Feitelijk vingerafdrukken afstaan
Rechtbank Amsterdam 17 april 2012, LJN BW2784 (eiseres tegen Burgemeester van Amsterdam)
Artikel 1, tweede lid, van de Verordening (EG) nr. 2252/2004 (hierna: de Verordening), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 444/2009, bevat de verplichting om twee vingerafdrukken in het reisdocument op te nemen. Deze verplichting impliceert dat de aanvrager van het reisdocument ook feitelijk vingerafdrukken moet afstaan. De verbindendheid van de Verordening is door betrokkene nadrukkelijk niet ter discussie gesteld. Nu betrokkene heeft geweigerd om vingerafdrukken af te staan, heeft verweerder terecht besloten om de aanvraag niet (verder) in behandeling te nemen. De omstandigheid dat in de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001, in afwijking van de Verordening, de verplichting is opgenomen om vier vingerafdrukken af te staan, leidt niet tot een ander oordeel. Betrokkene heeft immers helemaal geen vingerafdrukken willen afgeven, ook niet de twee door de Verordening vereiste vingerafdrukken. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de nationale wettelijke regeling geen uitzondering op de verplichte afname van vingerafdrukken maakt voor personen met gewetensbezwaren.
3.9. De rechtbank stelt vast dat in de Verordening twee groepen zijn vrijgesteld van de verplichte afname van vingerafdrukken, te weten kinderen jonger dan twaalf jaar en personen bij wie het nemen van vingerafdrukken fysiek onmogelijk is. Verder is een regeling opgenomen voor de situatie dat het nemen van een afdruk tijdelijk onmogelijk is. De Verordening maakt dus geen uitzondering voor personen met gewetensbezwaren.
3.10. Het in de Paspoortwet en de PUN opgenomen wettelijke kader, zoals hiervoor onder overwegingen 2.2 en 2.3 weergegeven, betreft het kader zoals dat op 28 juni 2009 als gevolg van de Rijkswet van 11 juni 2009 tot wijziging van de Paspoortwet in verband met het herinrichten van de reisdocumentenadministratie in werking is getreden. De daarin opgenomen wijzigingen strekken ertoe de wet in lijn te brengen met de Verordening (zie: TK 2007-2008 31 324, nr. 3, p. 2). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever geen ruimte heeft gezien voor een uitzonderingsmogelijkheid van opname van vingerafdrukken voor zover sprake is van gewetensbezwaren (zie: TK 2007-2008, 31 324, nr. 5, p. 3). Het was, gelet op overweging 4 van de considerans behorende bij de Verordening 444/2009, ook niet de bedoeling dat in de nationale wetgeving zou worden afgeweken van de in de Verordening genoemde uitzonderingen op verplichte afname van vingerafdrukken. De rechtbank leest ook feitelijk in artikel 28a, zesde lid, van de PUN geen ruimere uitzondering op de verplichting om vingerafdrukken af te staan. Uit artikel 28a, zesde lid, van de PUN volgt dat ingeval van een fysieke dan wel een tijdelijke verhindering eerst wordt gekeken of opname van afdrukken van andere vingers wel mogelijk is en voor zover het onmogelijk zou zijn om vier afdrukken op te nemen, een medische verklaring van de aanvrager kan worden verlangd. Dit duidt erop dat met een tijdelijke verhindering is gedoeld op een tijdelijke fysieke verhindering. Het in de Paspoortwet en de PUN opgenomen kader ten aanzien van de afgifte van vingerafdrukken is in zoverre dan ook in overeenstemming met het bepaalde in de Verordening en maakt geen uitzondering op de verplichte afname van vingerafdrukken voor personen met gewetensbezwaren. Het beroep van eiseres op artikel 28a van de PUN slaagt dus niet.
3.11. Ten aanzien van het beroep op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank dat het in de Paspoortwet en de PUN opgenomen kader ten aanzien van de afgifte van (in ieder geval twee) vingerafdrukken in overeenstemming is met het bepaalde in de Verordening. Het beroep op artikel 8 van het EVRM richt zich derhalve in feite op de regeling zoals vervat in de Verordening. Zoals hiervoor in overweging 3.6 al is vastgesteld, heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd echter uitdrukkelijk meegedeeld dat de beroepsgronden niet zijn gericht tegen de Verordening en dat de verbindendheid van de Verordening niet ter discussie wordt gesteld. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding om het beroep op artikel 8 van het EVRM te bespreken.
3.12. De beroepsgrond van eiseres dat zij op grond van artikel 4:3, eerste lid, van de Awb kan weigeren de vingerafdrukken af te staan, faalt. Het tweede lid van artikel 4:3 van de Awb bepaalt immers dat het eerste lid niet van toepassing is op bij wettelijk voorschrift aangegeven gegevens en bescheiden, waarvan is bepaald dat deze dienen te worden overgelegd.
3.13. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat zij geen bezwaar heeft tegen het feit dat haar geen termijn is gegund om haar aanvraag aan te vullen omdat zij sowieso geen vingerafdrukken wilde afstaan.
Geschil tussen EMS en de Belastingdienst inzake transactiegegevens van buitenlandse creditcards en debitcards. Na tussenvonnis en na overleg tussen partijen heeft de Belastingdienst de vordering beperkt tot bepaalde gegevens. EMS wordt veroordeeld om bepaalde gegevens te verstrekken onder last van een dwangsom.
De voorzitter van het CBP, Jacob Kohnstamm, presenteerde vandaag het Jaarverslag 2011. Kohnstamm kondigde daarbij aan dat de privacytoezichthouder zich in 2012 zal richten op de ondoorzichtigheid van de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van profilering. Burgers moeten meer inzicht hebben in het gebruik van profielen door bedrijven en overheden stelt de CBP-voorzitter.
Met samenvatting van Hanneke van Lith, masterstudent
Rechtspraak.nl: Kort geding. Geschil draait om vraag of er voor een student die met de trein wil reizen in de zogenaamde vrij reizen periode een verplichting bestaat tot het in- en uitchecken met zijn (persoonlijke) OV-chipkaart (althans dat alleen aldus een geldig elektronisch vervoersbewijs wordt verkregen) en zo ja, of deze verplichting in strijd is met de Wet bescherming persoonsgegevens. Voldoende aannemelijk is dat er een contractuele grondslag bestaat voor de (invoering van de) verplichting tot inchecken op basis van artikel 18.2 van de geldende Algemene Voorwaarden (AVR-NS). Geen nietigheid van deze bepaling op grond van artikel 3:40 BW, want geen strijd met artikel 5 Besluit Personenvervoer. Tevens is voldoende aannemelijk dat de gegevensverwerking die plaatsvindt bij het in- en uitchecken noodzakelijk is voor de uitvoering van de vervoersovereenkomst tussen NS en reiziger (artikel 8 onder b Wet bescherming persoonsgegevens). De op basis van artikel 18.2 AVR-NS ingevoerde verplichting tot in- en uitchecken is immers een vereiste geworden voor het hebben van een geldig vervoersbewijs (artikel 8.7 AVR-NS).
Doorgeven van leads. Onderbemiddelen. Gegevensbescherming.
Strafzaak. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het maken en verspreiden van een virus en een trojan, welke (onder andere) de functie hadden om inloggegevens en wachtwoorden af te vangen, op te slaan en naar een voor de verdachte en zijn medeverdachte toegankelijke bestandslocatie te verzenden. Van die gegevens kon misbruik worden gemaakt en dat is ook gebeurd. Aldus heeft de verdachte opzettelijk een stoornis in de besmette computers veroorzaakt, zodat er gemeen gevaar voor een ongestoorde dienstverlening te duchten is geweest. De verdachte heeft welbewust misbruik gemaakt van zijn kennis van informatie- en communicatietechnologie.
Mag een bedrijf mij zomaar op een zwarte lijst zetten? Wat doe ik als ik ten onrechte op een zwarte lijst sta? Antwoord op deze vragen vindt u in het nieuwe dossier ‘Privacy bij een zwarte lijst’ op MijnPrivacy.nl, de publiekssite van het CBP. Ook vindt u op deze website vernieuwde informatie over het toetsen van uw kredietwaardigheid.