Prejudiciële vragen gesteld over betekenis Digital Rights Ireland voor bewaartermijn persoonsgegevens
Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 9 december 2016, LS&R 1256; C-698/15 (PPA Davis ea)
Via minbuza.nl: Prejudiciële vragen over:
- EVRM artikel 8 (eerbiediging privé familie- en gezinsleven);
- Handvest grondrechten artikel 7 (eerbiediging privéleven) en artikel 8 (bescherming persoonsgegevens); 51 en 52 (uitlegging en toepassing);
- Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (Pb L 201, blz. 37), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 (Pb L 337, blz. 11).
Verzoekers zijn in eerste instantie ieder een zaak gestart, later in de procedure zijn de zaken gevoegd. Verzoekers stellen dat de VK-regeling bewaren gegevens in strijd is met de artikelen 7 en 8 Handvest, en met EVRM artikel 8. Verweerder (MinBZK) ontkent dat. De eerste rechter oordeelt 17-07-2015, mede gezien de Digital Rights-uitspraak van het HvJEU, dat er strijd is met het EUrecht met name wegens ontbreken van duidelijke regels voor de toegang en die toegang niet aan enige voorafgaande (onafhankelijke) controle is onderworpen. Verweerder gaat in beroep. Het Court of Appeal oordeelt 20-11-2015 dat het HvJEU in de Digital Rights-uitspraak geen dwingende eisen heeft gesteld maar slechts bescherming vaststelde die ontbrak in de geharmoniseerde EUregeling. Hij twijfelt dan ook of het HvJEU verder wilde gaan dat de al strengere eisen in rechtspraak van het EHRM.
De verwijzende VK rechter (Court of Appeal England and Wales) gaat met name in op de verschillen in inzicht over het Digital Rights-arrest. Partijen en interveniënten trekken verschillende conclusies voor wat betreft de door het HvJ aan de nationale wetgeving gestelde eisen. Daarnaast twijfelt de verwijzende rechter aan de juistheid van het door verzoekers aangevoerde argument dat de Digital Rights-uitspraak de werking van Handvestartikelen 7 en/of 8 niet ruimer maakt dan EVRM artikel 8. Naast ondervolgende vragen verzoekt hij het HvJEU om versnelde behandeling, bij voorkeur gezamenlijke behandeling met de zaak C-203/15 Tele2 Sverige. Belangrijkste argument voor de versnelde behandeling is dat de VK-regeling ‘horizon-wetgeving’ betreft.
Het HvJEU heeft met dat voorstel ingestemd. De termijn voor het indienen van schriftelijke opmerkingen wordt daarmede teruggebracht tot minder dan één maand. NL heeft opmerkingen in zaak C-203/15 ingebracht.
1. Legt het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-293/12 en C-594/12, Digital Rights Ireland en Seitlinger, ECLI:EU:C:2014:238 (hierna: „Digital Rights Ireland”) (waaronder met name de punten 60 tot en met 62 ervan) dwingende vereisten van Unierecht op die van toepassing zijn op de nationale regeling van een lidstaat met betrekking tot de toegang tot gegevens die overeenkomstig nationale wetgeving worden bewaard, teneinde te voldoen aan de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”)?
2. Verruimt het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Digital Rights Ireland de werkingssfeer van de artikelen 7 en 8 van het Handvest ten opzichte van deze van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM”), zoals vastgelegd in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: „EHRM”)?
Zie eerder
Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink,
Bijdrage ingezonden door Arnoud Engelfriet,
SCL The IT Law Community bericht
Uit het
Uit het
Software. Ontbinding overeenkomst. Ifunds is aanbieder van diensten op het gebied van CRM-oplossingen. Partijen sluiten een overeenkomst ten aanzien van deze diensten. Mama Cash is tevreden over het verloop van het project en wilt de overeenkomst ontbinden. In hoger beroep vordert Mama Cash betaling door Ifunds van het reeds door haar betaalde bedrag. Ifunds vordert op haar beurt betaling door Mama Cash van het onbetaalde deel. Mama Cash heeft Ifunds niet deugdelijk in gebreke gesteld. De lange duur die met de uitvoering van de werkzaamheden was gemoeid is op zichzelf geen reden om ingebrekestelling achterwege te laten. De vordering van Ifunds voor de geleverde software wordt toegewezen. De vordering voor aanvullende diensten wordt afgewezen nu niet is komen vast te staan dat Mama Cash daartoe opdracht heeft gegeven.
Privacy. Art. 46 Wbp. Verzoeker heeft tijdens zijn vakantie extra kosten moeten maken omdat hij vervangend verblijf heeft moeten zoeken. De creditcard betaling waarmee hij het vakantieverblijf had betaald wilt hij ongedaan maken. Dit verzoek wordt door ICS gehonoreerd, maar later teruggedraaid wegens schending van de algemene voorwaarden. Verzoeker wilt hier niet aan mee werken en wordt geregistreerd in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI). Verzoeker eist nu dat ICS meewerkt aan de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het CKI. ICS heeft de registratie in redelijkheid kunnen handhaven nu verzoeker zijn belang bij verwijdering onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het verzoek wordt afgewezen.
Art. 81 RO, art. 46 Wbp. Verzoek tot verwijdering van registratie in het Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen. [A] c.s. zijn, na enkele incidenten, opgenomen in het Incidentenwaarschuwingssyteem. Zij vorderen op grond van art. 46 Wbp dat zij uit dit register worden geschrapt. In hoger beroep oordeelde het hof dat er sprake is van een zware verdenking dat [A] c.s. zich schuldig hebben gemaakt aan het gebruiken resp. het opstellen van valse facturen. Dit is voldoende grond voor opname in het Incidentenregister en het EVR. Wel beperkt zij de registratietermijn van acht jaar. Beide partijen gaan in cassatie. De AG komt tot de conclusie dat beide cassatieberoepen moeten worden verworpen. De