DOSSIERS
Alle dossiers

Telecomrecht  

IT 1646

Herroeping spamboetes vanwege ontoereikend bewijs van ACM

CBb 3 december 2014, IT 1646 (ACM tegen Digital Magazines en Rivièra Vastgoed)
Zie eerder IT 380, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ5151. Boetes wegens overtreding spamverbod. Reikwijdte spamverbod ten aanzien van abonnees en gebruikers. Nader bewijs in hoger beroep toegelaten, maar is niet toereikend. Hoewel bij punitieve sancties onder omstandigheden wel denkbaar, is in dit geval geen toepassing van de bestuurlijke lus om het bestuursorgaan in de gelegenheid te stellen om alsnog nader bewijs bij te brengen. Bevestiging van de aangevallen uitspraak waarin de boetes zijn herroepen.

 

Rechtbank:
2.    De rechtbank heeft, met beslissingen over de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht, de beroepen gegrond verklaard, het besluit van 5 oktober 2011 vernietigd en de boetebesluiten van 19 april 2011 herroepen, omdat ACM niet heeft bewezen dat de e‑mailberichten zijn verzonden aan abonnees (en voor de periode tot 1 oktober 2009: zijnde natuurlijke personen).

4.1.7
ACM betoogt dat het faciliteren van een e-mailadres of e-maildienst valt onder het begrip elektronische communicatiedienst zoals gedefinieerd in artikel 1.1, aanhef en onder f, van de Tw. Deze bepaling definieert een elektronische communicatiedienst als: “gewoonlijk tegen vergoeding aangeboden dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, waaronder telecommunicatiediensten en transmissiediensten op netwerken die voor omroep worden gebruikt, doch niet de dienst waarbij met behulp van elektronische communicatienetwerken en -diensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of redactioneel wordt gecontroleerd. Het omvat niet de diensten van de informatiemaatschappij zoals omschreven in artikel 1 van de notificatierichtlijn die niet geheel of hoofdzakelijk bestaan uit het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken”. Een e-maildienst bestaat volgens ACM voor een belangrijk deel uit het transport van signalen om de berichten over te brengen. Een aanbieder van e-maildiensten moet de e-mailberichten immers niet alleen routeren, maar ook transporteren van en naar andere abonnees. Abonnee van een e-maildienst wil dus zeggen dat de gebruiker van de dienst een overeenkomst heeft met een aanbieder van een elektronische communicatiedienst.

4.1.8
Deze uitleg volgt het College niet. De aanbieders van e-maildiensten, zoals Gmail of Hotmail, zijn doorgaans immers niet degenen die de signalen waaruit die e-maildiensten bestaan via elektronische communicatienetwerken overbrengen, zodat de e-maildiensten die zij leveren niet kunnen worden beschouwd als elektronische communicatiediensten als bedoeld in artikel 1.1, aanhef en onder f, van de Tw.

4.2.3
De verkeerde uitleg die ACM aan artikel 11.7, eerste lid, (oud) van de Tw heeft gegeven, had tot gevolg dat zij aanvankelijk niet heeft onderzocht of de e‑mailberichten aan abonnees zijn verzonden. De rechtbank heeft naar het oordeel van het College op goede gronden geconcludeerd dat het in dit verband benodigde bewijs ontbrak en zij verbond daaraan terecht de conclusie dat daarmee het inleidende beroep gegrond moest worden verklaard. Artikel 8:72, eerste lid, van de Awb dwingt in zo'n geval de rechtbank tot de vernietiging van het in beroep bestreden besluit. Met die vernietiging bracht de rechtbank de zaak terug in de fase van het bezwaar tegen de boetebesluiten.

Het nadere bewijs
4.3.1 Het College ziet geen reden om het in hoger beroep door ACM overgelegde bewijsmateriaal niet in het geding te betrekken. Het College verwijst naar zijn uitspraak van 2 juli 2010, ECLI:NL:CBB:2010:BN0534. De stelling van Digital, Rivièra, [naam 1] en [naam 2] dat ACM met haar nadere bewijsvoering in strijd handelt met artikel 8:58 van de Awb, gaat ervan uit dat op 23 april 2014 een zitting zou plaats vinden. Dat is een (feitelijk) onjuist vertrekpunt. Weliswaar is van de zijde van het College bij partijen telefonisch geïnformeerd of 23 april 2014 een haalbare zittingsdatum zou zijn, maar toen één van de partijen die dag verhinderd bleek, is er voor die datum geen zitting uitgeschreven.

4.3.2
Het College is het met de rechtbank eens dat in verband met de hier van belang zijnde ambtshalve, belastende besluiten op ACM de bewijsvoeringslast (en daarmee het bewijsrisico) rust om aan te tonen dat commerciële e-mailberichten zijn verzonden aan abonnees (in gelijke zin ECLI:NL:CBB:2010:BN0534). De rechtbank kan tevens worden gevolgd voor wat betreft haar oordeel dat ACM voor de periode vóór 1 oktober 2009 ook dient aan te tonen dat de commerciële e-mailberichten waren gericht aan natuurlijke personen. Dat bewijs was in eerste aanleg niet beschikbaar.
IT 1629

Slachtoffer identiteitsfraude verzoekt met succes gegevensverwijdering Preventel

Hof Arnhem-Leeuwarden 4 november 2014, IT 1629 (KPN geïntimeerde)
Wet bescherming persoonsgegevens. Registratie gerechtvaardigd? Belangenafweging. Op naam van geïntimeerde zijn meerdere telefoonabonnementen met mobiele telefoons afgesloten. [geïntimeerde] heeft op 8 april 2013 op het politiebureau te Nieuwegein aangifte gedaan van diefstal van haar ID-kaart en bankpas. Contracten worden niet ontbonden, maar wel kosteloos beëindigd, vordering zal niet aan een incassobureau worden overgedragen en geïntimeerde wordt bij stichting Preventel aangemeld. Geïntimeerde verzoekt om verwijdering van haar gegevens. Omdat geïntimeerde daadwerkelijk slachtoffer is van identiteitsfraude kan het niet-betalen niet leiden tot registratie bij Preventel.

4.4. Deze grief faalt. De brief van 31 juli 2013 van de gemachtigde van [geïntimeerde], in samenhang gelezen met de brief van 4 juni 2013 van KPN en de brieven van 12 juni 2013 en 31 juli 2013 van Preventel, kan immers niet anders worden verstaan dan als een verzoek van [geïntimeerde] om verwijdering van haar gegevens bij Preventel.
Het betoog van KPN dat aan [geïntimeerde] nog niet bekend kon zijn welke gegevens geregistreerd waren bij Preventel, zodat zij eerst daarover nog bij KPN opheldering had moeten verzoeken, faalt eveneens. Uit de mededeling van KPN in haar brief van 4 juni 2013, gevolgd door de brieven van Preventel, dat de gegevens van [geïntimeerde] geregistreerd staan, kon [geïntimeerde] immers afleiden dat het hier om de voor de verkrijging van een (mobiel) telefoonabonnement benodigde gegevens gaat, welke KPN klaarblijkelijk via de op naam van [geïntimeerde] aangevraagde telefoonabonnementen had verkregen. In dat kader was het voor [geïntimeerde] een overbodige handeling om bij KPN na te vragen welke gegevens van haar bij Preventel waren geregistreerd.
[geïntimeerde] is om die reden terecht ontvankelijk verklaard in haar verzoek.

4.8. Op grond van artikel 8 Wbp mogen persoonsgegevens onder meer worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke (KPN) of van een derde (andere telefoonaanbieders) aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van degene wiens gegevens worden verwerkt ([geïntimeerde]), prevaleert.
Artikel 8 Wbp bevat een limitatieve opsomming van de gronden die een gegevensverwerking rechtvaardigen. Het artikel behelst bovendien dat bij elke verwerking moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De inbreuk op de belangen van [geïntimeerde] mogen dus niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel van KPN en het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt mag in redelijkheid niet op een andere, voor [geïntimeerde] minder nadelige wijze kunnen worden verwerkelijkt.
De verwerking is derhalve uitsluitend toelaatbaar indien zij noodzakelijk is met het oog op het belang van KPN of een andere telefoonaanbieder én het belang van [geïntimeerde] niet prevaleert.
4.9. KPN heeft als grondslag voor de registratie aangevoerd haar niet voldane vordering op [geïntimeerde] uit hoofde van de verstrekking van de telefoons.
Zij heeft daarbij vermeld dat zij er, om haar moverende redenen, voor heeft gekozen om deze vordering niet te innen, maar te kiezen voor registratie van de gegevens van [geïntimeerde] totdat [geïntimeerde] de vordering van KPN heeft voldaan. Een ander belang bij de registratie heeft zij niet aangevoerd.
Daarmee heeft zij deze registratie in feite als een dwangmiddel gebruikt om [geïntimeerde] tot betaling te bewegen.

4.11. Gelet op deze wederzijdse belangen van partijen, is naar het oordeel van het hof een registratie van de persoonsgegevens van [geïntimeerde] bij Preventel slechts gerechtvaardigd als er aan de zijde van KPN zodanig sterke aanwijzingen worden aangevoerd dat de door [geïntimeerde] gestelde identiteitsfraude niet op voorhand aannemelijk is. In dit kader is niet van belang of [geïntimeerde] een verwijt valt te maken dat er civielrechtelijk toe zou kunnen leiden dat zij de vordering van KPN zou dienen te voldoen, nu in het onderhavige geval niet de verschuldigdheid van de vordering, maar de noodzakelijkheid van registratie onder de omstandigheden van dit geval, centraal staat.

4.14. Al deze onder 4.13 vermelde feiten en omstandigheden lijken er op te duiden dat [geïntimeerde] daadwerkelijk het slachtoffer is geworden van diefstal van haar ID-kaart en bankpas. Het enkele niet betalen door [geïntimeerde] van de vordering van KPN kan onder die omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat de registratie van de gegevens van [geïntimeerde] bij Preventel in die mate noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van KPN dat dit belang dient te prevaleren boven het gerechtvaardigde belang van [geïntimeerde] om niet geregistreerd te zijn.
Het verzoek is om die reden dan ook terecht toegewezen, wat er verder zij van de daartoe gebezigde gronden.

Dirkzwager IE IT

IT 1614

Wijzigingen en versoepeling Telecomwet

Wijziging van de Telecommunicatiewet (wijziging artikel 11.7a), Kamerstukken II 2014-2015, 33 902.
Unaniem aangenomen amendementen en een motie. Amendement dat regelt dat websites die uitsluitend gebruik maken van cookies die geen of geringe gevolgen hebben voor de privacy van de gebruikers geen toestemming mogen vragen voor de opslag van of de toegang tot informatie in de randapparatuur: "In deze gevallen wordt voor de opslag of toegang geen toestemming gevraagd.".

Amendement dat regelt dat websites van publieke instellingen geen gebruik mogen maken van cookiemuren
4a: "De toegang van de gebruiker tot een dienst van de informatiemaatschappij die wordt geleverd door of namens een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon wordt niet afhankelijk gemaakt van het verlenen van toestemming als bedoeld in het eerste lid."

Amendement dat de hoeveelheid cookies waarvoor toestemming is vereist, beperkt tot alleen cookies die niet ‘technisch noodzakelijk’ zijn: "toestemming" wordt: " ondubbelzinnige toestemming"

Motie over informatie vóór het moment van toestemming: "duidelijke en volledige informatie voor de
websitebezoeker voorafgaat aan het moment van toestemming geven"

IT 1609

Begrip verzender is ook voor exploitant van het affiliate-netwerk

Rechtbank Rotterdam 24 september 2014, IT 1609 (Daisycon tegen ACM)
Artikel 11.7 Telecommunicatiewet. Spam. Boetes. Openbaarmaking. Voorlopige voorziening. Door de wetgever wordt uitgegaan van een ruime definitie van het begrip verzender. Het omvat niet alleen de feitelijke verzender (door ACM geduid als publisher), maar ook de opdrachtgever (door ACM geduid als adverteerder) en de aanbieder van de elektronische communicatiedienst als hij meer doet dan transporteren, zoals het verzamelen van adressen in het kader van het versturen van spam. Voor al deze verzenders geldt dat toestemming van de abonnee in de vorm van “informed consent” noodzakelijk is.

Zoals in de aangehaalde wetsgeschiedenis is opgemerkt, zal toestemming op basis van een verwijzing naar bijvoorbeeld een bepaling in de algemene voorwaarden niet zijn aan te merken als een toestemming in de zin van de Wbp en van hoofdstuk 11 van de Tw. Het voorgaande brengt tevens met zich dat wanneer [Bedrijfsnaam] door middel van enquêtes toestemming aan abonnees vraagt aanstonds duidelijk zal moeten zijn op welke adverteerders deze toestemming betrekking heeft. (...) Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had het voor verzoekers duidelijk kunnen en moeten zijn dat de enkele afmeldingsmogelijkheid bij de bestandseigenaar niet toereikend is in gevallen als deze waarin verschillende publishers voor dezelfde adverteerders – waaronder [Bedrijfsnaam] – reclameboodschappen bleven sturen, omdat uitschrijving niet gold voor de in de nieuwsbrief opgenomen advertenties. Deze handelwijze van [Bedrijfsnaam] doet namelijk naar het oordeel van de voorzieningenrechter evident geen recht aan de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever om te voorzien in een recht tot beëindiging in de zin van onderdeel b van het vierde lid van artikel 11.7 van de Tw, mede in het licht van het vereiste dat onderdeel a van dit artikellid stelt.

Daar komt bij dat ACM er terecht op heeft gewezen dat de door verzoekers bedoelde reclamecodes de uiteindelijke verantwoordelijkheid op het realiseren van het verzet leggen bij de adverteerder.(...) De voorzieningenrechter voegt hier aan toe dat voor medeplegen niet is vereist dat de medepleger de kwaliteit van verzender heeft, doch dat [Bedrijfsnaam] als beheerder en exploitant van het affiliate-netwerk wel voldoet aan die definitie. De definitie van verzender is immers blijkens de onder 8 aangehaalde wetsgeschiedenis ruim en omvat volgens die wetsgeschiedenis ook de transporteur die hand- en spandiensten verricht (zoals het verzamelen van adressen) in het kader van het versturen van spam. Niet valt in te zien dat [Bedrijfsnaam] als beheerder en exploitant van het affiliate-netwerk, die zelf onder meer de e-mailadressen aan publishers ten behoeve van verzending van ongevraagde communicatie door het affiliate-netwerk leverde, niet valt onder deze ruime definitie.

persbericht ACM

ICTRecht BV

IT 1607

Vraag aan HvJ EU over wijziging in voorwaarden en stilzwijgende instemming in raamcontract

Prejudiciële vraag gestelde aan HvJ EU 28 april 2014, IT 1607, zaak C-326/14 (Verein für Konsumenteninformation tegen A1 Telekom) - dossier
Telecom. Universeledienstrichtlijn. Verzoekster is de grootste aanbieder van telecomdiensten in Oostenrijk. Zij heeft in haar contractuele voorwaarden opgenomen dat prijswijzigingen op grond van een overeengekomen index geen recht geven op buitengewone opzegging. Het gaat dan om prijswijzigingen die de jaarlijks door Statistik Austria gepubliceerde indexcijfers van de consumptieprijzen volgen.

Verweerster, de Oostenrijkse ‘consumentenbond’, is op grond van de Oostenrijkse wet inzake consumentenbescherming bevoegd om collectieve acties te organiseren om algemene voorwaarden die inbreuk maken op wettelijke verboden of goede zeden aan de kaak te stellen. Zij vordert in deze zaak dat verzoekster de litigieuze bedingen niet meer mag gebruiken en/of zich erop beroepen. Het koppelen van de prijzen aan de indexcijfers is niet reëel gezien de constante prijsdalingen van de onderhavige diensten als gevolg van de technische ontwikkelingen.
Verzoekster beroept zich op haar voorwaarden en dat indexatie berust op parameters waarop zij geen invloed kan uitoefenen. Zij stelt dat de prijsaanpassingen voor de consument voorzienbaar, verifieerbaar en gebruikelijk zijn.
De rechter in eerste aanleg stelt verweerster in het gelijk. Verzoeksters hoger beroep wordt verworpen. Het door haar ingestelde herzieningsverzoek is ontvankelijk, zodat de zaak nu voorligt bij de verwijzende rechter. Beide partijen stellen voor prejudiciële vragen aan het HvJEU voor te leggen.

De verwijzende rechter (Oberster Gerichtshof) vraagt zich af wat dient te worden verstaan onder “wijzigingen in de voorwaarden” in artikel 20, lid 2, van RL 2002/22, zoals gewijzigd bij RL 2009/136. In het Oostenrijkse contractenrecht wordt gebruik gemaakt van stilzwijgende instemming met wijzigingen in de voorwaarden van een raamcontract indien aan de daartoe gestelde voorwaarden is voldaan (o.a. de termijn). Het gaat dan niet om wijzigingen in een contract maar om het uitvoering geven aan eerder vastgelegde afspraken. Hij stelt het HvJEU de volgende vraag:
“Is het in artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn voor abonnees bepaalde recht om de overeenkomst zonder boete op te zeggen „wanneer zij op de hoogte worden gesteld van wijzigingen in de [contractuele] voorwaarden”, ook van toepassing op het geval dat een aanpassing van de prijzen voortvloeit uit contractuele voorwaarden waarin reeds bij de sluiting van de overeenkomst is vastgelegd dat een aanpassing van de prijzen (verhoging/verlaging) in de toekomst zal plaatsvinden overeenkomstig de veranderingen van een objectief indexcijfer van de consumptieprijzen, dat de waardeontwikkeling van het geld weerspiegelt?”

IT 1604

Wob-verzoek Bits of Freedom over netneutraliteit ingewilligd

ACM 8 september 2014, IT 1604 (WOB-netneutraliteit BOF)
In twee concrete zaken heeft ACM invulling gegeven aan artikel 7.4a van de Tw. De eerste zaak had betrekking op het belemmeren en vertragen van diensten en toepassingen op internet in de trein. lk
verwijs u in verband op de reeds op de website van ACM gepubliceerde brief. In de tweede zaak heeft ACM invulling gegeven aan het 'Iosse diensten'-begrip. lk verwijs u volledigheidshalve naar de brief van ACM van 8 juli 2013 (bijgevoegd).
Lees verder

IT 1599

Recht op inzage van gegevens bij klachtafhandeling door telecomaanbieders

Recht op inzage van gegevens bij klachtafhandeling door telecomaanbieders, CBPweb.nl 16 september 2014
Uit het persbericht: In een uitzending van het tv-programma Radar van maandagavond 15 september 2014 heeft de voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) onderstreept dat de wet verplicht om klanten inzage te geven in gegevens die een telecomaanbieder over hen bewaart.

Telecomaanbieders mogen gegevens over het dataverkeer voor facturering en netwerkbeheer in een beperkt aantal gevallen zonder toestemming bewaren. De gegevens mogen niet langer worden bewaard dan noodzakelijk en moeten zo snel mogelijk worden geanonimiseerd of verwijderd. Telecomaanbieders mogen bepaalde gegevens - welke websites of apps (op het niveau van domeinnamen) op welk moment hoeveel data hebben verbruikt - langer bewaren als de klant daar vooraf uitdrukkelijke toestemming voor geeft. Het CBP herbevestigt bovendien dat het zonder toestemming gebruiken van gegevens over bezochte websites en gebruikte apps voor eigen doeleinden van de telecomaanbieders zoals voor marktanalyse in strijd met de wet is.

IT 1565

ACM mag verzoek tot opschorting invordering spamboete weigeren

Rechtbank Rotterdam 17 juli 2014, (eiser tegen ACM, voorheen OPTA) ECLI:NL:RBROT:2014:5821
Persbericht: De Autoriteit Consument & Markt (ACM) -destijds OPTA- heeft in 2007 aan een overtreder van het spamverbod  een boete opgelegd van 55.000 euro. Nadat deze boete definitief was geworden wilde ACM de boete gaan invorderen. De overtreder heeft ACM verzocht de invordering van de opgelegde boete op te schorten omdat hij de boete naar eigen zeggen niet kon betalen.

ACM heeft het verzoek afgewezen, omdat de overtreder zijn verzoek onvoldoende had onderbouwd. Deze beslissing heeft de overtreder vervolgens aangevochten. In beroep oordeelt de rechtbank dat ACM de overtreder voldoende mogelijkheden heeft gegeven om  te onderbouwen waarom hij de boete niet kon betalen. In de stukken die de overtreder had overgelegd, werd onvoldoende duidelijk of de overtreder de boete wel of niet kon betalen. De rechtbank is van oordeel dat ACM voor de onderbouwing mocht vragen naar een accountantsverklaring en geen genoegen hoefde te nemen met een verklaring van een boekhouder.

Bovendien vindt de rechtbank de klacht van die de overtreder bij het Europese Hof van de Rechten van de Mens heeft ingediend geen reden om de invordering van de boete op te schorten. De boete is namelijk onherroepelijk vast komen te staan na de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Volgens de rechtbank mocht ACM in deze zaak weigeren om de invordering van de boete op te schorten.

IT 1561

Uitwisseling telecommunicatie Nederland en Amerikaanse NSA kan door de beugel

Rechtbank Den Haag 23 juli 2014, id=ECLI:NL:RBDHA:2014:8966 (eisers tegen Staat der Nederlanden)
Persbericht: De uitwisseling van telecommunicatie tussen de Nederlandse Algemene Inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en de Amerikaanse National Security Agency (NSA) kan door de beugel. De mogelijkheid bestaat dat de Nederlandse diensten bij de uitwisseling van telecommunicatiegegevens met buitenlandse diensten, zoals de NSA, gegevens ontvangen die door de buitenlandse diensten in het buitenland zijn verzameld met de inzet van bevoegdheden waarover de Nederlandse diensten niet beschikken. De enkele mogelijkheid dat dit het geval is, betekent niet dat Nederland met de ontvangst en het eventuele gebruik van die gegevens internationale verdragen en nationale regelgeving overtreedt. (...) Lees het persbericht verder

Rechtspraak.nl: Procedure naar aanleiding van ‘Snowden-onthullingen’, ingeleid door enige natuurlijke personen, waaronder een strafrechtadvocaat en journalist, en de rechtspersonen de Nederlandse Vereniging voor strafrechtadvocaten, de Nederlandse Vereniging voor Journalisten, de vereniging Internet Society Nederland en de Stichting Privacy First tegen de Staat. Onrechtmatige daad. Vraag of de Staat handelt in strijd met de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) en internationale verdragsverplichtingen, in het bijzonder de artikelen 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele Vrijheden (EVRM) en 7 en/of 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) en/of 10 EVRM en 11 van het Handvest, door van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten, waaronder de Amerikaanse National Security Agency (NSA), gegevens te ontvangen en/of te gebruiken die zijn vergaard met de inzet van bevoegdheden waarover de Nederlandse Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) niet beschikken.

Verder vraag of op de Staat een positieve verplichting rust om betrokkenen over wie de Staat in strijd met het Nederlandse recht en/of internationale verdragsverplichtingen gegevens heeft ontvangen schriftelijk te informeren en uitsluitsel te geven over het al dan niet hebben ontvangen van gegevens betreffende hun persoon van buitenlandse diensten en om die gegevens te wissen. Ontvankelijkheid eisers. Voldoende concreet en eigen belang eisers-natuurlijke personen als bedoeld in artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Collectieve actie NVSA en NVJ op grond van artikel 3:305a BW. Eigen belang Privacy First en Internet Society bij gevorderde gebod tot het nemen van passende maatregelen te nemen ter bescherming van privéleven. Taakverdeling bestuursrechter en burgerlijke rechter. Verhouding zwaarwegende belangen (van individuen en “eenieder”) waarvoor eisers opkomen, waaronder het belang bij respect voor het privéleven van het individu, en zwaarwegende algemene belang van nationale veiligheid. Afwijzing algemeen geformuleerde vorderingen. De mogelijkheid bestaat dat de Nederlandse diensten bij de uitwisseling van gegevens met buitenlandse diensten, zoals de NSA, gegevens ontvangen die door de buitenlandse diensten in het buitenland zijn verzameld met de inzet van bevoegdheden waarover de Nederlandse diensten niet beschikken. De enkele mogelijkheid dat dit het geval is, betekent niet dat Nederland met de ontvangst en het eventuele gebruik van die gegevens internationale verdragen en nationale regelgeving overtreedt. Toetsing EVRM. Internationale samenwerking. Karakter van gegevensuitwisseling, in ‘bulk’, zonder dat deze op relevantie zijn beoordeeld. Onderscheid ontvangst gegevens en de verdere verwerking ervan. De nationale veiligheid geeft de doorslag. De zwaarwegende belangen van eiseres zullen op individuele basis tot hun recht moeten komen in de waarborgen die de Wiv 2002 biedt of toelaat in het geval van gebruik in hun nadeel, te weten een beroep op de Commissie toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD), op de Nationale ombudsman of - in bijzondere gevallen, indien aan de desbetreffende voorwaarden is voldaan - op de nationale civiele of bestuursrechter.

Op andere blogs:
bureau Brandeis

IT 1552

Internetconsultatie Toekomst DVB-T

Internetconsultatie Toekomst DVB-T, consultatie 7 - 28 juli 2014.
Peiling naar de marktbehoefte aan diensten te leveren via aardse digitale omroepzendernetwerken voor televisie (DVB-T). De DVB-T vergunningen lopen op 31 januari 2017 af. Het ministerie van Economische Zaken is verantwoordelijk voor de verdeling van het spectrum en streeft er naar zo vroeg mogelijk in 2015 beleid te hebben ontwikkeld over de eventuele (her)uitgifte van het betreffende spectrum.
Marktpeiling definitief - Reageren?