aan Brits recht.

In deze gevallen heeft de verwerking van persoonsgegevens niet op NL grondgebied plaatsgevonden. Cbp kan wel handhavend optreden tegen G4S dat gebruik heeft gemaakt van zijn vestiging in NL, en onderzoek doen naar het doorgeven van gegevens door het AMC. Maar op grond van beleidsregels (overtredingen niet ernstig en structureel en er worden niet veel mensen getroffen) wordt het verzoek toch afgewezen.In beroep bij de Rb AMS vernietigt deze het besluit voor zover daarbij het bezwaar tegen de onbevoegdheid van het Cbp met betrekking tot het AMC ongegrond is verklaard. Verder laat de Rb de rechtsgevolgen van het vernietigde deel in stand. Verzoekers zijn het niet eens dat het Cbp tegen PICA, JHI en HCB niet bevoegd zou zijn en zij laken het voor individuen ontbreken van effectieve rechtsbescherming. Zij gaan in hoger beroep bij de verwijzende rechter.

De verwijzende NL rechter (RvS) oordeelt dat de Wbp hier van toepassing is. Niet in geschil is dat het Cbp bevoegd is voor zover het de verwerking van de persoonsgegevens door het AMC en G4S betreft. Maar beoordeeld moet worden of het Cbp bevoegd is te oordelen over verwerking in NL van persoonsgegevens door JHI in opdracht van PICA. Een medewerker van JHI heeft persoonlijk in NL onderzoek gedaan door onder meer de woning van verzoekers in de gaten te houden en daarvan filmverslag te doen. Daarnaast vraagt de verwijzende rechter zich af of het EULS is toegestaan beleidsregels op te stellen die ruimte geven om gemotiveerd af te zien van handhaving. Hij stelt het HvJEU de volgende vragen:

1) Valt het door een voor de verwerking verantwoordelijke, als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, van de Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 1995 L 281), buiten de EU opdrachtgeven aan een recherchebureau gevestigd binnen de EU om middelen in te zetten voor de verwerking van persoonsgegevens op het grondgebied van een lidstaat onder het gebruik maken van middelen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, van die richtlijn?

2) Laat de Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 1995 L 281), in het bijzonder artikel 28, derde en vierde lid, gelet op de doelstelling van die richtlijn, ruimte aan de nationale autoriteiten om bij handhaving van de in die richtlijn gegeven bescherming van de individuele persoon door de toezichthoudende autoriteit prioriteiten te stellen die ertoe leiden dat handhaving achterwege blijft in het geval slechts een individu of een kleine groep personen over de overtreding van die richtlijn klaagt?
IT 1773

Het feit dat een werknemer zijn laptop heeft ingeleverd kan niet worden aangemerkt als toestemming

Rechtbank Zwolle-Lelystad 4 juli 2012, IT 1773; ECLI:NL:RBZLY:2012:BY2941 (X tegen Y Bedrijfsrecherche B.V.)
Virginia Ballot on Microsoft Surface Pro TabletBescherming persoonsgegevens. X is van 1 augustus 1991 tot en met 31 december 2008 werkzaam geweest bij Education International en haar rechtsvoorgangers. X heeft een bedrijfslaptop mede gebruikt voor contact met zijn thuisfront en het bijhouden van een dagboek/jaarboek. Na anoniem verstuurde aantijgingen heeft de werkgever onderzoek laten doen naar de laptops van werknemers. Hieruit is geconcludeerd dat X de bron was. X vernam dat stukken uit zijn jaarboek gebruikt en gedeeld zijn in het onderzoek. X vordert met succes schadevergoeding nu Y onrechtmatig gehandeld heeft door kennis te nemen van en diens (voormalig) werkgever in staat te stellen kennis te nemen van de inhoud van diens dagboeknotities. Het feit dat een werknemer (al dan niet vrijwillig) zijn laptop heeft ingeleverd kan niet worden aangemerkt als toestemming in de zin van de WBP voor het onderzoek zoals dat door Y Bedrijfsrecherche is verricht.

4.6. Gelet op deze voorschriften en in aanmerking genomen dat [eiser] werknemer was van EI en er sprake was van een situatie waarin EI wenste te achterhalen of een van haar medewerkers betrokken was bij het anonieme e-mailbericht, kan het inleveren van de laptop - of het nu bevolen of verzocht is en of nu wel of niet de toezegging is gedaan dat er geen privébestanden zouden worden geopend - niet worden aangemerkt als toestemming in de zin van de Wbp voor het onderzoek zoals dat door [gedaagde] is verricht en evenmin als toestemming voor het verstrekken van de (inhoud van de) (gekopieerde) bestanden en het onderzoeksresultaat aan EI. [gedaagde] kan ook niet worden gevolgd in haar standpunt dat zij er vanuit mocht gaan dat [eiser] de vereiste toestemming had verleend op grond van de enkele mededeling van EI dat [eiser] vrijwillig zijn laptop had afgestaan. [gedaagde] had zich van de vereiste toestemming van [eiser] moeten vergewissen. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig gehandeld jegens [eiser]. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] handelde in opdracht van EI kan in het onderhavige geval niet afdoen aan de aansprakelijkheid van [gedaagde] jegens [eiser]. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [eiser] (wel) zijn vrijwillige medewerking heeft verleend aan het gesprek op 30 oktober 2007. Op dat moment was de verwerking van persoonsgegevens betreffende [eiser] immers al een feit.

4.9. [eiser] stelt dat hij schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen door [gedaagde]. Door de op zijn laptop aangetroffen bestanden (integraal) te verstrekken aan EI heeft [gedaagde] de relatie tussen het management van EI als werkgever en [eiser] als werknemer, zodanig onherstelbaar beschadigd dat deze relatie is beëindigd met alle gevolgen van dien voor zijn gezondheid, zijn financiële positie en zijn reputatie, aldus [eiser]. [gedaagde] betwist dat [eiser] schade heeft geleden.

4.10. Voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat is, wat het element schade betreft, vaste rechtspraak dat voldoende is dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. [eiser] heeft (met stukken onderbouwd) gesteld dat de salariëring in zijn huidige functie aanzienlijk lager is dan in zijn functie van senior coördinator bij EI (naar welke functie hij kortgeleden nog was gepromoveerd). [eiser] [eiser] heeft voorts (met stukken onderbouwd) gesteld dat hij als gevolg van de gebeurtenissen van eind oktober 2007 en daarna een post traumatische stress stoornis heeft ontwikkeld. De rechtbank acht de mogelijkheid van schade dan ook aannemelijk.
IT 1770

Gebruik van uitsluitend een telefoonnummer of e-mailadres is fraudegevoelig

RCC 8 april 2015, IT 1770, dossiernr. 2015/00143 (Dekamarkt)
Persoonsgegevens. Oneerlijke handelspraktijk. Aanbeveling. De uiting: Het betreft een uiting op www.dekamarkt.nl. Links op de betreffende webpagina staat onder de aanhef “KRAS JE KRATJE” onder meer: “Van 25 januari t/m 21 februari ontvangt u een Kras je Kratje kraskaart cadeau bij elke € 15* aan boodschappen (…). Met elke kraskaart maakt u kans op één van de 12.000 kratjes boordevol verse en heel handige producten, ter waarde van meer dan € 50,-! Een vol kratje winnen is altijd leuk. Zo kunt u er één winnen: 1 Bij de kassa ontvangt u een Kras je Kratje kraskaart. 2 Kras het vakje open. 3 Vul de code in en u ziet direct of u een kratje gewonnen hebt”. Rechts op de bewuste webpagina staat onder meer: “Kras je Kratje Vul hieronder uw codes in en maak direct kans op één van de 12.000 kratjes! U kunt hier de actievoorwaarden lezen. Uw codes (…) Uw gegevens Aanhef* Dhr Mevr Naam* Tussenvoegsel Achternaam* E-mail* Telefoon Filiaal* (..) Ja, stuur mij wekelijks de aanbiedingen van DekaMarkt Ik ga akkoord met de actievoorwaarden * verzend”.

De klacht:

De klacht kan als volgt worden samengevat. In de uiting staat: “Vul de code in en u ziet direct of u een kratje gewonnen hebt”. Dit is niet juist. Na het invullen van de code en een klik op ‘controleren’ moet je eerst persoonsgegevens invullen. Klager begrijpt dat dit nodig is om je prijs te kunnen innen, maar hij acht het vooraf invullen van deze gegevens misleidend en strijdig met de ‘handleiding’. Als je geen prijs hebt gewonnen, heeft de Dekamarkt jouw persoonsgegevens verkregen. Voorts is het de vraag of Dekamarkt in het kader van de Wet Bescherming persoonsgegevens niet onevenredig veel persoonsgegevens verzamelt. Een e-mailadres of telefoonnummer zou voldoende moeten zijn.

Het oordeel:

A. In de bestreden uiting staat onder meer: “Een vol kratje winnen is altijd leuk. Zo kunt u er één winnen: 1 Bij de kassa ontvangt u een Kras je Kratje kraskaart. 2 Kras het vakje open. 3 Vul de code in en u ziet direct of u een kratje gewonnen hebt”. Hierdoor wordt de indruk gewekt dat men kan volstaan met het invullen van de code die zich kennelijk op de kraskaart bevindt, om erachter te komen of men een kratje gewonnen heeft. In werkelijkheid, zo blijkt uit de actievoorwaarden die elders op de website staan, dient de klant niet alleen de code, maar ook een aantal persoonsgegevens in te vullen op www.dekamarkt.nl om kans te maken op “een gevuld kratje”. Volgens het verweer dienen in elk geval te worden ingevuld: geslacht, voornaam, achternaam, e-mail en het filiaal van Dekamarkt waar de klant de eventuele prijs wenst op te halen.

Gelet op het bovenstaande gaat de reclame-uiting gepaard met onjuiste informatie als bedoeld in 8.2 aanhef van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Bovendien kan de gemiddelde consument er toe worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Zo kan hij besluiten om inkopen te doen bij Dekamarkt teneinde een kraskaartje te ontvangen, waarmee hij enkel aan de hand van de code zou kunnen nagaan of hij een kratje heeft gewonnen. Gelet hierop is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

B. Wat betreft het verzamelen/het gebruiken van persoonsgegevens op zich zelf ziet de Commissie geen aanleiding om te oordelen dat de Wet Bescherming persoonsgegevens is overtreden. De Commissie neemt daarbij in overweging dat adverteerder bij verweer het volgende heeft meegedeeld.

Dekamarkt verwerkt de gevraagde persoonsgegevens uitsluitend om te kunnen bepalen welke meespelende klanten een prijs hebben gewonnen en om te verifiëren dat de gewonnen prijs aan de juiste persoon wordt meegegeven. Gebruik van uitsluitend een telefoonnummer of e-mailadres is fraudegevoelig en om die reden kan daarmee niet worden volstaan.
IT 1762

Opslag biometrische gegevens voor andere doeleinden dan afgifte paspoort valt niet onder EU-recht

HvJ EU 16 april 2015, IT 1762, ECLI:EU:C;2015:238; zaken C-446-449/12 (Willems e.a.)
FingerprintUit het persbericht: De EU-paspoortverordening bevat geen regels voor opslag en gebruik van biometrische gegevens voor andere doeleinden dan voor afgifte van paspoorten. Om die reden kan een nationale rechter de opslag en het gebruik alleen toetsen aan nationale grondrechten inzake privacy en bescherming van persoonsgegevens. De identiteitskaart valt ook niet onder deze verordening. Er is dus geen EU-plicht om daarvoor vingerafdrukken af te nemen. Dat antwoordt het EU-Hof op vragen (IT 1388) van de Nederlandse Raad van State.

IT 1760

Adviesverzoek EP over beoogde overeenkomst Passenger Name Record

Adviesverzoek aan HvJ EU 30 januari 2015, IT 1759 1328, A-1/15 (Doorgifte Passenger Name Record gegevens)
Privacy. Van de website van MinBuZa: Het EP buigt zich sinds juli 2014 over het voorstel van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen Canada en de Europese Unie inzake de doorgifte en verwerking van gegevens uit het Passenger Name Record. Belangrijkste vraagstuk is de eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens, tegenover bestrijding van terrorisme en andere vormen van zware grensoverschrijdende criminaliteit. In juli 2005 is reeds een eerste overeenkomst met Canada gesloten (in werking sinds 22-03-2006) die als rechtsgrondslag heeft artikel 95 jo. VEU artikel 300. Hieruit blijkt duidelijk de wens van de Gemeenschap om de grondrechten en met name het recht op eerbiediging van het privéleven ten volle te respecteren. Het Verdrag van Lissabon (VvL) heeft dat nog eens versterkt. De ‘passendverklaring’ (qua beschermingsniveau) met Canada liep in 2009 af zodat vanaf dat moment over een nieuwe overeenkomst wordt onderhandeld, nu geheel op grond van het VvL. De achtergrond van de procedure tot nu toe worden in de aanvraag (die 50 bladzijden telt) uitgebreid beschreven onder II B.

Het EP heeft met name bedenkingen bij de bewaartermijn van vijf jaar, zonder dat gepreciseerd wordt dat een dergelijke (lange) termijn op grond van objectieve criteria is vastgesteld tot hetgeen strikt noodzakelijk is. Er zijn geen duidelijke voorschriften voor toezicht door een onafhankelijke autoriteit op de bescherming van de persoonsgegevens. Het EP twijfelt dus aan de eerbiediging van VWEU artikel 16 in de beoogde overeenkomst. Het doel van de overeenkomst is enerzijds de veiligheid van het publiek waarborgen en anderzijds zorg voor de bescherming van persoonsgegevens. Bij een maatregel met twee doelen is het zaak één van de twee als hoofddoel aan te wijzen. Het EP vraagt het HvJEU een hoofdmaatregel aan te wijzen. Het EP ziet drie componenten van de overeenkomst maar geen aangewezen ‘hoofdcomponent’; het EP meent dat ‘bescherming persoonsgegevens’ de hoofdcomponent is en de beide andere (‘praktische regeling van de doorgifte’ en de ‘algemene begrippen’) daaraan ondergeschikt.
Het EP wijst nog op de ontwerp-richtlijn PNR waarvan de rechtsgrondslag VWEU artikel 16 is.
De vragen die het EP aan het HvJEU voor advies voorlegt luiden:

- Is de beoogde overeenkomst verenigbaar met de verdragsbepalingen (artikel 16 VWEU) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (artikelen 7, en 52, lid 1) waar het gaat om het recht van natuurlijke personen op bescherming van hun persoonsgegevens?

- Vormen artikel 82, lid 1, punt d), en artikel 87, lid 2, punt a), VWEU de juiste rechtsgrondslag voor de handeling van de Raad houdende sluiting van de beoogde overeenkomst, of moet die handeling worden gebaseerd op artikel 16 VWEU?

IT 1755

Internetconsultatie wetsvoorstel camerabeelden

Internetconsultatie Wetsvoorstel camerabeelden, 23 april tot 4 juni 2015.
Doel van de regeling. 1) De identificatie (en daarmee de feitelijke opsporing) van gefilmde verdachten vergemakkelijken en de pakkans doen toenemen. 2) De omgang met beelden zorgvuldiger te laten plaatsvinden door het stellen van voorwaarden aan de publicatie. Doel van de consultatie. Met deze consultatie wordt een ieder uitgenodigd een reactie te geven op het concept-wetsvoorstel. De reacties zullen worden betrokken bij de nadere uitwerking van het concept-wetsvoorstel.

Doelgroepen die door de regeling worden geraakt
Burgers en bedrijven. Het wetsvoorstel heeft geen betrekking op journalisten, omdat het verbod om strafrechtelijke gegevens te verwerken nu reeds niet van toepassing is op journalistieke publicaties.

Verwachte effecten van de regeling
Met deze nieuwe vorm van burgerparticipatie bij de opsporing wordt optimaal gebruikgemaakt van de burger als informatiebron en als ondersteuner in opsporingsonderzoeken. Gevolg voor de maatschappij als geheel is dat meer daders kunnen worden gepakt. Nu is het particulieren en ondernemers wettelijk nog niet toegestaan om camerabeelden van verdachten te publiceren. Het publiceren van beelden wordt optioneel en moet aan voorwaarden voldoen. Burgers en bedrijven krijgen zo de kans bij te dragen aan de opsporing en verantwoordelijkheid te nemen voor een veilige samenleving.

Concept regeling | Te wijzigen regeling | Toelichting

IT 1740

Raad van State stelt prejudiciële vragen over internationale bevoegdheid CBP en beleidsvrijheid bij handhaving privacywet

Bijdrage ingezonden door Mark Jansen,  Dirkzwager. De Raad van State heeft op 15 april 2015 twee prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie. De Raad wil allereerst weten in hoeverre het College Bescherming Persoonsgegevens bevoegd is wanneer door een buitenlands onderzoeksbureau in Nederland een persoonsonderzoek is verricht. De Raad wil verder weten of het beleid van het College Bescherming Persoonsgegevens om niet handhavend op te treden in individuele gevallen, wel in overeenstemming is met de privacyrichtlijn.

Onderzoek door Amerikaanse verzekeraar in Nederland

De zaak gaat in de kern over het volgende. Een man die tot 2005 in de USA woonachtig was, raakte begin deze eeuw arbeidsongeschikt. Hij was op dat moment verzekerd bij een Amerikaanse verzekeringsmaatschappij. Deze maatschappij startte daarop uitkeringen. In 2005 is de man verhuisd naar Amsterdam.

In 2008 en in 2010 is in opdracht van de Amerikaanse verzekeraar onderzoek verricht naar de man. Het onderzoek in 2008 is uitgevoerd door een Engels bedrijf en het onderzoek in 2010 door een Nederlands bedrijf. Naar aanleiding van deze onderzoeken heeft de Amerikaanse verzekeringsmaatschappij de uitkering van de man stopgezet.

Verzoek tot handhaving afgewezen

De man dient daarop een verzoek tot handhaving in bij het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). Dit verzoek wordt door het CBP afgewezen. Met betrekking tot de Amerikaanse en Engelse partij stelt het CBP zich op het standpunt dat het niet bevoegd is handhavend jegens hen op te treden.

Met betrekking tot de betrokken Nederlandse partijen stelt het CBP zich – conform zijn handhavingsbeleid - op het standpunt dat handhavend optreden niet opportuun is, omdat er geen aanwijzingen zijn dat sprake is van een structurele overtreding van de wet.

Beroep en hoger beroep

De man gaat vervolgens in bezwaar en beroep. De rechtbank heeft het beroep van de man afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het CBP het beleid goed heeft toegepast en dat er geen aanleiding was prejudiciele vragen te stellen. Overigens heb ik over die uitspraak al een eerder blogbericht geschreven.


De man gaat van die uitspraak in hoger beroep. Daarmee komt de zaak dus bij de Raad van State terecht.

Raad van State: aanleiding voor twee vragen

De Raad van State -de hoogste rechter op bestuursrechtelijk gebied – concludeert dat er aanleiding is om twee vragen te stellen.

Eerste vraag: maakt onderzoek doen in Nederland het CBP bevoegd?

In de privacyrichtlijn staat onder meer dat de Wbp van toepassing is – en daarmee het CBP bevoegd – als er zich middelen in Nederland bevinden waarmee persoonsgegevens worden verwerkt, tenzij die middelen louter voor doorvoer worden gebruikt. In de regel wordt hierbij gedacht aan bijv. een serverpark op Nederlandse bodem.

De Raad van State vraagt zich nu af hoe ruim je dit begrip “middelen” moet lezen. Daarbij is ook relevant dat de privacyrichtlijn is bedoeld om een goede privacybescherming te borgen. Vast staat namelijk dat er mensen in Nederland zijn geweest die de man hebben geobserveerd, aantekeningen hebben gemaakt en hem hebben gefilmd. De vraag is dan ook in hoeverre de privacyrichtlijn nog wel nuttig effect heeft, als de privacyregels niet van toepassing (zouden) zijn op observaties die in de EU plaatsvinden, maar van buiten de EU worden aangestuurd. Het is nu aan het Hof van Justitie om hierop antwoord te geven.

Tweede vraag: is effectieve privacybescherming wel geborgd bij huidige beleid CBP?

De eerste vraag is nog wat juridisch-technisch van aard en voor velen wellicht niet zo 1-2-3 toepasbaar. De tweede vraag raakt echter iedereen die zich met privacy bezighoudt en is in zoverre nog veel relevanter.

Lees hier het gehele artikel.

IT 1735

Ongewenste e-mails zonder afmeldlink

RCC 16 maart 2015, IT 1735, dossiernr. 2014/00923 (VGZ ongewenste e-mail)
Code Reclame via e-mail 2012. Ongewenste e-mail. Zonder afmeldlink. Gedeeltelijke aanbeveling. Uiting: Het betreft een op 1 december 2014 aan klager toegezonden e-mail. Daarin staat boven het zogenaamde “Van-veld”: “Goede zorg én een scherpe premie? Regel het nu bij VGZ!”. In de uiting staat onder meer: “Basisverzekering VGZ Goede Keuze Nog 30 dagen om voor over te stappen € 95,95 naar VGZ!” per maand. Beste (naam geadresseerde), Kies in 2015 voor VGZ. Dan bent u verzekerd van goede zorg, ruime vergoedingen én een scherpe premie. Voor € 95,95 per maand het u al de basisverzekering VGZ Goede Keuze. Regel het snel, u hebt nog tot en met 31 december!”. Onderaan de uiting staat: “U ontvangt deze eenmalige e-mail, omdat u zich hebt aangemeld voor de VGZ premiemelder”.

Klacht:

Klager heeft zich aangemeld om de nieuwe premie te ontvangen. Deze premie heeft klager ontvangen bij (de bij de klacht overgelegde) e-mail van 11 november 2014. Deze e-mail, (...) eindigt met: “U ontvangt deze eenmalige e-mail, omdat u zich hebt aangemeld voor de VGZ premiemelder” (...)

Op 1 december 2014 ontving klager “verdere nieuwsbrieven” (......) Hiervoor heeft hij geen toestemming gegeven.

Met de bestreden mail worden de volgende artikelen overtreden:

1. Artikel 5.1 Code Reclame via e-mail 2012, omdat klager geen mogelijkheid wordt geboden om zich af te melden.

2. Artikel 2.3 Code Reclame via e-mail 2012, omdat het e-mailadres van de afzender (tevens reply to-adres) geen werkend antwoordadres is. Mails aan dit adres bouncen niet, maar leveren een “Automatisch antwoord”, inhoudende onder meer:

“Uw reactie wordt via dit e-mailadres niet gelezen” (zo blijkt uit de door klager bij repliek overgelegde afdruk van dit antwoord).

Oordeel:

Als niet weersproken staat vast dat klager via www.vgz.nl/premiemelder toestemming heeft gegeven om een e-mail te ontvangen als de premies voor 2015 bekend zouden zijn. Blijkens de in het verweer opgenomen tekst van het bewuste onderdeel van de website van adverteerder staat daarin onder het kopje “Benieuwd naar uw premie voor 2015?” onder meer:

“U ontvangt een e-mail als de nieuwe premie bekend is”, waarna de belangstellende onder meer zijn naam en e-mailadres kan invullen en verzenden.

Gelet hierop zal de gemiddelde consument ervan uitgaan dat hij door het verstrekken van zijn gegevens aan VGZ, toestemming geeft om een e-mail van VGZ te ontvangen, inhoudende de nieuwe premie.

Met de e-mail van 11 november 2014 heeft adverteerder gevolg gegeven aan klagers verzoek om bovenbedoelde e-mail te ontvangen. Onderin deze e-mail wordt bevestigd dat het om een eenmalige e-mail gaat: “U ontvangt deze eenmalige e-mail, omdat u zich hebt aangemeld voor de VGZ premiemelder”. Niets wijst erop dat nog een e-mail zou kunnen volgen.

Bij verweer heeft adverteerder meegedeeld dat de tweede aan klager gezonden e-mail van 1 december 2014 louter een correctie op de eerste betreft en dat er geen sprake is van ongevraagde reclame in de zin van de Code Reclame via e-mail 2012. Dit verweer kan niet slagen. Ten eerste wijst de tekst van de tweede e-mail er niet op dat het om een correctie van de eerste e-mail gaat. Dit zou men hoogstens kunnen opmaken uit het feit dat een ander maandbedrag is vermeld. Ten tweede houdt de tweede e-mail ten opzichte van de eerste een extra aanprijzing in; de uiting bevat de aansporingen:

“Regel het nu bij VGZ!”,

“Nog 30 dagen om over te stappen naar VGZ!”

en

“Regel het snel, u hebt nog tot en met 31 december!”.

Aldus is er sprake van reclame via e-mail en naar het oordeel van de Commissie ziet vorenbedoelde toestemming via www.vgz.nl/premiemelder niet (mede) op het ontvangen van deze reclame.

Gelet op het bovenstaande is de Code Reclame via e-mail 2012 van toepassing.

Nu één bezwaar van klager luidt dat hij geen toestemming heeft gegeven om “verdere nieuwsbrieven” (kennelijk is bedoeld: de e-mail van 1 december 2014) te ontvangen, vat de Commissie de klacht mede op in die zin dat artikel 1.3 onder a Code Reclame via e-mail 2012 is overtreden.

Gelet op hetgeen hiervoor overwogen acht de Commissie dit onderdeel van de klacht gegrond. Artikel 1.3 onder a Code Reclame via e-mail 2012 luidt, voor zover hier van belang:

“Reclame via e-mail is in beginsel toegestaan als de geadresseerde van reclame via e-mail daarvoor aan de bestandseigenaar door middel van een actieve handeling vooraf toestemming heeft verleend (..)”.

In de e-mail van 1 december 2014 ontbreekt de mogelijkheid van het recht van verzet als bedoeld in artikel 5.1 Code Reclame via e-mail 2012. Derhalve is de uiting in strijd met deze bepaling.

De Commissie acht de uiting niet in strijd met artikel 2.3 Code Reclame via e-mail 2012; naar haar oordeel is er sprake van een werkend antwoordadres waarop response kan worden ontvangen, nu via het bewuste adres het bij repliek overgelegde “Automatisch antwoord” is verzonden. In dit antwoord staat weliswaar “Uw reactie wordt via dit e-mailadres niet gelezen”, maar VGZ biedt klager daarin ook de gelegenheid om zich via de in het antwoord vermelde links door VGZ te laten helpen.
IT 1727

Gmail Sponsored Promotions is geen e-mail

RCC 13 februari 2015, IT 1727 (Eneco Gmail Sponsored Promotions)
Het betreft de hierna te omschrijven reclame-uiting voor de thermostaat ‘Toon’ van Eneco, die bij klager verscheen toen hij gebruik maakte van zijn Gmail account. De hier aan de orde zijnde manier van adverteren betreft geen e-mail campagne maar een relatief nieuwe ontwikkeling binnen Google Display Netwerk met de naam Gmail Sponsored Promotions (GSP). Hierbij laat Google op de Gmail startpagina advertenties zien onder het tabblad ‘Reclame’. De advertentie ziet er in een dergelijk geval visueel qua opmaak uit als een e-mail maar is het niet. Hierdoor kan de advertentie niet in de ‘spam’ map worden geplaatst.

1) Klager heeft een Gmail account en wenst niet langer reclame-uitingen van adverteerder te zien indien hij gebruik maakt van dat account. Klager maakt in het bijzonder bezwaar tegen het feit dat het niet mogelijk blijkt zich definitief af te melden voor de ongewenste reclame-uiting van adverteerder voor “Toon” die verschijnt onder het tabblad ‘Reclame’. Weliswaar kan men deze uiting, die duidelijk als reclame herkenbaar is doordat zij onder genoemd tabblad verschijnt, binnen Gmail blokkeren, maar de Commissie begrijpt dat deze blokkade in een cookie wordt opgeslagen en daardoor slechts geldt zolang men niet de cookies op de computer wist. De Commissie dient op grond van de klacht te beoordelen of adverteerder verplicht is te bewerkstelligen dat klager zich definitief kan afmelden voor haar reclame-uitingen onder het tabblad ‘Reclame’ van Gmail. Ten aanzien van de aard van deze uitingen en het daarop toepasselijke toetsingskader is het volgende van belang.

2) Kenmerk van Gmail is dat men met behulp van dit programma zonder vergoeding e-mails kan ontvangen en verzenden. Hiertegenover staat dat men instemt met de door Google gehanteerde algemene voorwaarden en daarmee, zoals Eneco onbetwist heeft gesteld, het feit dat geautomatiseerde systemen de inhoud van e-mails, op bepaalde trefwoorden, analyseren. Hierdoor is het mogelijk dat Google advertenties toont die aansluiten bij de geanalyseerde inhoud van de e-mails die de gebruiker verzendt en ontvangt. Als onbetwist staat verder vast dat de gebruiker ook met het vertonen van deze advertenties instemt middels de aanvaarding van de algemene voorwaarden. In het onderhavige geval betreft het een reclame-uiting van adverteerder die is verschenen onder het tabblad ‘Reclame’. Het betreft een zogenaamde Gmail Sponsored Promotion, welke werd getoond omdat klager een of meer e-mails heeft ontvangen en/of verzonden in verband met de bestelling van een “Ectual”. Dit is een apparaat dat de consument aan zijn slimme meter met betrekking tot nutsvoorzieningen kan koppelen teneinde realtime verbruiksdata te kunnen opvragen en deze via het eigen Wi-Fi netwerk te kunnen inzien. Het betreft overigens geen apparaat dat is verstrekt door adverteerder, maar door een derde. Niet in geschil is dat adverteerder toestemming heeft gegeven om haar advertentie te tonen indien de analyse van Google daartoe aanleiding geeft. Evenmin is in geschil dat klager aan Gmail toestemming heeft gegeven om zijn berichten te analyseren en aan de hand daarvan Gmail Sponsored Promotions te plaatsen onder het tabblad ‘Reclame’. Naast het tabblad ‘Reclame’ beschikt Gmail overigens over nog twee tabbladen, te weten ‘Primair’ en ‘Sociaal’, waarbij ‘Primair’ het eigenlijke postvak is waarin ontvangen e-mail berichten verschijnen, terwijl onder ‘Sociaal’ blijkbaar berichten via Social Media verschijnen.

3) Beoordeeld dient te worden wat het karakter van Gmail Sponsored Promotions is, nu de klacht specifiek betrekking heeft op een dergelijke reclame-uiting verschenen onder het tabblad ‘Reclame’. Indien Gmail Sponsored Promotions als e-mail dient te worden beschouwd, is daarop de Code e-mail van toepassing, welke in artikel 5.1 een specifieke regeling bevat voor het recht van verzet. De Commissie overweegt in dit kader dat het begrip e-mail geen afgebakend begrip is. Noch de Code e-mail noch de Telecommunicatiewet of enige andere wet of regeling definiëren dit begrip. Aan de hand van de inhoud en de strekking van de op “e-mail” toepasselijke regelgeving, waaronder de Code e-mail en de Telecommunicatiewet, vult de Commissie dit begrip aldus in, dat sprake dient te zijn van een elektronisch bericht waarbij een ontvanger (geadresseerde) en een verzender (adressant) is aan te wijzen en waarbij gebruik wordt gemaakt van een elektronisch adres van de ontvanger waaraan het bericht via een elektronisch communicatienetwerk wordt verzonden. Uitgaande hiervan oordeelt de Commissie als volgt.

4) De wijze waarop de onderhavige uitingen worden getoond, te weten als Gmail Sponsored Promotion onder het tabblad ‘Reclame’, heeft kenmerken van het ontvangen van reclame via e-mail, maar wijkt daar op andere punten ook wezenlijk van af. Als belangrijkste overeenstemmende kenmerk noemt de Commissie het feit dat de uitingen worden getoond in een omgeving die specifiek is bedoeld voor het verzenden en ontvangen van geadresseerde elektronische berichten. Optisch hebben de uitingen ook de vorm van een ontvangen e-mail bericht. Adverteerder erkent dat de “getargete advertentie” feitelijk in een e-mail kader wordt geopend en daardoor op een e-mail lijkt.

5) Als belangrijkste afwijkend element noemt de Commissie het feit dat er geen sprake is van het verzenden van de onderhavige uitingen als e-mail bericht. Ter toelichting geldt het volgende. Het tonen van deze uitingen vindt volgens adverteerder plaats middels targeting en heeft, zoals Eneco eveneens heeft gesteld en klager niet heeft betwist, technisch gezien verwantschap met advertenties die in een web omgeving op basis van cookies worden getoond. Immers de reclame-uiting wordt zichtbaar als Gmail Sponsored Promotion op basis van een analyse op bepaalde keywords van door de gebruiker ontvangen en verzonden berichten, waarbij Google naar aanleiding van de door adverteerder opgegeven keywords zelfstandig bepaalt dat een bepaalde uiting, afkomstig van een adverteerder met wie zij een overeenkomst heeft, verschijnt onder het tabblad ‘Reclame’. Er wordt, zoals Eneco onbetwist heeft gesteld, geen gebruik gemaakt van een koppeling van de advertentie aan een klant of mailingsbestand. Van het verzenden van een elektronisch bericht waarbij een ontvanger (geadresseerde) en een verzender (adressant) is aan te merken en waarbij gebruik wordt gemaakt van een elektronisch adres van de ontvanger waaraan het bericht via een elektronisch communicatienetwerk wordt verzonden, is derhalve in de gegeven omstandigheden geen sprake.

6) Het voorgaande brengt mee dat de onderhavige uitingen weliswaar uiterlijk overeenkomsten vertonen met een e-mail, maar technisch gezien zoveel daarvan afwijken, dat de Commissie onvoldoende aanleiding ziet om deze aan te merken als e-mail in de zin van de Code e-mail. Dit oordeel laat overigens onverlet dat uitingen die onder andere tabbladen of op basis van een andere systematiek binnen Gmail verschijnen eventueel wel als e-mail in de zin van deze code dienen te worden aangemerkt. Nu evenwel de onderhavige reclame-uitingen niet als e-mail kunnen worden aangemerkt, mist artikel 5.1 Code e-mail toepassing. Dit betekent dat er geen zogenaamd recht van verzet geldt en de klacht in zo verre faalt.

7) Ten aanzien van de vraag of de onderhavige uitingen vallen onder de reikwijdte van artikel 11.7 lid 3 Telecommunicatiewet, welke wet een ruimer toepassingsgebied heeft dan de Code e-mail, oordeelt de Commissie als volgt. Ingevolge deze bepaling mag, voor zover hier van belang, een ieder die elektronische contactgegevens voor elektronische berichten heeft verkregen in het kader van de verkoop van zijn product of dienst, deze gegevens gebruiken voor het overbrengen van communicatie voor commerciële doeleinden met betrekking tot eigen gelijksoortige producten of diensten, mits bij de verkrijging van de contactgegevens aan de klant duidelijk en uitdrukkelijk de gelegenheid is geboden om kosteloos en op gemakkelijke wijze verzet aan te tekenen tegen het gebruik van die elektronische contactgegevens. Adverteerder brengt echter niet zelf de hier bedoelde communicatie over, waardoor deze bepaling niet op haar van toepassing is.

8) Evenmin is sprake van het verkrijgen van elektronische contactgegevens van de klant en het verwerken daarvan door adverteerder. Adverteerder beschikt immers niet over dergelijke gegevens. Artikel 41 tweede lid Wet bescherming persoonsgegevens is derhalve evenmin op adverteerder van toepassing. Naar het oordeel van de Commissie is er ook geen andere wettelijke bepaling of regeling te vinden op grond waarvan adverteerder bij advertenties die als Gmail Sponsored Promotion onder het tabblad ‘verschijnen een zelfstandige, direct uit de wet voortvloeiende verplichting heeft om het mogelijk te maken dat klager specifiek reclame-uitingen van haar definitief kan blokkeren.
IT 1714

Zorgverzekeringswet geeft de juridische grondslag voor controle zorgverlener

Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 26 februari 2014, IT 1714; ECLI:NL:RBNNE:2014:6831 (Viva la Vida tegen Achmea c.s.)
Viva la Vida vordert, dat de voorzieningenrechter bij vonnis Achmea c.s. verbiedt om Viva la Vida te verplichten dan wel onder druk te zetten om Achmea c.s. inzage te verschaffen in de medische dossiers van patiënten van Viva la Vida of GGZ Manoto en meer in het bijzonder dat Achmea verboden wordt om, zolang zij die inzage niet heeft gekregen op grond daarvan geleverde en te leveren specialistische geestelijke gezondheidszorg niet te verzorgen of derden te informeren dat Viva la Vide weigert mee te werken aan detailcontrole. De vorderingen worden afgewezen. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Regeling Zorgverzekering in combinatie met artikel 87 van de Zorgverzekeringswet de volgens de Wet bescherming persoonsgegevens noodzakelijke juridische grondslag voor de zorgverzekeraars geeft om formele en materiële controle te mogen uitvoeren voor in de Regeling opgenomen doelen.

4.2.De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Regeling Zorgverzekering (hierna: de Regeling) in combinatie met artikel 87 van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) de volgens de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) noodzakelijke juridische grondslag voor de zorgverzekeraars geeft om formele en materiële controle te mogen uitvoeren voor in de Regeling opgenomen doelen. Anderzijds biedt de Regeling in combinatie met artikel 87 Zvw de zorgaanbieders het volgens de Wbp en het Burgerlijk Wetboek (geneeskundige behandelingsovereenkomst) noodzakelijke wettelijke voorschrift dat voor de zorgaanbieder aanwezig moet zijn om met een daartoe toereikende juridische grondslag te voldoen aan de verplichting het beroepsgeheim te doorbreken bij het verstrekken van medische persoonsgegevens aan de verzekeraar die volgens de procedure in de Regeling formele en materiële controles uitvoert. Voldoet de verzekeraar aan de in de Regeling gestelde eisen, dan is de zorgaanbieder gehouden medewerking te verlenen aan de materiële controle (zie de toelichting op de Regeling, Staatscourant 2010 nr. 10581, 8 juli 2010). De vraag is thans of Achmea c.s. heeft voldaan aan de in de Regeling gestelde eisen.

4.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit het bij de vaststaande feiten geciteerde controleplan dat aan de hiervoor bedoelde voorwaarden is voldaan. Opgemerkt wordt daarbij dat door Viva la Vida niet is gespecificeerd op welke gronden volgens haar niet aan deze voorwaarden is voldaan. Zo heeft zij niet gesteld dat het onderhavige fraudeonderzoek ook kan worden uitgevoerd zonder inzage door Achmea c.s. van de door Achmea c.s. gevraagde gegevens uit de patiëntendossiers. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is van de zijde Van Achmea c.s. (onweersproken) aangevoerd dat deze gegevens onontbeerlijk zijn voor het onderhavige fraudeonderzoek. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat voorts door Achmea c.s. onweersproken is gesteld dat - ter bescherming van de privacybelangen van de patiënten - verwerking van persoonsgegevens zal geschieden onder verantwoordelijkheid van een medisch adviseur, zoals in artikel 7.8 lid 2 van de Regeling bedoeld.