DOSSIERS
Alle dossiers

Telecomrecht  

IT 1308

Verordening, mededeling,aanbeveling voor Europese interne markt voor elektronische communicatie

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie, Fiche 4: Verordening, mededeling en aanbeveling Europese interne markt voor elektronische communicatie, Kamerstukken II 2013/14, 22112 nr. 1720 - prelex
Cell SiteEssentie
De Europese Commissie stelt in een mededeling en een verordening voor om regelgevingbeginselen en nadere regels vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de voltooiing van een Europese interne markt voor elektronische communicatie. De rechtsgrondslag voor het voorstel is artikel 114 VWEU. De Europese Commissie stelt de volgende maatregelen voor: een EU-machtiging voor Europese elektronische communicatieaanbieders, harmonisatie van spectrumbeleid en marktregulering, verlagen van de roamingkosten, versterking van de rechten van eindgebruikers en het realiseren van netneutraliteit.

Nederlandse positie over de mededelingen
Nederland is van mening dat de ontwerpverordening een belangrijke bijdrage kan leveren aan de versterking van de interne markt voor elektronische communicatie, maar mist een visie op belangrijke marktontwikkelingen zoals de verdringing van telecommunicatiediensten door diensten die via internet worden aangeboden (zogenaamde over-the-top diensten). Verder is Nederland van mening dat veel meer maatregelen nodig zullen zijn om de digitale interne markt daadwerkelijk te realiseren. Bijvoorbeeld op het gebied van auteursrechten, e-commerce, en het stimuleren van innovatieve bedrijven.
Nederland vindt het jammer dat er geen uitgebreide consultatie over de ontwerpverordening heeft plaatsgevonden.

Lees uitgebreid hier

IT 1305

Conclusie A-G: Richtlijn betreffende betalingsdienst in interne markt ook van toepassing op aanbieders van mobiele telefonie

Conclusie A-G HvJ EU 24 oktober 2013, C-616/11 (T-Mobile Austria GmbH tegen Verein für Konsumenteninformation) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door het Oberster Gerichtshof, Duitsland
T-Mobile sluit telecommunicatiecontracten af met consumenten, waarbij zij gebruikmaakt van algemene voorwaarden. Bij bepaalde betaalwijzen worden volgens de algemene voorwaarden verwerkingskosten in rekening gebracht, afhankelijk van de geldende tarieven. Volgens de Verein für Konsumenteninformation is deze bepalingen in strijd met artikel 27, lid 6, tweede volzin, van de Zahlungsdienstgesetz. De vraag is of de richtlijn 2007/64/EG betreffende betalingsdiensten in de interne markt zich tegen toepassing van het Zahlungsdienstgesetz verzet. Dat doet het niet. Het verbod geldt ook voor aanbieders van mobiele telefonie. Het is verboden toeslagen in rekening te brengen, zonder daarbij onderscheid te maken tussen de verschillende betaalinstrumenten.

Conclusie A-G
101. Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Oberste Gerichsthof te beantwoorden als volgt:
„1) Artikel 52, lid 3, van richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van richtlijn 97/5/EG, is van toepassing op de contractuele relatie tussen een aanbieder van mobiele telefonie als begunstigde en diens klanten (consumenten) als betalers.
2) Een overschrijving („credit transfer”), of deze nu wordt geïnitieerd door een formulier dat is voorzien van de handgeschreven handtekening van de betaler, dan wel langs elektronische weg („Telebanking”), moet worden beschouwd als een „betaalinstrument” in de zin van artikel 4, punt 23, en artikel 52, lid 3, van richtlijn 2007/64/EG.
3) Artikel 52, lid 3, van richtlijn 2007/64/EG moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen de toepassing van nationale bepalingen zoals § 27, lid 6, van het Zahlungsdienstgesetz, die de begunstigde in algemene zin verbieden om toeslagen in rekening te brengen, zonder daarbij onderscheid te maken tussen de verschillende betaalinstrumenten.”

Gestelde prejudiciële vragen
1) Moet artikel 52, lid 3, van richtlijn 2007/64/EG in die zin worden uitgelegd dat het ook van toepassing is op de contractuele verhouding tussen een exploitant van een mobieletelefoonnetwerk als begunstigde van de betaling en zijn particuliere klanten (consumenten) als betalers?
2) Moeten een door de betaler eigenhandig ondertekend betalingsformulier respectievelijk de op een ondertekend betalingsformulier berustende procedure voor het verstrekken van overschrijvingsopdrachten alsmede de overeengekomen procedure voor het verstrekken van betalingsopdrachten bij onlinebanking (telebanking), worden aangemerkt als "betaalinstrument" in de zin van artikel 4, punt 23, en artikel 52, lid 3, van richtlijn 2007/64/EG?
3) Moet artikel 52, lid 3, van richtlijn 2007/64/EG in die zin worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de toepassing van een nationale wettelijke regeling die voorziet in een algemeen verbod - dat met name geen onderscheid maakt tussen de verschillende betaalinstrumenten - op het innen van vergoedingen door de begunstigde van de betalingen?

IT 1290

Rechter houdt zaak aan in afwachting rapport van de ACM

Rechtbank Amsterdam 17 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:6550 (Vodafone tegen Macintosh Retail Group N.V.)
Contractrecht. ACM. Telecom. Vodafone heeft voor € 123 miljoen alle aandelen in BelCompany B.V. gekocht van MRG. Partijen hebben bij de verkoop een Share Purchase Agreement (SPA) gesloten. Hierin staan afspraken met betrekking tot aansprakelijkheid en de verjaring daarvan. De ACM (voorheen NMa) heeft haar goedkeuring voor de overname verleend onder de voorwaarde dat Vodafone geen inzage zou kunnen krijgen in de strategische informatie van BelCompany aangaande met KPN en T-mobile gesloten (distributie)overeenkomsten.

De ACM is vervolgens verder gaan onderzoeken of er kartelafspraken waren gemaakt bij BelCompany. Hierop heeft Vodafone per brief aan MRG de mededeling gedaan van het onderzoek van de ACM. Vodafone heeft MRG erop gewezen dat wanneer de NMa zou vaststellen dat BelCompany vóór 1 augustus 2011 een mededingingsrechtelijke inbreuk zou hebben begaan, dit een inbreuk zou vormen op de in de SPA verstrekte garanties en dat Vodafone zich alle rechten voorbehield. MRG wijst iedere aansprakelijkheid van de hand en is  niet bereid andersluidende afspraken te maken met betrekking tot de SPA.

Vodafone vordert onder andere het aanhouden van de zaak totdat de ACM het onderzoek heeft afgerond en een rapport heeft opgemaakt. Dit wijst de rechter toe en gaat voorbij aan het verweer van MRG dat Vodafone de termijnen van de gesloten SPA wil oprekken. De behandeling wordt aangehouden tot vier weken na het opmaken van het rapport van de ACM.

De beoordeling in incidenten
3.3 Vaststaat dat MRG geen aansprakelijkheid heeft erkend voor een eventuele overtreding van het mededingingsrecht door BelCompany vóór 1 augustus 2011. Ook staat vast dat Vodafone geen inzage heeft gehad in het thans bij de ACM lopende onderzoek naar de telecomsector in de jaren 2008 tot en met 2011. Verder is onbetwist gebleven dat Vodafone in verband met de aan het besluit van de NMa van 14 juli 2011 verbonden voorwaarden geen eigen onderzoek kan doen naar de vraag of sprake is van een overtreding bij BelCompany. Vodafone stelt dat zij desalniettemin op basis van de search terms aanwijzingen heeft dat het onderzoek zich mede uitstrekt tot BelCompany en heeft, ter voorkoming van het verlopen van de termijn als bedoeld in artikel 12.5 van de SPA, daarvan mededeling gedaan aan MRG. Omdat zij vreesde dat zij een eventuele vordering op MRG in verband met een overtreding van artikel 15.1 en 16.2 van Schedule 11.1 zou verliezen vanwege het bepaalde in artikel 15.4.2 van de SPA heeft Vodafone overleg gehad met MRG. Toen MRG niet bereid bleek om de in artikel 15.4.2 van de SPA opgenomen termijn te bevriezen totdat het onderzoek van de ACM is afgerond, heeft Vodafone een dagvaarding uitgebracht. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, Vodafone voldoende heeft toegelicht dat en waarom zij haar vordering pas nader zal kunnen onderbouwen nadat het onderzoek van de ACM is voltooid en dat en waarom zij voldoende belang heeft bij aanhouding van de behandeling van de zaak.

3.4 Het meer inhoudelijke bezwaar van MRG tegen aanhouding is dat Vodafone door het aanhangig maken van de procedure en het vervolgens laten aanhouden daarvan, op oneigenlijke wijze de door partijen bewust overeengekomen termijnen van artikel 15 van de SPA wil oprekken. Dit betreft evenwel veeleer een verweer tegen de vordering in de hoofdzaak dat alsdan kan worden gevoerd en beoordeeld. MRG heeft verder nog tegen toewijzing van het verzoek om aanhouding aangevoerd dat het Landelijk Rolreglement geen incident tot aanhouding kent en dat er geen wettelijke of in de jurisprudentie ontwikkelde grondslag voor is. Overwogen wordt dat dit niet maakt dat het verzoek om aanhouding niet aldus kan worden gedaan. De wet kent geen gesloten stelsel van incidenten en de rechtbank is met Vodafone van oordeel dat op het verzoek om aanhouding eerst en vooraf moet worden beslist. Partijen zijn over een weer in de gelegenheid gesteld op elkaars standpunten te reageren en hebben dat ook uitvoerig gedaan zodat ook in zoverre geen sprake is van strijd met de goede procesorde indien thans op het verzoek om aanhouding bij incidenteel vonnis wordt beslist.

3.5. Al het voorgaande leidt ertoe dat de vordering in het incident van de zijde van Vodafone zal worden toegewezen. MRG heeft betoogd dat zij er belang bij heeft om op korte termijn zekerheid te krijgen en dat het zeer lang kan duren voor het onderzoek van de ACM zal zijn afgerond en dat deze procedure al die tijd boven haar hoofd blijft hangen. De rechtbank ziet daarin aanleiding het verzoek om aanhouding slechts beperkt toe te wijzen, in die zin dat de zaak zal worden aangehouden tot vier weken na het opmaken van het onder 2.7 bedoelde rapport van de ACM. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat Vodafone daarna voldoende in staat moet worden geacht haar dagvaarding zo nodig nader aan te vullen. Alsdan zullen partijen zich kunnen uitlaten over de vraag of en zo ja hoe zij verder wensen te procederen.

IT 1285

Het geven van de gelegenheid tot herstellen van een mobiel netwerk is geen beschikking

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba 16 januari 2012, ECLI:NL:OGEAA:2012:1 (Digicel / De directeur van directie telecommunicatiezaken)
Niet-ontvankelijk, telecom, Aruba. Rechtspraak.nl:  Arubaanse zaak. Bij keuring van een mobiel telefoonnetwerk zijn een aantal tekortkomingen geconstateerd. Door het bieden van de gelegenheid deze te herstellen, zoals aangegeven in de brief worden geen rechtsgevolgen in het leven geroepen. Het betreft dus geen beschikking. Het bezwaar van appellant is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Overwegingen
2.5 Gelet op de inhoud ervan heeft verweerder met de brief van 19 augustus 2011 kennelijk beoogd toepassing te geven aan artikel 16, vijfde lid, van de concessie, nadat bij een (her)keuring in juli 2011 van het mobiele telefoonnetwerk van appellante een aantal tekortkomingen is geconstateerd. Met verweerder is het gerecht van oordeel dat artikel 16, vijfde lid, van de concessie geen ander doel heeft dan dat de houder van de concessie, alvorens eventueel op grond van het vierde lid een beschikking houdende afkeuring wordt gegeven, de gelegenheid wordt geboden de bij (her)keuring geconstateerde tekortkomingen te herstellen. Door het bieden van deze gelegenheid worden geen rechtsgevolgen in het leven geroepen. Eerst indien de tekortkomingen naar de opvatting van verweerder niet zijn weggenomen en hij overgaat tot het geven van een beschikking tot afkeuring als bedoeld in het vierde lid is sprake van enig rechtsgevolg. Uit de systematiek van de concessie, meer in het bijzonder artikel 16, leidt het gerecht namelijk af dat het mobiele netwerk als gevolg van een beschikking tot afkeuring niet (langer) krachtens de concessie in werking kan zijn. Een beschikking tot afkeuring kan dan ook op grond van de Lar in rechte worden aangevochten.

2.6 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van appellant, nu het niet is gericht tegen een beschikking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Lar, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Daaraan kan niet afdoen het betoog van appellante dat zij, gelet op de omvang van de investeringen, nodig om enkele van de beweerde tekortkomingen te herstellen, er groot belang bij heeft reeds voordat er definitief omtrent goedkeuring wordt besloten, het oordeel van de rechter te verkrijgen omtrent die tekortkomingen. Dit belang brengt geen verandering in het karakter van de brief van 19 augustus 2011.

2.7 Het beroep is derhalve ongegrond.

IT 1255

Regisseurs versus Kabelexploitanten in kort geding

Kracht advocatuur juridische blog: Op woensdag 14 augustus 2013 vond een kort geding plaats van de collectieve beheersorganisatie (‘CBO’) voor regisseurs, VEVAM, tegen de kabelexploitanten UPC en Ziggo. Aan de kant van de exploitanten bevond zich ook de gevoegde partij RoDAP, een conglommeraat van kabelaars, producenten, commerciële en publieke omroepen.

Lees verder

IT 1245

Onder protest akkoord met billijke vergoeding kabeldoorgifte en etheruitzendingen

Rechtbank Den Haag 24 juli 2013, HA ZA 04-864 (SENA tegen Stichting Commerciële Omroep Exploitatie Zuid Holland)
Tussenvonnis. Naburige rechten. Billijke vergoeding. WNR. WPPT. Rome-muziek. Bestuursaansprakelijkheid. Vereenzelviging. SCOEZH is een regionale commerciële radiozender die het radioprogramma ‘Fresh FM’ uitzendt. In 2000 heeft [X] in het handelsregister Fresh FM B.V. i.o. ingeschreven, tot oprichting is het nooit gekomen. SENA en SCOEZH hebben in 1998 een ‘overeenkomst muziekgebruik commerciële niet landelijke radiostations’ gesloten. SCOEZH heeft met de hand geschreven: ‘Accoord onder protest en onder voorbehoud van alle rechten’. SENA legt aan haar vorderingen ten grondslag dat SCOEZH toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen door de overeengekomen minimum billijke vergoeding voor de kabeldoorgifte en voor etheruitzendingen van haar radiostation niet te voldoen.

Een akkoordverklaring onder protest is wel een akkoordverklaring en een 'voorbehoud van alle rechten' betekent letterlijk dat SCOEZH bedoelde te voorkomen dat zij rechten zou verwerken, niet dat zij de inhoud van de door SENA aan haar toegestuurde overeenkomst bedoelde te wijzigen.

De rechtbank acht bestuurder [X] niet hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van deze billijke vergoedingen aan SENA, omdat er geen sprake is van een voldoende ernstig persoonlijk verwijt. Voor de aansprakelijkheid van op hetzelfde adres ingeschreven Wedel Communications: Slechts in uitzonderlijke gevallen is er sprake van vereenzelviging van twee afzonderlijke rechtspersonen, daarvoor is vereist dat er op onrechtmatige wijze misbruik van identiteitsverschil wordt gemaakt, daarvan is geen sprake.

De rechtbank bepaalt een persoonlijke verschijning van partijen en hun advocaten.

4.2. SENA legt aan haar vorderingen onder 1A, 1C, 1D, 2A en 2B ten grondslag dat SCOEZH toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst door de overeengekomen minimum billijke vergoeding voor de kabeldoorgifte van haar radiostation in de periode 1999 tot en met 2003 niet te voldoen. SENA legt aan haar vordering onder 1B ten grondslag dat er tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van de billijke vergoeding voor etheruitzending door SCOEZH in de periode juni 2003 tot en met 28 februari 2010, zodat de rechtbank de door SENA gevorderde vergoeding, die volgens SENA een billijke vergoeding vormt, dient vast te stellen.

[X] is volgens SENA hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van deze billijke vergoedingen aan SENA voor de periode 1999 tot en met 2010, omdat [X] als bestuurder van SCOEZH een onrechtmatige situatie heeft laten voortduren, zodat hij op grond van bestuurdersaansprakelijkheid aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade. Wedel Communications is volgens SENA hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van deze billijke vergoedingen voor de periode 2000 tot en met 2010, omdat zij evenals SCOEZH wordt bestuurd door [X], beide rechtspersonen op hetzelfde adres zijn gevestigd en verwarring over hun identiteit veroorzaken door hun wijze van presenteren.

Bezwaar tegen tweede en derde eiswijziging
5.2. SCOEZH c.s. zijn naar het oordeel van de rechtbank niet geschaad in hun verdediging door deze eiswijziging. In feite vordert SENA nu niet alleen een vergoeding voor etheruitzending door SCOEZH in 2003, maar tevens voor de ether-uitzending in de jaren daarna op dezelfde gronden die al zijn gesteld in de akte eiswijziging van 3 november 2004. SCOEZH c.s. hebben op die gronden gereageerd in hun antwoordakte van 15 december 2004, waarna zij hun verweer hebben kunnen aanvullen ter comparitie. Vervolgens hebben SCOEZH c.s. na de eiswijziging ook nog bij akte verweer kunnen voeren daartegen. De laatste eiswijziging van SENA vormt in wezen een verbetering, geen materiële eiswijziging. Naar aanleiding daarvan heeft SCOEZH zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, wat de rechtbank niet opvat als een zuivere referte maar als een verwijzing naar haar verweer in de eerdere processtukken. SCOEZH c.s. hebben daarmee voldoende gelegenheid gehad om zich mede tegen de huidige vorderingen van SENA te kunnen verdedigen. Gelet op de duur van deze procedure, die gedurende zeven jaar op de parkeerrol heeft gestaan, is van een onredelijke vertraging van de procedure door de eiswijziging evenmin sprake. Het bezwaar van SCOEZH c.s. tegen de eiswijziging wordt dan ook niet gehonoreerd.

Vordering inzake kabeldoorgifte
5.5. Nu SENA niet heeft geprotesteerd tegen het bijschrift en zich in deze procedure op de overeenkomst beroept, is de overeenkomst met het bijschrift door SENA aanvaard. De letterlijke tekst van het bijschrift maakt echter niet duidelijk welke voorwaarde SCOEZH precies heeft willen toevoegen. Immers, een akkoordverklaring onder protest is wel een akkoordverklaring en een voorbehoud van alle rechten betekent letterlijk dat SCOEZH bedoelde te voorkomen dat zij rechten zou verwerken, niet dat zij de inhoud van de door SENA aan haar toegestuurde overeenkomst bedoelde te wijzigen. Bij de uitleg van een overeenkomst komt het echter niet aan op de letterlijke betekenis van de verklaringen, maar op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Gesteld noch gebleken is dat SCOEZH voorafgaand aan of bij het sluiten van de overeenkomst op enigerlei wijze haar bedoeling met het bijschrift aan SENA duidelijk heeft gemaakt. De in 5.4 beschreven rechtszaken worden niet genoemd in het bijschrift. SCOEZH heeft in het bijschrift ook niet verwezen naar specifieke geschilpunten die in die procedures aan de orde waren. Bovendien begrijpt de rechtbank het standpunt van SCOEZH aldus, dat het voorbehoud niet zag op specifieke uitzonderingen, maar dat SCOEZH zich in het algemeen het recht wilde voorbehouden om (met terugwerkende kracht) de tarieven bepaald in artikel 3 opnieuw uit te onderhandelen. Als dat inderdaad haar bedoeling was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, had SCOEZH het aanbod van SENA net zo goed kunnen afwijzen en, als zij vervolgens geen aanbod ontving dat wel aanvaardbaar was, een billijke vergoeding kunnen laten vaststellen door de rechtbank op grond van artikel 7 lid 3 WNR. De overeenkomst had immers voornamelijk tot doel de hoogte van een billijke vergoeding tussen partijen vast te stellen. Nu zij de overeenkomst wel ondertekend aan SENA heeft geretourneerd, behoefde SENA niet te begrijpen dat SCOEZH zich niet wilde binden aan het bepaalde in artikel 3 van de overeenkomst.

Vordering inzake etheruitzending
5.13. SENA haakt in haar vordering aan bij de tarieven die zij met de Vereniging Niet Landelijke Commerciële Radiostations (NLCR) is overeengekomen voor etheruitzending. Daarbij wordt een percentage van 3,7% van de totale inkomsten van het radiostation na aftrek van een percentage voor verwervingskosten als vergoeding overeengekomen. Voorts geldt een minimum vergoeding gerelateerd aan het aantal inwoners in het gebied waarin het programma kan worden ontvangen. Onduidelijk is in hoeverre bij de tarieven die SENA met de NLCR overeengekomen is de hoogte van BUMA/STEMRA tarieven, de tarieven van buitenlandse zusterorganisaties voor naburige rechten en tarieven voor andere commerciële en publieke regionale omroeporganisaties zijn betrokken. Gelet op de tariefstructuur is wel duidelijk dat bij de minimumvergoeding in ieder geval niet wordt gekeken naar de luisterdichtheid van het betreffende radiostation en het aantal uren dat het programma wordt uitgezonden. Onder deze omstandigheden kunnen de tarieven die SENA met NLCR overeengekomen is, niet als leidraad dienen.

Verjaring
5.19. SCOEZH heeft zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor etheruitzending tevens beroepen op verjaring. Dat verweer wordt niet gehonoreerd. Bij gebreke van een specifieke afwijkende verjaringstermijn verjaart een vordering op grond van artikel 3:306 Burgerlijk Wetboek (BW) door verloop van twintig jaar. De onderhavige vordering vloeit niet voort uit een overeenkomst, zodat de kortere verjaringstermijn van artikel 3:307 BW niet van toepassing is. De vordering vormt ook geen vergoeding van schade. De verplichting tot betaling van een billijke vergoeding in artikel 7 WNR vormt een verbintenis uit de wet met een eigen aard, geen schadevergoeding. Immers, mits een billijke vergoeding wordt betaald door de gebruiker beschikt de rechthebbende niet over een verbodsrecht. Dat verbodsrecht herleeft als er geen billijke vergoeding wordt voldaan, in welk geval de rechthebbende weer recht krijgt op vergoeding van zijn schade. Bij de billijke vergoeding is er van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding derhalve geen sprake. Ook de kortere verjaringstermijn van artikel 3:310 BW is dus niet van toepassing. Nu er nog geen twintig jaar zijn verstreken sinds het ontstaan van de vordering van SENA, is die nog niet verjaard.

Bestuurdersaansprakelijkheid [X]
5.22. (...) Met de voorwaarde dat sprake moet zijn van een voldoende ernstig persoonlijk verwijt wordt tot uitdrukking gebracht dat aansprakelijkheid van een bestuurder niet te lichtvaardig mag worden aangenomen.

5.23. In het onderhavige geval betwist SCOEZH gemotiveerd de hoogte van de vordering van SENA. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de hoogte van die vordering nog niet vastgesteld kan worden. Er is derhalve geen sprake van betalingsonwil van SCOEZH met betrekking tot een op zich onbetwiste vordering. Ook zijn er geen feiten of omstandigheden gesteld die tot de conclusie moeten leiden dat [X] getracht heeft het verhaal van de vordering van SENA op SCOEZH te frustreren. Van een voldoende ernstig verwijt aan [X] persoonlijk dat leidt tot aansprakelijkheid van [X] is dan ook geen sprake. Dit geldt al helemaal voor de handelingen die [X] als adviseur heeft verricht, nu hij daarbij niet gehouden was aan de taakuitoefening van een bestuurder conform artikel 2:9 BW en niet is gesteld dat hij in die hoedanigheid de feitelijke leiding had over SCOEZH. De vordering tot hoofdelijke veroordeling van [X] tot betaling van de door SCOEZH aan SENA verschuldigde vergoedingen zal dan ook bij eindvonnis worden afgewezen.

Hoofdelijke aansprakelijkheid Wedel Communications
5.24. SENA heeft gesteld dat Wedel Communications hoofdelijk aansprakelijk is voor haar vordering op SCOEZH, omdat het briefpapier van de radiozender Fresh FM het handelsregisternummer van Wedel Communications vermeldt, beide rechtspersonen op hetzelfde adres zijn ingeschreven en beide worden bestuurd door [X]. Daardoor wordt verwarring veroorzaakt met betrekking tot de identiteit van beide rechtspersonen en is er sprake van verwevenheid, aldus SENA. SENA beroept zich daarom op vereenzelviging van beide rechtspersonen.

De rechtbank
6.1. bepaalt een persoonlijke verschijning van partijen zelf - rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die goed van de feiten op de hoogte is - en hun advocaten,

IT 1241

Internetconsultatie; Actualiseringsmethodiek waarde kavel A7

Internetconsultatie Actualiseringsmethodiek waarde kavel A7
Vergunninghouders van vergunningen voor (commerciële) etherradio. Consultatie van het door SEO Economisch Onderzoek opgestelde methodedocument dat de voorgenomen methodiek beschrijft om te komen tot een update van de waarde van kavel A7. Publicatiedatum 19-07-2013; Einddatum consultatie20-09-2013. Meer informatie: Update waarde kavel A7 (Versie 2013-45)

Doel van de regeling
Het ministerie van Economische Zaken (EZ) is onder meer belast met de uitgifte van frequentievergunningen voor omroepdiensten. In dit kader werden de bestaande commerciële licenties voor FM- en middengolfomroep per september 2011 onder bepaalde condities verlengd. De minister heeft de waarde van de vergunningen gebaseerd op een onderzoek in opdracht van EZ door een consortium bestaande uit SEO Economisch Onderzoek (SEO), het Instituut voor Informatierecht  (IViR) en TNO Informatie- en Communicatietechnologie. (...)

Doelgroepen die door de regeling worden geraakt
Vergunninghouders van vergunningen voor (commerciële) etherradio.

Verwachte effecten van de regeling
SEO Economisch Onderzoek en het IViR zullen de ingebrachte zienswijzen beoordelen en daar waar relevant betrekken bij de advisering over de methode voor de geactualiseerde waardering van kavel A7.

Doel van de consultatie
Commerciële vergunninghouders en andere kenners van de radiomarkt wordt gevraagd te reageren de door SEO voorgestelde methodiek om de actuele waarde van kavel A7 te bepalen. (...)

Op welke onderdelen van de regeling wordt een reactie gevraagd
Commerciële vergunninghouders en andere kenners van de radiomarkt wordt gevraagd op de vijf in het document geformuleerde vragen te reageren. Eventueel aanvullende input kan eveneens worden toegevoegd. De oorspronkelijke waarderingsmethodiek die is gebruikt voor het bepalen van de waarde van de vergunningen voor commerciële radio uit 2010/2011 wordt niet geconsulteerd.

Publicatie reacties
Reacties worden gepubliceerd nadat de consultatie is gesloten. Alleen die reacties worden gepubliceerd waarvan is aangeven, door de inzender, dat deze openbaar mogen zijn.

IT 1240

Netwerkaanbieders zijn kostendekkende bijdrage verschuldigd

HvJ EU 18 juli 2013, zaak  C-228/12 (Vodafone Omnitel) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio, Italië.
Uitlegging van artikel 12 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn). Administratieve bijdragen opgelegd aan ondernemingen – Regeling die bepaalt dat alle kosten van nationale toezichthoudende autoriteiten die niet door de overheidsbegroting worden gedragen, over de ondernemingen van de betrokken sector worden verdeeld naar evenredigheid van de omzet die zij hebben behaald bij de verkoop van de relevante producten en diensten. Het Hof verklaart voor recht dat netwerkaanbieders kostendekkende bijdragen zijn verschuldigd, mits...

Prejudiciële vraag
Moeten de betrokken bepalingen van gemeenschapsrecht in deze sector, inzonderheid de bepalingen van richtlijn 2002/20/EG, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan genoemde nationale bepalingen, met name wet nr. 266/2005, mede gelet op de concrete toepassing ervan door de toezichthoudende autoriteit?

Het Hof verklaart voor recht:
Artikel 12 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn), moet aldus worden uitgelegd dat dit zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat als die in de hoofdgedingen, krachtens welke ondernemingen die een elektronische-communicatiedienst of -netwerk aanbieden een bijdrage zijn verschuldigd ter dekking van alle kosten van de nationale regelgevende instantie die niet door de staat worden gedragen, waarvan het bedrag afhangt van de inkomsten van deze ondernemingen, mits die bijdrage uitsluitend bestemd is om de kosten te dekken van de werkzaamheden die in lid 1, sub a, van die bepaling zijn genoemd, mits het totaal van de inkomsten uit die bijdrage niet méér bedraagt dan het totaal van de kosten die met deze werkzaamheden samenhangen en mits deze bijdrage objectief, transparant en evenredig over de ondernemingen wordt verdeeld. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of dit het geval is.

IT 1238

Bij zakelijk conflict niet registreren als wanbetalende telecomgebruikers

Vzr. Rechtbank Limburg 13 juni 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:3829 (ML Tours tegen Vodafone en Stichting Preventel)
Vordering tot opheffing registratie in het register van Preventel, bedoeld voor de registratie van wanbetalende telecomgebruikers. In redelijkheid kan onder financieel onvermogen niet worden begrepen de “wanbetaling” die verband houdt met een zakelijk conflict over de verschuldigdheid van abonnementskosten.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het recht van registratie niet bedoeld is voor een geval als het onderhavige en dat Vodafone en Preventel oneigenlijk gebruik maken van het recht om wanbetalende telecomgebruikers te (doen) registreren, indien, zoals in het onderhavige geval, de “wanbetaling” verband houdt met een reëel, en dus niet voorgewend, geschil over (de hoogte van) verschuldigde abonnementskosten.

3.4. Daaruit volgt dat telecomaanbieders - in het algemeen - een gerechtvaardigd belang hebben bij de registratie van wanbetalers. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit meerbedoelde doelomschrijving dat onder wanbetaling die tot registratie bij Preventel leidt enkel kan worden begrepen wanbetaling als gevolg van financieel onvermogen van de aanvrager. In redelijkheid kan daaronder derhalve niet worden begrepen “wanbetaling” die verband houdt met een zakelijk conflict over de verschuldigdheid van abonnementskosten. Een dergelijke “wanbetaling” kan bij voorbeeld haar grond vinden in een geschil over hetgeen tussen aanvrager en aanbieder is overeengekomen. Het zou ook kunnen zijn dat de aanvrager de betaling van de abonnementskosten heeft opgeschort in verband met een tekortkoming in de nakoming van de op de aanbieder rustende verplichtingen.
3.5. ML Tours en Vodafone hebben een verschil van mening over de vraag of een wijziging heeft plaatsgevonden in de tussen hen tot 13 maart 2012 geldende overeenkomsten, en mede in verband daarmee over het gebruik van een aantal nieuwe mobiele telefoons die door Vodafone aan ML Tours zijn geleverd. Gesteld noch gebleken is dat de niet-betaling van de door Vodafone gevorderde abonnementskosten wordt veroorzaakt door financieel onvermogen van ML Tours, of dat de door ML Tours aangevoerde grond om het gevorderde niet te betalen een voorgewende grond is, die moet camoufleren dat er aan de zijde van ML Tours in feite sprake is van financieel onvermogen als bedoeld in de doelomschrijving van Preventel. Uit de overgelegde stukken blijkt dat er een reëel, en dus geen door ML Tours voorgewend, verschil van mening tussen ML Tours en Vodafone bestaat over hetgeen tussen partijen is overeengekomen en hetgeen Vodafone op grond daarvan van ML Tours heeft te vorderen.

3.6. Gelet hierop heeft Vodafone, ook tijdens de mondelinge behandeling, niet de indruk kunnen wegnemen dat in de onderhavige zaak oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van het recht om een wanbetaler te registeren, omdat dit recht hier niet wordt gebruikt om een aanvrager van telecomabonnementen tegen zichzelf te beschermen, respectievelijk een aanbieder van telecomabonnementen te beschermen tegen wanbetalende aanvragers, maar wordt gebruikt om betaling af te dwingen in een geval waarin tussen de aanvrager en de aanbieder een reëel geschil bestaat als hiervoor bedoeld. In dit verband merkt de voorzieningenrechter nog op dat Vodafone ter zitting heeft verklaard dat na vijf vruchteloze aanmaningen steeds een registratie volgt bij Preventel en dat, alhoewel andere telecomaanbieders het recht hebben om de “wanbetaler” als gevolg van de registratie te weigeren, in de praktijk een wanbetaler steeds daadwerkelijk door de andere telecomaanbieders zal worden geweigerd. Een registratie verhindert derhalve dat ML Tours nog met andere telecomaanbieders een overeenkomst sluit. Weliswaar staat dat, zoals Vodafone ten verwere aanvoert, er niet aan in de weg dat een geweigerde aanvrager met prepaid mobiele telefoons kan bellen, maar dat is geen redelijk alternatief voor het bellen met een mobiele telefoon op basis van een abonnement, gelet op de aanzienlijke beperkingen van telefoneren met prepaid mobiele telefoons, zeker in een zakelijke context.

3.7. Dit betekent dat de registratie van ML Tours bij Preventel als onrechtmatig moet worden bestempeld en derhalve moet worden opgeheven.
IT 1234

Effecten van elektromagnetische straling op de bijenpopulaties

ABRvS 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:229 (Winterswijk tegen KPN)
antenna for mobile phoneOmgevingsrecht. Telecom. Bij besluit van 9 november 2010 heeft het college aan KPN ontheffing en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een antennemast ten behoeve van mobiele telefonie op het perceel [locatie], sectie […] te [plaats] (hierna: het perceel). Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat op voorhand niet aannemelijk is dat de plaatsing van de antennemast op een afstand van ongeveer 80 m van de bijenstal van [wederpartij], leidt tot schade aan zijn bijen. Echter met deze rapporten hebben [wederpartij] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de beoordeling van het college over de risico’s van elektromagnetische straling geen stand kan houden. Enkele van de door hen overgelegde onderzoeken geven weliswaar een beeld van mogelijk schadelijke effecten van die straling op bijenpopulaties, maar deze zijn daarmee geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten. ABRvS verklaart de hoger beroepen gegrond.

4. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat op voorhand niet aannemelijk is dat de plaatsing van de antennemast op een afstand van ongeveer 80 m van de bijenstal van [wederpartij], leidt tot schade aan zijn bijen. Dat de gevreesde schade zal ontstaan kan niet worden opgemaakt uit de door hem geraadpleegde onderzoeken. De onderzoeken waarin wél wordt geconcludeerd tot negatieve effecten op bijen als gevolg van met mobiele telefonie samenhangende straling, zien op andere situaties dan die thans aan de orde is. Het college betoogt voorts dat de vraag of beschikbare onderzoeken aan de daaraan te stellen wetenschappelijke normen voldoen, onmogelijk door hem kan worden beantwoord, zodat de rechtbank te hoge eisen stelt aan de motivering van de besluitvorming.

4.3. Het ligt vervolgens op de weg van [wederpartij] en anderen om, op grond van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten, aannemelijk te maken dat de beoordeling van het college over de risico’s van elektromagnetische straling geen stand kan houden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2013 in zaak nr. 201208357/1/A4).

[wederpartij] en anderen hebben zich onder verwijzing naar diverse rapporten op het standpunt gesteld dat schade aan de bijenpopulaties van [wederpartij] door realisering van het bouwplan aannemelijk is en dat het college de ontheffing en bouwvergunning daarom had moeten weigeren. Onder meer verwijzen zij naar de onderzoeken die in de voormelde brochure van Warnke en in de literatuurstudie onder redactie van Blacquière en Hoofwijk worden besproken. Tevens verwijzen zij naar het ‘Scientific report about the influence of electromagnetic fields on honeybees’ van de Zwitserse bioloog D. Favre van 17 april 2012, waarin Favre op verzoek van [wederpartij] en anderen onder meer een reactie geeft op de conclusies van De Lange, en naar het onderzoek ‘Mobile phone-induced honeybee worker piping’ van Favre uit 2011, waarin deze, samengevat weergegeven, tot de conclusie komt dat blootstelling door bijen aan door actieve mobiele telefoons opgewekte elektromagnetische velden, bij die bijen het zogeheten worker piping veroorzaakt, het signaal dat bijen normaal gesproken afgeven om het uitzwermen te initialiseren.

[wederpartij] en anderen hebben tevens gewezen op het artikel ‘A review of the ecological effects of radiofrequency electromagnetic fields (RF-EMF)’ uit 2012 van S. Cucurachi en anderen, waarvan de auteurs zijn verbonden aan het Institute of Environmental Sciences (CML) van de Universiteit Leiden en/of aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Het artikel bevat een systematisch onderzoek naar gepubliceerde wetenschappelijke studies over de mogelijke ecologische effecten van radiofrequente elektromagnetische velden. Omdat een hoge wetenschappelijke standaard wordt nagestreefd, zijn uitsluitend publicaties onderzocht die aan een zogeheten peer review, collegiale toetsing, waren onderworpen. In de paragraaf die betrekking heeft op onderzoek naar honingbijen, staat dat acht studies, waarin twaalf experimenten zijn verricht, aan de aangelegde criteria voldoen. Cucurachi en anderen concluderen dat, hoewel in een aantal ervan, waaronder studies van Harst, Kimmel en Kumar, effecten op bijen zijn waargenomen, deze studies, met uitzondering van het hiervoor aangehaalde onderzoek van Favre uit 2011 waarin het ontstaan van het zwermsignaal is aangetoond, in methodologisch opzicht te wensen overlaten, onder meer omdat geen statistische analyse werd uitgevoerd. Naar aanleiding van hun bevindingen bevelen de auteurs aan dat nader onderzoek wordt verricht. Favre heeft ter zitting toegelicht dat zijn onderzoek het eerste onderzoek is dat het ontstaan van het zwermsignaal aantoont en dat herhaling ervan tot aanbeveling strekt.

Met deze rapporten hebben [wederpartij] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de beoordeling van het college over de risico’s van elektromagnetische straling geen stand kan houden. Enkele van de door hen overgelegde onderzoeken geven weliswaar een beeld van mogelijk schadelijke effecten van die straling op bijenpopulaties, maar deze zijn daarmee geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraken van de rechtbank Zutphen van 25 januari 2012 en 19 september 2012 in zaak nr. 10/2088;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk van 9 november 2010, kenmerk BL 20100060 zoals aangevuld op 3 april 2012, kenmerk 2012-003274, ongegrond;
IV. bepaalt dat de secretaris van de Raad van State aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KPN B.V. het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) vergoedt.