IT 4538
25 april 2024
Artikel

Seminar Uitingsvrijheid op donderdag 16 mei 2024

 
IT 4536
25 april 2024
Uitspraak

Publicaties in krant over politicus zijn niet onrechtmatig

 
IT 4535
23 april 2024
Uitspraak

Aanhouding journalist bij Extinction Rebellion leidt tot schending 10 EVRM

 
IT 2603

Uitspraak ingezonden door Josine van den Berg, KLOS cs.

Uitzenden tv-programma 'Foute boel' met woning in beeld is niet in strijd met de AVG

Rechtbank 5 jul 2018, IT 2603; ECLI:NL:RBZWB:2018:4139 (eisers tegen Talpa TV), https://www.itenrecht.nl/artikelen/uitzenden-tv-programma-foute-boel-met-woning-in-beeld-is-niet-in-strijd-met-de-avg

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 5 juli 2018, IEF 17836; IT 2603; ECLI:NL:RBZWB:2018:4139 (eisers tegen Talpa TV) Mediarecht. AVG. Privacy. Rechtspraak.nl: Verbod gevraagd om een aflevering van het televisieprogramma ‘Foute boel’ uit te zenden omdat een woning is gefilmd. De wijze waarop de filmbeelden van de woning tot stand zijn gekomen, is niet onrechtmatig. Het uitzenden van die beelden is evenmin onrechtmatig en niet in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming. De uitzending mag doorgaan.

IT 2601

Belastingdienst verwerkt burgerservicenummers in strijd met de wet

Onderzoeksrapport AP 26 juni 2018, verwerking van BSN in btw-identificatienummers door Belastingdienst. De Belastingdienst heeft geen wettelijke basis om het burgerservicenummer (BSN) te gebruiken in het btw-identificatienummer van zelfstandigen met een eenmanszaak. Dit blijkt uit onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De Belastingdienst moet de geconstateerde overtredingen zo snel mogelijk beëindigen. Gebeurt dat niet, dan kan de AP handhavende maatregelen treffen.

IT 2599

HvJ EU: geloofsgemeenschap is samen met haar leden verantwoordelijk voor verwerking van persoonsgegevens die bij een van-huis-tot-huisverkondiging zijn verzameld

HvJ EU 10 jul 2018, IT 2599; ECLI:EU:C:2018:551 (Tietosuojavaltuutettu tegen Jehova's getuigen), https://www.itenrecht.nl/artikelen/hvj-eu-geloofsgemeenschap-is-samen-met-haar-leden-verantwoordelijk-voor-verwerking-van-persoonsgegev

HvJ EU 10 juli 2018, IEFbe 2649; IT 2599; ECLI:EU:C:2018:551; C-25/17; (Tietosuojavaltuutettu tegen Jehova's getuigen) Privacy. Uit het persbericht: Een geloofsgemeenschap zoals de gemeenschap van Jehova’s getuigen is samen met haar leden-verkondigers verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens die in het kader van een van-huis-tot-huisverkondiging zijn verzameld. Bij de in het kader van een dergelijke activiteit verrichte verwerking van persoonsgegevens moeten de regels van het Unierecht betreffende de bescherming van de persoonsgegevens in acht worden genomen

IT 2600

Uitspraak ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm en Silvia van Schaik, bureau Brandeis; Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger.

Hof: Vordering van BREIN dat Usenetprovider bedrijfsvoering moet inrichten zoals zij heeft aangegeven, wordt afgewezen

Hof 10 jul 2018, IT 2600; ECLI:NL:GHSHE:2018:2824 (Newsconnection tegen Stichting BREIN), https://www.itenrecht.nl/artikelen/hof-vordering-van-brein-dat-usenetprovider-bedrijfsvoering-moet-inrichten-zoals-zij-heeft-aangegeven

Hof 's-Hertogenbosch 10 juli 2018, IEF 17824; IT 2600; ECLI (Newsconnection tegen Stichting BREIN) Auteursrecht. Zie eerder IEF 16448. Rechtspraak.nl: BREIN vordert afgifte van identificerende gegevens (zoals betaalgegevens, IP adressen, namen en e-mailadressen) van drie klanten van Usenetprovider, die onder aliassen opereren. Die drie klanten hebben illegaal duizenden auteursrechtelijk beschermde films en tv-series geüpload. Daarnaast vordert BREIN dat Usenetprovider haar bedrijfsvoering op een bepaalde manier inricht. In hoger beroep heeft zij die laatste vordering concreter gemaakt, namelijk dat Usenetprovider bij de verkoop van haar diensten geverifieerde identificerende gegevens registreert, dat zij bepaalde afspraken maakt met een partij van wie zij serverruimte huurt en dat zij de abonnementen van gebruikers van wie zij niet over geverifieerde identificerende gegevens beschikt, beëindigt.

Het hof oordeelt dat het uitgangspunt is dat Usenetprovider de gevraagde gegevens van de drie inbreukmakers dient te verschaffen. Voor zover zij niet zelf over alle benodigde gegevens beschikt omdat zij gebruik maakt van de diensten van een derde, moet zij ervoor zorgen dat zij over die gegevens kan beschikken. Usenetprovider heeft onder meer aangevoerd dat BREIN (eerst) die derde partij had moeten aanspreken, maar het hof is het daar niet mee eens. De vordering van BREIN dat Usenetprovider haar bedrijfsvoering zo moet inrichten als BREIN heeft aangegeven, wordt afgewezen.

IT 2598

Afscheidsseminar Hendrik Struik

Lezingen van Peter van Schelven, Antoon Quaedvlieg, Willem Grosheide, Bernt Hugenholtz, Dirk Visser. Afgelopen woensdag 6 juni werd er afscheid genomen van Hendrik Struik bij CMS door middel van een feestelijk afscheidsseminar onder leiding van Peter van Schelven. Peter begon de middag en nam ons mee in de carrière van Hendrik Struik. Na zijn studie aan de Vrije Universiteit begon Hendrik Struik 34 jaar geleden bij CMS, toen nog Derks & Partners genaamd, waar hij zijn hele carrière heeft gewerkt en is uitgegroeid tot een topadvocaat. Collega's kennen Hendrik als iemand die zeer van taal houdt. Hij kan goed en strak schrijven en dat blijkt des te meer uit zijn (onder collega’s bekende) uitspraak: “Ik ga nog even punaises poetsen”. Maar naast een topadvocaat en een taalfreak, blijkt Hendrik Struik tevens een zeer goede tekenaar. De aanwezigen werden door Peter van Schelven getrakteerd op een geweldige slideshow van tekeningen, met als topstuk de Domtoren van het logo van de Jonge Balie van Utrecht, getekend door Hendrik Struik. Na de inleiding van Peter van Schelven volgden er presentaties van maar liefst vier professoren over het werkbegrip in de Auteurswet.

IT 2597

Conclusie AG: Livestreaming van televisieprogramma’s is geen aanbieding van een communicatienetwerk naar het publiek

HvJ EU 5 jul 2018, IT 2597; ECLI:EU:C:2018:535 (France Télévisions tegen Playmédia), https://www.itenrecht.nl/artikelen/conclusie-ag-livestreaming-van-televisieprogramma-s-is-geen-aanbieding-van-een-communicatienetwerk-n

Conclusie AG HvJ EU 5 juli 2018, IEF 17814; IEFbe 2640; IT 2597; ECLI:EU:C:2018:535; C‑298/17 (France Télévisions tegen Playmédia) Elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten. Universele dienst en gebruikersrechten. Begrip 'ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken aanbieden welke voor de distributie van radio‑ of televisie-uitzendingen naar het publiek worden gebruikt’. Onderneming die op het internet het bekijken van televisieprogramma’s via livestreaming aanbiedt. Doorgifteverplichting (must carry). Conclusie AG:

1) Artikel 31, lid 1, eerste alinea, van [universeledienstrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat een onderneming die op het internet het bekijken van televisieprogramma’s via livestreaming aanbiedt, niet behoort te worden aangemerkt als een onderneming die een elektronischecommunicatienetwerk aanbiedt dat voor de distributie van radio‑ of televisieomroepkanalen naar het publiek wordt gebruikt in de zin van die bepaling.

IT 2596

Uitspraak ingezonden door Douwe Linders, Deikwijs.

Bieden op internet-kavel is niet gelijk aan het doen van een bestelling

Overige instanties 4 apr 2018, IT 2596; ECLI:NL:RVS:2018:1134 (Vereniging Slijtersunie tegen burgemeester van Assen, inzake Catawiki), https://www.itenrecht.nl/artikelen/bieden-op-internet-kavel-is-niet-gelijk-aan-het-doen-van-een-bestelling-1

ABRvS 4 april 2018, IT 2596; ECLI:NL:RVS:2018:1134 (Vereniging Slijtersunie tegen burgemeester van Assen, inzake Catawiki) Zie eerder IT 2254. Catawiki exploiteert een veilingwebsite, waarop zij de mogelijkheid biedt sterke drank te verkopen en te kopen. De verkopers kunnen sterke drank in de vorm van zogenoemde kavels ter veiling aanbieden en zorgen voor de levering en bezorging van de kavels. Catawiki heeft geen vergunning om het slijtersbedrijf uit te kunnen oefenen. SlijtersUnie stelt dat Catawiki artikel 19 lid 1 Dhw overtreedt, omdat zij gelegenheid biedt tot het doen van bestellingen voor sterke drank. In de Dhw is geen definitie opgenomen van het begrip “bestelling”. Er wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik. Het doen van een bieding op een aangeboden kavel leidt niet rechtstreeks tot koop en levering of bezorging van die kavel en kan daarom niet gelijk worden gesteld aan het doen van een bestelling. Het hoger beroep van de SlijtersUnie is ongegrond.

IT 2594

Groepsaansprakelijkheid bij auteurs- en merkrechtinbreuk op fronts van slotmachines

Rechtbank 27 jun 2018, IT 2594; ECLI:NL:RBDHA:2018:7746 (Novomatic c.s. tegen Betsoft en Carmando), https://www.itenrecht.nl/artikelen/groepsaansprakelijkheid-bij-auteurs-en-merkrechtinbreuk-op-fronts-van-slotmachines

Rechtbank Den Haag 27 juni 2018, IEF 17802; IT 2594; ECLI:NL:RBDHA:2018:7746 (Novomatic c.s. tegen Betsoft en Carmanco) Auteursrecht. Merkenrecht. Novomatic houdt zich bezig met ontwikkelen van (online) kansspelen en exploitatie van landbased slotmachines (gokspel/fruitautomaat). Eiseressen zijn (deels) auteursrechthebbenden door op 'landbased slotmachines' aangebrachte merktekens en naamswijziging/fusie. Speelfronten van de spellen zijn auteursrechtelijk beschermd. De online aangeboden spellen maken daarop inbreuk. Tevens inbreuk op geldige Benelex- en Uniemerken. Toerekening van deze inbreuken aan licentiehouder; licentieovereenkomst niet overgelegd. Betrokkene bij licentiehouder aansprakelijk 'als ware hij bestuurder'; persoonlijk ernstig verwijt. Roulerend eigenaarschap/exploitatie schap websites leidt tot groepsaansprakelijkheid. Bestuurder van licentiehouder (trustmaatschappij) niet aansprakelijk. De rechtbank beveelt Betsoft c.s. auteursrechtinbreuk op de spellen ‘Hot Shot’ en ‘Random Runner’, ‘Revolution’ en ‘Hell Raiser’ in Nederland te staken en gestaakt te houden en staking gebruik merk RANDOM RUNNER.

IT 2595

Prejudicieel gestelde vragen over criteria van 'voorbereidend materiaal' voor de bescherming van computerprogramma's

HvJ EU 3 apr 2018, IT 2595; (Dacom tegen IPM), https://www.itenrecht.nl/artikelen/prejudicieel-gestelde-vragen-over-criteria-van-voorbereidend-materiaal-voor-de-bescherming-van-compu

Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 3 april 2018, IEF 17804; IEFbe 2632; IT 2595; C-313/18 (Dacom tegen IPM) Auteursrecht. Dacom Limited is een Cypriotische vennootschap, waarvan persoon Y in de periode 2007-2011 de enige eigenaar was. IPM Informed Portfolio Management AB (hierna: IPM) is een Zweedse vennootschap die activiteiten uitoefent inzake vermogensbeheer. In 2003 sloten Y en IPM een overeenkomst volgens welke Y een werknemer van IPM zou worden en in de moedermaatschappij van IPM zou investeren. De tewerkstelling ging datzelfde jaar van start en Y werd vervolgens ook een aandeelhouder van de moedermaatschappij. Volgens Dacom eindigde de tewerkstelling van Y in 2004 en leverde Dacom Y’s diensten vanaf dan aan IPM als consultant. IPM betoogde echter dat Y’s tewerkstelling bij IPM ongewijzigd voortging. In de periode waarin Y actief was bij IPM werd een computerprogramma voor vermogensbeheer ontwikkeld. Het geschil betreft de vraag wie aanspraken heeft op (een deel van) de auteursrechten op dat computerprogramma en het voorbereidende ontwerpmateriaal. Dacom is van mening dat zij gedeeld auteursrecht bezit op het computerprogramma, nu Y als consultant betrokken was bij het maken en ontwikkelen van het voorbereidende ontwerpmateriaal voor de software. Dacom vordert daarom een verbod voor IPM om kopieën van de software te maken. Volgens IPM was Y in loondienst en ontwikkelde Y geen voorbereidend materiaal voor de software, waardoor alleen IPM het auteursrecht bezit op het computerprogramma.

Volgens artikel 1, lid 1, van richtlijn 2009/24/EG omvatten door het auteursrecht  beschermde computerprogramma’s ook het voorbereidende materiaal. De bepaling bevat geen definitie van de term voorbereidend materiaal, maar in overweging 7 van de richtlijn wordt uitgelegd dat de term computerprogramma eveneens het desbetreffende voorbereidende ontwerp-materiaal omvat dat tot het vervaardigen van een programma leidt, op voorwaarde dat dit voorbereidende ontwerpmateriaal van dien aard is dat het later tot zulk een programma kan leiden. In een aantal prejudiciële beslissingen heeft het Hof naar de term voorbereidend ontwerpmateriaal verwezen, maar de niet verduidelijkt. De vraag rijst daarom wanneer sprake is van voorbereidend materiaal. Ook rijst de vraag wanneer iemand als een werknemer kan worden beschouwd, nu artikel 2 lid 3 van richtlijn 2009/24/EG bepaalt dat indien een computerprogramma gemaakt is door een werknemer bij de uitoefening van zijn taken of in opdracht van zijn werkgever, de werkgever bij uitsluiting bevoegd is de economische rechten met betrekking tot het programma uit te oefenen. De verwijzende rechter twijfelt of aansluiting kan worden gezocht bij de in de rechtspraak van het Hof bestaande uitlegging van de term werknemer. Daarbij is het de vraag of, wanneer partijen samen houders van een intellectueel-eigendomsrecht zijn, een van de partijen een bevel tot staking in de zin van richtlijn 2004/48/EG aan de andere partij kan richten. De verwijzende rechter gaat daarom over tot het stellen van prejudiciële vragen.

Prejudiciële vragen:

1.1 Aan de hand van welke criteria moet worden vastgesteld of materiaal “voorbereidend materiaal” is in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s? Kunnen documenten waarin de vereisten worden vastgesteld betreffende de functies die een computerprogramma moet uitvoeren en de resultaten die het programma moet bereiken, bijvoorbeeld de gedetailleerde beschrijving van beleggingsprincipes of risicomodellen voor vermogensbeheer, met inbegrip van wiskundige formules die in het computerprogramma moeten worden toegepast, als dergelijk voorbereidend materiaal worden beschouwd?

1.2 Moet materiaal, om als “voorbereidend materiaal” in de zin van de richtlijn te kunnen worden aangemerkt, zo volledig en gedetailleerd zijn dat de persoon die de eigenlijke code van een computerprogramma schrijft in de praktijk geen eigen keuzes meer hoeft te maken?

1.3 Brengt het exclusieve recht op voorbereidend ontwerpmateriaal in de zin van de richtlijn met zich mee dat het computerprogramma dat het uiteindelijke resultaat van dat voorbereidend materiaal wordt, als een bewerking van het voorbereidende ontwerpmateriaal (artikel 4, lid 1, onder b), van richtlijn

2009/24/EG) en dus met betrekking tot het auteursrecht als een afhankelijk werk moet worden beschouwd, of dat het voorbereidende ontwerpmateriaal en de software als twee verschillende uitdrukkingswijzen van een en hetzelfde werk moeten worden aangemerkt, dan wel dat ze twee onafhankelijke werken vormen?

2.1 Kan een consultant die in dienst is van een andere onderneming maar al een aantal jaren voor dezelfde cliënt werkt en – bij de uitoefening van zijn taken of in opdracht van de cliënt – een computerprogramma heeft gemaakt, als een werknemer [van de cliënt-onderneming] worden beschouwd voor de toepassing van artikel 2, lid 3, van richtlijn 2009/24/EG?

2.2 Op basis van welke criteria moet worden beoordeeld of iemand een werknemer is in de zin van die bepaling?

3.1 Moet artikel 11 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten aldus worden uitgelegd dat het ook mogelijk moet zijn om een rechterlijk bevel tot staking te verkrijgen in een situatie waarin de eiser en de partij tegen wie dat bevel is gericht, samen houders van het desbetreffende intellectuele-eigendomsrecht zijn?

3.2 Indien vraag 3.1 bevestigend wordt beantwoord, dient die situatie anders te worden beoordeeld ingeval het exclusieve recht een computerprogramma betreft dat niet wordt gedistribueerd of openbaar gemaakt maar enkel wordt gebruikt in de eigen onderneming van een van de mede-eigenaren?

IT 2593

IViR Sci-Fi & Information Law Essay Competition

IViR Sci-Fi & Information Law Essay Competition, before december 15th 2018. Science fiction and information law have more in common than meets the eye. Both are fascinated by new and emerging technologies, and both feel a strong urge to write about them. Authors in both ‘genres’ dedicate a considerable share of their time speculating about how these technologies may evolve. Most importantly, science fiction authors, as well as information law scholars, ponder what the implications will be for society, markets and the values that we cherish and seek to protect.