DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IT 1102

ICTRecht incasseert €8200 dankzij cookiepopup met incassotoestemming

A. Engelfriet, ICTRecht incasseert €8200 dankzij cookiepopup met incassotoestemming, ICTRecht.nl.

Dankzij het gemak waarmee mensen online akkoord gaan met cookiepopups heeft ICTRecht een bedrag van €8200 mogen incasseren via automatische incasso. Dat maakte het juridisch adviesbureau vandaag bekend. Naast de bekende teksten over Analyticscookies en sociale media bevatte de cookiepopup ook de tekst “Tevens geeft u toestemming €100 van uw bankrekening te laten afschrijven”. Een dergelijke tekst is rechtsgeldig, nu bezoekers expliciet op “Akkoord” moesten klikken.

Lees verder

IT 1099

Levering van software met bepaalde drempelwaarde

Rechtbank Oost-Nederland 15 februari 2013, LJN BZ3890 (Complan Valens B.V. Stichting Katholieke Universiteit/Netpoint)

Aanbestedingsrecht. Licenties voor software. Complanon is actief op het gebied van ICT-voorzieningen (met name software) voor administratieve doeleinden bij onder andere opleidingen voor tandheelkunde. In 2004 zijn tussen Complanon en SKU licentieovereenkomsten gesloten voor software die door SKU tot 2006 is gebruikt. SKU is vervolgens met Digipractice in zee gegaan. Complanon vordert voor recht dat SKU in stijd met het aanbestedingsrecht heeft gehandeld door onderhands zonder aanbesteding een overeenkomst te sluiten met een derde tot levering van software met een drempelwaarde van € 200.000.

De kantonrechter stelt vast dat SKU in strijd met art. 8 lid 1 onder a Wira een overeenkomst heeft gesloten met een derde, waardoor deze vernietigbaar is. Aangenomen moet worden dat de termijn voor het instellen van die vordering nog niet is verstreken. SKU wordt verboden verdere uitvoering te geven aan de overeenkomst. Volgens de kantonrechter heeft Complanon er belang bij dat in afwachting van de uitkomst van een procedure tot vernietiging de verdere uitvoering van de overeenkomst met de derde wordt opgeschort. Het subsidiair gevorderde wordt toegewezen.

4.4.  Uit het voorgaande volgt dat SKU in strijd met art. 8 lid 1 onder a Wira een overeenkomst met een derde heeft gesloten, dat die overeenkomst daarom vernietigbaar is en dat aangenomen moet worden dat de termijn voor het instellen van die vordering nog niet is verstreken. Complan heeft er belang bij dat in afwachting van de uitkomst van een procedure tot vernietiging de verdere uitvoering van de overeenkomst met de derde wordt opgeschort. Daarom moet wel de voorwaarde worden verbonden dat Complan binnen een termijn van vier weken na dagtekening van dit vonnis in een bodemprocedure een vordering tot vernietiging van deze overeenkomst instelt. Het primair onder a gevorderde is dus te ruim. Daarom zal het subsidiair gevorderde worden toegewezen zoals hierna te melden. Voor een gebod tot aanbesteding zoals primair onder b is gevorderd, is thans geen grond. Eerst zal in de bodemprocedure uitgemaakt moeten worden of de overeenkomst die SKU met een derde heeft gesloten vernietigd moet worden. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.

IT 1098

Onrechtmatig handelen door benaderen van relaties

Rechtbank Noord-Holland 14 maart 2013, LJN BZ5400 (Medusoft B.V. tegen gedaagden/License IT)

Non-concurrentiebeding. Medusoft is een onderneming die zich bezighoudt met ICT-security. Daartoe verhandelt zij met name McAfee, NOD32 en G-data-licenties, voornamelijk gericht op de beveiliging van werkplekken. Tussen Medusoft en gedaagden is een arbeidsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomsten bevatten geen concurrentiebeding. Het dienstverband van gedaagde 1 is per 13 augustus 2011 beëindigd. Hierop hebben gedaagden een bedrijf gestart, genaamd License IT, en hebben een domeinnaam geregistreerd. Het dienstverband met gedaagde 2 is per 1 november geëindigd door opzegging van de gedaagde. Medusoft vordert voor recht dat gedaagden onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld.

De kantonrechter oordeelt dat het een ex-werknemer die niet aan een concurrentiebeding is gebonden, in beginsel vrij staat te bepalen bij wie hij in dienst treedt. Voor de vrije ex-werknemer staat in beginsel ook de mogelijkheid open zich als zelfstandig concurrent te vestigen. In bijzondere omstandigheden kan echter sprake zijn van onrechtmatige concurrentie, indien met gebruikmaking van kennis en gegevens over klanten, stelstelmatig en substantieel actief onder klanten en met een duurzaam karakter van de ex-werkgever wordt verworden. Ook kan sprake zijn van onrechtmatige concurrentie indien de ex-werknemer reeds tijdens het dienstverband een nieuw concurrerend bedrijf heeft opgericht en daarvoor een plan heeft geschreven. De kantonrechter is van oordeel dat gedaagden en License IT onrechtmatig hebben gehandeld jegens Medusoft door relaties van haar te benaderen. Voorts gelet op de afwezigheid van een concurrentiebeding, gaat een algheel verbod zoals gevorderd onder II., III., en IV. te ver, aldus de kantonrechter.

1.  Zoals ook door beide partijen is verwoord dient bij de beoordeling het volgende voorop te staan. Een ex-werknemer die niet aan een non-concurrentiebeding is gebonden, is in beginsel vrij om te bepalen bij wie hij in dienst treedt. Voor de vrije ex-werknemer staat in beginsel ook de mogelijkheid open zich als zelfstandig concurrent van de ex-werkgever te vestigen. In dat kader heeft de ex-werkgever te dulden dat zijn ex-werknemer relaties van hem benadert. In bijzondere omstandigheden kan echter sprake zijn van onrechtmatige concurrentie. In het bijzonder is sprake van onrechtmatige concurrentie indien met gebruikmaking van kennis en gegevens over klanten opgedaan bij de ex-werkgever, stelselmatig en substantieel actief onder klanten met een duurzaam karakter van de ex-werkgever wordt verworden. Ook kan sprake zijn van onrechtmatige concurrentie indien de ex-werknemer reeds tijdens het dienstverband een nieuw concurrerend bedrijf heeft opgericht en/of daarvoor een plan heeft geschreven. Niet vereist is dat de benaderde relaties exclusieve relaties van de ex-werkgever zijn. Het gaat er immers om of de ex-werknemer op basis van het plan, dat met de kennis die hij bij de ex-werkgever heeft opgedaan tot stand is gekomen, stelselmatig vaste klanten van de ex-werkgever wil benaderen.

8.  Op grond van de vorenstaande feiten is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde 1], [gedaagde 2] en Lisense IT onrechtmatig hebben gehandeld jegens Medusoft door relaties van haar te benaderen. De gevorderde verklaring voor recht is in zoverre toewijsbaar.

9.  Gelet op wat in kort geding ook is verwogen en voorts gelet op de afwezigheid van een concurrentiebeding, is de kantonrechter van oordeel dat een algeheel verbod zoals gevorderd onder II., III. en IV. van de dagvaarding te ver gaat. Volstaan moet worden met het in kort geding opgelegde verbod. Ook de daaraan gekoppelde termijn is onder de gegeven omstandigheden redelijk te achten. Met [gedaagde 1], [gedaagde 2] en Lisense IT is de kantonrechter van oordeel dat een termijn tot 1 januari 2014 onredelijk lang is.

14.  De schadeberekening die door Medusoft is gemaakt, gaat echter uit van een ruimer en algemener verbod, zodat die berekening niet als grondslag kan dienen voor het thans vaststellen van schade.

15.  Daarom kunnen de door Medusoft gevorderde bedragen nu niet worden toegewezen, maar zullen partijen, zoals ook gevorderd, naar de schadestaat procedure worden verwezen.

IT 1090

Hergebruik van in opdracht gemaakte ontwerpen na faillissement

Rechtbank Middelburg 31 oktober 2012, LJN BZ5165 (X tegen De Vey Mestdagh Beheer B.V.)

Auteursrecht. Overeenkomst van opdracht. Faillissement opdrachtgever. Hergebruik. Algemene voorwaarden. Bewijs.

Ontwerper X heeft in opdracht gedurende een tiental jaren ontwerpen gemaakt voor De Vey(oud). De Vey is in faillissement verklaard. Op de facturen aan De Vey zijn tenminste twee jaar vóór het faillissement algemene voorwaarden van toepassing verklaard en de vindplaats op een website opgenomen. Daarin staat een bepaling over IE-rechten, gebruik, licenties en naamsvermelding. De oude voorwaarden waren gedurende de jarenlange relatie tussen auteur en opdrachtgever tussentijds vervangen. Gelet op de omstandigheden van het geval zijn die nieuwe voorwaarden van toepassing hoewel zij nooit aan de opdrachtgever zijn overhandigd, maar wel beschikbaar zijn via internet en vermeld op de regelmatig verzonden facturen.

Krachtens de algemene voorwaarden is het de opdrachtgever niet (langer) toegestaan het ontwerp te gebruiken en er kon geen gebruiksrecht worden overgedragen aan De Vey(nieuw). Niettemin heeft De Vey na het faillissement de ontwerpen zonder toestemming van ontwerper onrechtmatig gebruikt, want het is in strijd met artikel 1 jis 12,13,14 en 25 van de Auteurswet en met de algemene voorwaarden wel openbaar gemaakt en verveelvoudigd. Op grond van de algemene voorwaarden wordt De Vey tot betaling van drie maal het overeengekomen honorarium aangesproken. De ontwerper levert twee lijsten in met ontwerpen die zij voor De Vey heeft gemaakt (klik op afbeelding voor vergroting).

De rechtbank bespreekt de ontwerpen van deze lijsten stuk voor stuk en komt tot de conclusie dat De Vrey op bepaalde ontwerpen inbreuk heeft gepleegd en op anderen weer niet. Ook staat de rechtbank enerzijds De Vey toe bewijs te leveren ten aanzien van de Posten 04 tot met 06, 12 tot en met 17 en 23 en anderzijds de ontwerper om bewijs te leveren ten aanzien van de Posten 32, 36, 41, 45, 51, 58 en 64.

De reconventionele vordering, dat ontwerper klanten van De Vey zou hebben benaderd, wordt afgewezen. Ontwerper heeft eenmalig met behulp van het telefoonboek en de Gouden Gids een mailing aan potentiële klanten verzonden, het staat hem vrij om dat te doen.

Ad lijst I:
4.5.1  Gelet op het sub 4.2. overwogene is van belang of de gestelde inbreuken door De Vey na het faillissement van De Vey-oud hebben plaatsgevonden zoals [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] stelt maar door De Vey is betwist. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] zal zijn stelling op dat punt dienen te bewijzen.
4.5.2.  Voor het geval [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] in dat bewijs zou slagen overweegt de rechtbank thans reeds als volgt ten aanzien van een aantal posten van lijst I.
a. Post 1, 3, 8, 27 en 28: dat een ontwerp niet door de klant in gebruik is genomen vormt geen weerlegging van de stelling dat De Vey inbreuk zou hebben gemaakt op het auteursrecht van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,]
b. Post 2: het verweer faalt omdat het evenmin een weerlegging oplevert van de gestelde inbreuk
c. Posten 04 tot met 06, 12 tot en met 17 en 23: De Vey heeft aangevoerd dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] voor die ontwerpen is betaald. Dat blijkt niet uit de door haar overgelegde facturen; De Vey zal in de gelegenheid worden gesteld dat te bewijzen door betalingsbewijzen over te leggen. Zij kan dat bij akte doen, uit een oogpunt van proceseconomie te nemen vóórdat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] overgaat tot het leveren van bewijs als vermeld onder 4.3.2.
d. Post 04 tot en met 06 en 23: behoudens het verweer dat is betaald wordt het gebruik erkend
e. Post 07: dat de klant failliet is houdt geen weerlegging in van de gestelde inbreuk door De Vey.
f. Post 09 tot en met 22, 24 en 26: Tegenover de stelling dat van een onbetaald ontwerp gebruik is gemaakt is het verweer dat dat gebruik éénmalig was ontoereikend.
g. Post 25: het verweer is te vaag: voor zo ver De Vey heeft willen betogen dat het niet om een werk met een eigen, oorspronkelijk karakter gaat in de daar in de jurisprudentie inzake auteursrecht gegeven betekenis is het onvoldoende onderbouwd.
h. Post 29: naast het sub 4.5.1. weergegeven verweer geen afzonderlijk verweer gevoerd

4.6. Ad lijst II:
4.6.1  [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] heeft voor zijn stelling dat De Vey inbreuk heeft gemaakt op zijn auteursrecht verwezen naar productie 6 bij dagvaarding waarin de gestelde inbreuk gespecificeerd wordt toegelicht aan de hand van afbeeldingen van het originele bestand en, op enkele uitzonderingen na, een korte schriftelijke toelichting en een afbeelding van het gewraakte gebruik. De grondslag van zijn vordering is daarmee voldoende duidelijk en De Vey heeft ook gespecificeerd verweer gevoerd. Het verweer dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] onvoldoende heeft aangegeven waarop hij zijn vordering grondt wordt verworpen.

4.6.2.   Met betrekking tot de afzonderlijke posten op lijst II overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen zij onder 4.2. van dit vonnis al heeft overwogen, als volgt:

a. Posten 30, 47,54, 63 en 66: [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] heeft niet nader aangegeven waarom de gestelde inbreuk aan De Vey kan worden verweten. Gelet op het verweer dat de betrokken bedrijven geen klant zijn van De Vey zal de vordering met betrekking tot deze posten worden afgewezen.
b. Posten 31,33,34, 38,39,42,55 en 61: [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] heeft niet nader aangegeven waaruit de inbreuk zou bestaan. Uit de overgelegde foto’s is een inbreukmakende aanpassing niet af te leiden. Gelet op het gevoerde verweer zal de vordering met betrekking tot deze posten worden afgewezen.
c. Posten 37. 48, 50, 52, 53, 56, 57, 59 en 62: het gaat hier kennelijk om inbreuken door gebruik op de sites van derden, mogelijk (eerder) klant van De Vey-oud of De Vey. Nu [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] niet heeft aangegeven waarom De Vey van dat gebruik een verwijt kan worden gemaakt zal de vordering met betrekking tot deze posten worden afgewezen.
d. Post 32, 41,45, 51 en 64: de rechtbank begrijpt het verweer van De Vey telkens aldus dat van een eigen, oorspronkelijk werk in de zin van de Auteurswet geen sprake is. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] zal worden toegelaten te bewijzen dat hij als de maker in de zin van de Auteurswet van de betreffende werken kan worden aangemerkt; de rechtbank begrijpt dat het bij post 32 met name om de gebruikte vrouwenfiguur gaat. Indien hij slaagt in dat bewijs staat vast dat van een inbreuk op zijn auteursrecht sprake is nu De Vey het gestelde gebruik niet heeft betwist.
e. Post 35: dat de site voortdurend werd aangepast tijdens de relatie met De Vey-oud vormt onvoldoende weerlegging van de gestelde inbreuk door De Vey. Met betrekkking tot de inbreuk in de advertentie is geen verweer gevoerd. De gestelde inbreuken staan daarmee vast.
f. Post 36: gelet op het verweer dat sprake is van nieuwe toepassingen van een reeds bestaande, niet door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] ontworpen, huisstijl zal [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] worden toegelaten de gestelde inbreuk te bewijzen.
g. Post 40: dat vormstijl en logo door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] zijn ontworpen is niet weersproken,
evenmin als het gebruik door De Vey. Anders dan De Vey is naar het oordeel van de rechtbank dat gebruik inbreukmakend.
h. Post 43 en 44: dat het restaurant niet meer bestaat, respectievelijk geen klant (meer) is van De Vey vormt onvoldoende betwisting van de gestelde inbreuken zodat die vaststaan.
i. Post 49: de rechtbank ziet (briefpapier) geen inbreuk en ziet voor het overige geen verschil met de vordering onder post 32. De vordering zal met betrekking tot deze post worden afgewezen.
j. Post 58: Gelet op het verweer zal [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] worden toegelaten te bewijzen dat hij de maker van het logo en de huisstijl is. Indien hij daar in slaagt staat de gestelde inbreuk met betrekking tot de advertenties vast.
k. Post 60: Het verweer vormt onvoldoende betwisting van de gestelde inbreuk zodat die vaststaat.
l. Post 65: De gestelde inbreuk - gebruik van het ontwerp voor een brochure ruimer dan is bedoeld, namelijk op infomappen - is niet betwist zodat die vaststaat

4.7.  Uit het voorgaande volgt dat De Vey zal worden toegelaten te bewijzen dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] voor een aantal ontwerpen, vermeld op lijst I is betaald. Zij kan dat doen bij akte waarop [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,], eveneens bij akte kan reageren. Bij die akte kan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] tevens aangeven of hij bewijs wil leveren door middel van bescheiden of door getuigen. De rechtbank zal elke verdere beslissing aanhouden.

in reconventie
3.5.   [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] betwist dat hij klantenbestanden van De Vey-oud heeft gekopieerd of overgenomen. Hij erkent éénmalig met behulp van het telefoonboek en de Gouden Gids een algemene mailing te hebben verzonden aan een groot aantal potentiële klanten waar onder mogelijk ook klanten van De Vey-oud. Er bestond geen arbeidsrechtelijke relatie tussen hem en De Vey-oud en hij is met De Vey-oud geen relatie-, concurrentie- of geheimhoudingsbedingen overeengekomen.

4.8.  Tussen partijen staat als door De Vey onweersproken vast dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] niet in dienst was van De Vey-oud en dat geen afspraken waren gemaakt betreffende non-concurrentie, geheimhouding of het benaderen van relaties. Het is overigens de vraag of De Vey zich op dergelijke afspraken zou kunnen beroepen. Het stond [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] dus in beginsel, zeker jegens De Vey, vrij zich tot potentiële klanten te richten, óók als die eerder klant waren van De Vey-oud. Dat kan anders zijn indien dat op jegens De Vey onrechtmatige wijze zou gebeuren. De Vey wijst enerzijds op de formulering in de brief die een faillissement van De Vey zou suggereren. Die suggestie leest de rechtbank niet in de bewuste brief, die is geschreven op 23 november 2010, kort ná het faillissement van De Vey-oud en verwijst naar het faillissement van “De Vey Mesdagh”. Zeker voor relaties van De Vey-oud moet duidelijk zijn geweest dat daarmee De Vey-oud en niet De Vey werd bedoeld. Daarnaast stelt De Vey dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] “blijkbaar” klantenbestanden van De Vey-oud heeft gekopieerd, hetgeen door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] is betwist. De Vey biedt van die al niet al te stellig geformuleerde stelling niet concreet bewijs aan zodat de rechtbank aan die stelling voorbij gaat. De vorderingen zullen worden afgewezen.
IT 1088

Schafthuizen heeft gelegenheid gehad controle te houden

Rechtbank Amsterdam 20 maart 2013, zaaknummer C/13/525965 / HA ZA 12-1130 (Schafthuizen tegen Uitgeverij Van Oorschot B.V.) - (7Mb!)

Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam en Recmo Klöters, Van Kaam advocaten.

Zie eerder Schafthuizen tegen Van Oorschot. Auteursrecht. Contractenrecht. Wel toestemming ongepubliceerd en gepubliceerd werk. Geen sprake van wilsgebrek door geestesstoornis (depressie). Wet bescherming persoonsgegevens. Privéleven tegenover vrijheid van meningsuiting

Uit hetgeen de rechtbank met betrekking tot de toestemming tot het gebruik van ongepubliceerde werken van Reve heeft overwogen komt naar voren dat Schafthuizen de gelegenheid heeft gehad om de tekst van deel drie van de Biografie in zijn geheel vooraf in te zien en daarbij al die passages te schrappen die hem onwelgevallig waren. Hij heeft dus ook ten aanzien van deel drie van de Biografie de gelegenheid gehad controle te houden over wat er met betrekking tot zijn privéleven in zou worden opgenomen.

In citaten:
4.1. Aan zijn vorderingen legt Schafthuizen samengevat ten grondslag dat het derde deel van de Biografie is gepubliceerd zonder zijn toestemming althans dat een eventuele gegeven toestemming niet de uitdrukking is geweest van zijn wil, omdat hij handelde onder invloed van een stoornis in zijn geestvermogens.
Als auteursrechthebbende op het werk van Reve was hij bevoegd het gebruik van a. ongepubliceerd werk van Reve en b. gepubliceerd werk van Reve toe te staan of niet.
Als betrokkene in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) heeft hij daarnaast de bevoegdheid te verhinderen dat zijn persoonsgegevens zonder zijn toestemming worden verwerkt in een bestand.

Toestemming ongepubliceerd werk?
Naar het oordeel van de rechtbank is aan alle voorwaarden die in de overeenkomst aan de toestemming voor het gebruik van ongepubliceerd werk in deel drie van de Biografie zijn gesteld voldaan en is die toestemming verkregen. (r.o. 4.5)

Toestemming gepubliceerd werk?
De rechtbank is van oordeel dat Van Oorschot c.s. er vanuit mocht gaan dat de toestemming van Schafthuizen niet alleen betrekking had op ongepubliceerd werk, maar ook op gepubliceerd werk. Dat geldt te meer nu Schafhuizen bij het schrappen van passages ook in citaten van gepubliceerd werk heeft geschrapt en daarbij ook delen van gepubliceerd werk heeft laten staan. Hij kan dus niet onwetend zijn geweest dat er in de Biografie ook werd geciteerd uit gepubliceerd werk.

In ieder geval heeft Schafthuizen onvoldoende gesteld om zijn stelling dat de geciteerde gedeelten de grenzen van het citaatrecht van artikel 15a van de Auteurswet zouden overstijgen aannemelijk gemaakt.

Wilsgebrek
4.10 (...) Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van Oorschot c.s. voldoende aannemelijk gemaakt dat een eventueel wilsgebrek niet kenbaar was en ook niet kenbaar hoefde te zijn. De omstandigheid dat iemand aan een depressie lijdt zoals uit het interview met de Volkskrant naar voren komt is immers zodanig geen aanwijzing dat iemand niet in staat is zijn belangen naar behoren te waarderen.

Wet bescherming persoonsgegevens
4.14 Met Schafthuizen is de rechtbank van oordeel dat van ondubbelzinnige toestemming zijnerzijds als bedoeld in artikel 8 onder a Wbp geen sprake is geweest. In geen van de contacten die er tussen Schafthuizen en Van Oorschot c.s. zijn geweest is op enig moment de toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens in de zin van de Wbp aan de orde gesteld.

De voorwaarden die in artikel 8 Wbp aan de verwerking van persoonsgegevens zijn gesteld zijn echter niet cumulatief, maar alternatief. Dat betekent dat als aan maar één van de voorwaarden is voldaan de gegevens mogen worden verwerkt.
De voorwaarden onder b t/m e spelen in deze zaak geen rol.
Beoordeeld moet worden of de voorwaarde onder f van toepassing is en Van Oorschot c.s. op die grond tot verwerking van de persoonsgegevens van Schafthuizen bevoegd was.(...) het belang van Van Oorschot c.s. is het belang van de publicatie van de Biografie. De Biografie is een uitingsvorm die in artikel 10 van het EVRM een bijzonder bescherming heeft gekregen. Dat door de publicatie op de persoonlijke levenssfeer van Schafthuizen inbreuk wordt gemaakt kan evenmin worden betwist. (...) Schafthuizen kan op voet van artikel 8 EVRM dan ook aanspraak maken op respect voor zijn privéleven.

4.15. Zoals door Van Oorschot c.s. onweersproken is gesteld, is een deel vn de in de Biografie genoemde privéaspecten van het leven van Schafthuizen reeds eerder door met zijn medeweten gepubliceerde werken aan de openbaarheid prijsgegeven. Terecht heeft Schafthuizen daar tegenover gesteld dat die publicatie door Reve of hemzelf werden gecontroleerd en da hij het daarbij zelf in de hand had om te bepalen welke aspecten van zijn privéleven naar buiten kwamen en in welke context dat gebeurde. Die enkele omstandigheid is dan ook niet voldoende om de belangenafweging naar het belang van Van Oorschot c.s. te doen doorslaan.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor met betrekking tot de toestemming tot het gebruik van ongepubliceerde werken van Reve heeft overwogen komt naar voren dat Schafthuizen de gelegenheid heeft gehad om de tekst van deel drie van de Biografie in zijn geheel vooraf in te zien en daarbij al die passages te schrappen die hem onwelgevallig waren. Hij heeft dus ook ten aanzien van deel drie van de Biografie de gelegenheid gehad controle te houden over wat er met betrekking tot zijn privéleven in zou worden opgenomen.

Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat met zijn te respecteren belangen in voldoende mate rekening is gehouden en in thans te maken afweging het belang van Schafthuizen niet meer prevaleert boven het belang van Van Oorschots c.s..

Proceskosten in conventie: veroordeelt Schafthuizen in de proceskosten €21.341,73 en €24.824,09 en in reconventie: een bedrag van €8.963,55 en proceskosten €384,00.

IT 1081

Rechtsgeldige cessie door Vodafone aan Intrum Justitia

Hof Den Haag 26 februari 2013, LJN BZ4353 (appellant tegen Intrum Justitia Nederland B.V.)

Telefoniecontract. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de overwegingen (r.o. 4) van het tussenarrest weergegeven, door Intrum Justitia overgelegde producties (8 tot en met 14), dat sprake is van een rechtsgeldige cessie van de vordering op appellant door Vodafone aan Intrum Justitia. appellant heeft, ondanks dat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit een andere conclusie volgt.

3. Uit de akte leidt het hof voorts af dat [appellant] zijn stelling handhaaft dat hij ten onrechte aansprakelijk wordt gehouden voor een contract dat ene [X] op naam van het bedrijf van [appellant] in 2009 heeft afgesloten, zonder daartoe bevoegd te zijn. In reactie daarop heeft Intrum Justitia bij memorie van antwoord verklaard dat bedoeld contract uit 2009 in deze zaak niet relevant is omdat de gevorderde hoofdsom ziet op de onbetaald gelaten resp. gederfde abonnementsgelden en kosten van gebruik ten aanzien van drie telefoonaansluitingen waarvoor [appellant] zelf al eerder, namelijk in 2007, een contract met Vodafone heeft gesloten. Ter onderbouwing heeft zij bij memorie van antwoord de bewuste contracten uit 2007 (productie 1), het rekening- en betaaloverzicht (productie 2), de facturen (producties 3 tot en met 7, waarvan productie 7 de gederfde abonnementsgelden gedurende de resterende looptijd na ontbinding betreft) overgelegd, alsmede een overzicht van contacten tussen Vodafone en [appellant] (productie 8) respectievelijk een overzicht van contacten tussen haarzelf en [appellant] (productie 9). Ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft [appellant] hierop niet gereageerd. Aldus is de vordering onvoldoende gemotiveerd betwist. De grieven falen dan ook eveneens voor zover zij klagen dat de rechtbank de vordering ten onrechte heeft toegewezen.

De conclusie luidt dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

IT 1080

De enkele verwijzing in de offerte is niet toereikend

Hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem 19 februari 2013, LJN BZ4280 (bedrijf X tegen bedrijf Y)

CONTRACT Saneringswerkzaamheden. Overeenkomst. Algemene voorwaarden. Aanbod en aanvaarding.

Tussen [X] Holding B.V. als opdrachtgever en [Y] als opdrachtnemer is een overeenkomst gesloten tot het verrichten van saneringswerkzaamheden ter plaatse van de Autogarage [X]. De vraag die voorligt is, of onder deze omstandigheden tussen partijen voor de door [Y] uitgevoerde saneringswerkzaamheden de toepasselijkheid van de AVA 1992 is overeengekomen, waarin artikel 20 een arbitragebeding bevat volgens welk beding de Raad van Arbitrage voor de bouw bevoegd is kennis te nemen van het tussen partijen gewezen geschil. Het hof stelt voorop dat het antwoord op de vraag of de algemene voorwaarden die door een partij bij een overeenkomst worden gebruikt, op die overeenkomst van toepassing zijn geworden, volgt uit de in het algemeen geldende regels voor aanbod en aanvaarding, zoals deze zijn te begrijpen in het licht van de artikelen 3:33 en 3:35 BW.

(...) Nu [Y] enerzijds naar de AVA 1992 heeft verwezen, maar anderzijds als bijlagen de beide sets voorwaarden heeft vermeld, daarvan de eerste bladzijden heeft meegestuurd en daaruit niet kon worden opgemaakt dat de ‘geconsolideerde’ BABEX/AVA 1992-voorwaarden op andere dan de overeengekomen werkzaamheden zien, doet zich naar het oordeel van het hof de situatie voor dat het aanbod van [Y] tot het toepasselijk verklaren van algemene voorwaarden verwijst naar twee verschillende sets algemene voorwaarden zonder dat op het moment van contractsluiting voor de wederpartij voldoende duidelijke aanwijzingen bestaan welke van de twee sets algemene voorwaarden de gebruiker op de desbetreffende overeenkomst toepasselijk wenst te doen zijn.

De enkele verwijzing in de tekst van de offerte naar de AVA 1992 is niet toereikend om aan te nemen dat beide stellen algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing zijn. Niet is gebleken dat [X] redelijkerwijs moest begrijpen dat [Y] slechts de toepasselijkheid van de AVA 1992 beoogde. Het hof vernietigt het vonnis en doet opnieuw recht.

3.1  De vraag die voorligt is, of onder deze omstandigheden tussen partijen voor de door [Y] uitgevoerde saneringswerkzaamheden de toepasselijkheid van de AVA 1992 is overeengekomen, waarin artikel 20 een arbitragebeding bevat volgens welk beding de Raad van Arbitrage voor de bouw bevoegd is kennis te nemen van het tussen partijen gewezen geschil. Het hof stelt voorop dat het antwoord op de vraag of de algemene voorwaarden die door een partij bij een overeenkomst worden gebruikt, op die overeenkomst van toepassing zijn geworden, volgt uit de in het algemeen geldende regels voor aanbod en aanvaarding, zoals deze zijn te begrijpen in het licht van de artikelen 3:33 en 3:35 BW.

3.2  (...) Nu [Y] enerzijds naar de AVA 1992 heeft verwezen, maar anderzijds als bijlagen de beide sets voorwaarden heeft vermeld, daarvan de eerste bladzijden heeft meegestuurd en daaruit niet kon worden opgemaakt dat de ‘geconsolideerde’ BABEX/AVA 1992-voorwaarden op andere dan de overeengekomen werkzaamheden zien, doet zich naar het oordeel van het hof de situatie voor dat het aanbod van [Y] tot het toepasselijk verklaren van algemene voorwaarden verwijst naar twee verschillende sets algemene voorwaarden zonder dat op het moment van contractsluiting voor de wederpartij voldoende duidelijke aanwijzingen bestaan welke van de twee sets algemene voorwaarden de gebruiker op de desbetreffende overeenkomst toepasselijk wenst te doen zijn. In een zodanig geval maakt geen van de onderling verschillende sets voorwaarden deel uit van de overeenkomst (vgl. HR 28 november 1997, LJN: ZC2507). (...)

Op andere blogs:
SOLV (Verwijzing naar 2 sets algemene voorwaarden; welke set is toepasselijk?)

IT 1075

Prejudiciële vragen: Schuldvordering en proceskosten ingecalculeerd, een oneerlijk beding?

Prejudiciële vragen HvJ EU 15 oktober 2012, zaak C-460/12 (SKP k.s. tegen Bríla) - aanvullende vragen

Téléphone ancien

Handvest artikel 38 (hoog niveau consumentenbescherming); en Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

In juni 2002 sluit verweerder Bríla een huurkoopovereenkomst voor een telefoon. De totale huurkoopprijs bedraagt dan € 263,53, te betalen in maandelijkse bedragen van € 19,75. Hij raakt achter met betalen en krijgt een betalingsbevel (augustus 2005)  voor een bedrag van € 208,82.  De vordering is dan al enkele malen gecedeerd, als laatste aan KFZ (waarvan SKP de curator is) dat in 2008 failliet wordt verklaard.

In 2010 krijgt Bríla opnieuw een schuldvordering van schuldeiser SKP waarin deze een boetebeding van 0,1% per dag over het verschuldigde bedrag heeft opgenomen en ook de proceskosten heeft ingecalculeerd. Partijen zijn het bovendien niet eens of de vordering inmiddels is voldaan en voor welk bedrag. Bríla stapt naar de rechter en wordt in het gelijk gesteld voor wat betreft de kwalificatie van ‘oneerlijk beding in een consumentenovereenkomst’. Maar verzoekster is het daar niet mee eens en gaat in hoger beroep.

De verwijzende Slowaakse rechter weet nog niet waarom KFZ niet eerder het boetebeding ten uitvoer heeft gelegd. Ook vraagt hij zich af of de vordering niet al verjaard is. Hij zal daar echter geen rekening mee kunnen houden indien partijen dat niet zelf opbrengen. Ambtshalve toetsen is volgens de nationale regels van rechtsvordering niet toegestaan. De rechter vraagt zich af of dat verbod in strijd is met Unierecht, en stelt de volgende vragen aan het Hof:

1. Moeten artikel 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten in die zin worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan het de nationale rechter die in het kader van een door een verkoper ingesteld beroep kennis neemt van een verjaarde schuldvordering op de consument, niet is toegestaan ambtshalve rekening te houden met de verjaring, zelfs wanneer jegens de consument uitvoering wordt gevorderd van prestaties die voortvloeien uit oneerlijke contractuele bedingen?

2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moeten de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten dan in die zin worden uitgelegd dat de rechter gehouden is de consument ambtshalve te informeren over zijn recht om zich op de verjaring van de schuldvordering van de schuldeiser te beroepen?

IT 1069

Betekenis toekennen aan het begrip besparing

Rechtbank Oost-Nederland 13 februari 2013, LJN BZ3199 (Eiser tegen Detron ICT & Telecom Groep B.V.)

SavingsVordering tot betaling van de bij overeenkomst van opdracht overeengekomen vergoeding. ERA is een eenmanszaak welke bedrijven adviseert over het realiseren van kostenbesparende maatregelen en begeleidt de uitvoering daarvan.

Detron is marktleider voor de midzakelijke mark op het gebied van ICT en Telecom. ERA en Detron hebben een overeenkomst van opdracht gesloten op grond waarvan ERA met betrekking tot een zestiental kostencategorieën voor Detron onderzoek zou doen naar besparingsmogelijkheden. Detron heeft bij e-mail van 5 april 2012 de overeenkomst met ERA opgezegd. ERA vordert vergoeding voor verrichte werkzaamheden en vergoeding conform de overeengekomen afkoopsom. In geschil is welke betekenis moet worden toegekend aan het begrip besparing in de tussen partijen gesloten overeenkomst.

Een zuiver tekstuele uitleg van de overeenkomst is volgens de rechtbank in de gegeven omstandigheden te eng. De rechtbank overweegt dat enkel van een daadwerkelijke besparing sprake is wanneer enerzijds sprake is van een afname van de te betalen prijs, terwijl anderzijds de omstandigheden gelijk blijven. Bepalend is de uitleg die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-norm).

De rechtbank verwerpt het door Detron gedane beroep op dwaling nu ter onderbouwing van dit verweer is gesteld dat ERA haar nader had moeten inlichten over de gehanteerde berekeningswijze, terwijl blijkt dat ERA deze wijze in het door Detron geaccordeerde situatierapport expliciet heeft uitgelegd. De rechtbank acht het verweer van Detron dat de kosten van haar wagenpark ongeveer gelijk zijn gebleven onvoldoende onderbouwd. Zij had haar verweer ten minste met bedrijfsgegevens moeten onderbouwen. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de gestelde besparing met betrekking tot de leasekosten. De rechtbank veroordeelt Detron tot betaling van de facturen van ERA.

4.9 (...) Een zuiver taalkundige uitleg van de tekst van de overeenkomst onderschrijft derhalve de door ERA voorgestane uitleg van het begrip besparing, te weten het verschil tussen de oude prijs en de prijs die betaald wordt na implementatie van de door ERA gedane aanbeveling. Deze zuiver tekstuele uitleg is naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden echter te eng. De rechtbank overweegt dat, gelet op wat in het normale taalgebruik als besparing wordt gezien, enkel van een daadwerkelijke besparing sprake is wanneer enerzijds sprake is van een afname van de (in dit geval voor het vervoer van de pakketten) te betalen prijs, terwijl anderzijds de overige omstandigheden gelijk blijven. Enkel een goedkopere aanbieder - van in dit geval pakketvervoer - vinden is niet voldoende, het moet gaan om een aanbieder die bij gelijkblijvende omstandigheden voor een lagere prijs kan leveren. Dat partijen dit ook voor ogen hebben gehad blijkt uit het feit dat in het situatierapport onder 8.1 door ERA is aangegeven dat er in de categorie logistieke kosten een besparing gerealiseerd zou kunnen worden, zonder dat daarbij op het huidige (derhalve het oude) kwaliteits- en serviceniveau ingeboet zou worden. In 8.3 van het situatierapport zijn alle kennelijk voor Detron relevante aandachtspunten en specificaties van de te vinden nieuwe vervoerder opgenomen (r.o. 2.8).

4.29.  De rechtbank verwerpt het in dit kader door Detron gedane beroep op dwaling op feitelijk gronden nu Detron ter onderbouwing van dit verweer stelt dat ERA haar nader had moeten inlichten over de door ERA gehanteerde berekeningswijzen, terwijl uit hetgeen eerder is overwogen blijkt dat ERA haar berekeningswijze in ieder geval in het door Detron geaccordeerde situatierapport expliciet heeft uitgelegd.

4.33.  Detron heeft weliswaar betwist dat als gevolg van de aanbevelingen door ERA met betrekking tot de post wagenpark besparingen zijn bereikt. Zij heeft echter, in aanvulling op de reeds verworpen betwisting van de door ERA gehanteerde rekenmethode met betrekking tot de leasekosten, enkel in zijn algemeenheid aangegeven dat de kosten van haar wagenpark in de bewuste periode ongeveer gelijk zijn gebleven. Dit verweer is - nog los van het feit dat het gelijk blijven van de kosten gelet op hetgeen eerder is overwogen over de te gebruiken definitie van het begrip besparing in deze context, niet maakt dat geen besparing kan zijn bereikt - gelet op de met stukken onderbouwde stelling aan de zijde van ERA onvoldoende onderbouwd. Het had op de weg van Detron gelegen om het verweer ten minste met bedrijfsgegevens te onderbouwen. Dit heeft zij echter nagelaten. De rechtbank gaat voorbij aan het onvoldoende onderbouwde verweer van Detron op dit punt en zal uitgaan van de juistheid van de gestelde besparing van € 12.944,00 met betrekking tot de leasekosten.

4.34.  Uitgaande van een geschatte besparing van € 8.823,00, valt de gerealiseerde besparing van € 12.944,00 47% hoger uit dan verwacht. Wanneer de gebudgetteerde besparing van € 400.000,00 met dit zelfde percentage wordt verhoogd, komt de totale besparing waarover de afkoopsom berekend dient te worden op grond van de afkoopregeling op € 588.000,00. De overeengekomen afkoopsom bedraagt 35% hiervan, te weten € 205.800,00. Nu Detron reeds een bedrag van € 20.000,00 heeft voldaan, zal van de vordering van ERA met betrekking tot de post wagenpark in conventie een bedrag van € 185.800,00 worden toegewezen. Vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 15 juni 2012 omdat ERA onbetwist heeft gesteld dat zij Detron bij brief van 31 mei 2012 heeft aangesproken op vergoeding van de afkoopsom waarbij een termijn van 14 dagen is gegund.

IT 1068

Ontslagovereenkomst ingegeven door diefstal van domeinnaam

Rechtbank Noord-Nederland 4 februari 2013, LJN BZ2863 (A & B tegen C)

Als randvermelding. Arbeidsrecht. Beëindigingsovereenkomst tussen werkgever en werknemer. onder voorwendsel getekend omdat A c.s. een domeinnaam zou hebben gestolen en zich negatief heeft uitgelaten in chatverkeer.

Case Manager [Z] is bij [A] thuis langs gegaan, waarbij zij voor beiden een vooraf opgestelde schriftelijke overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomsten tussen [C] en [A] c.s. meebracht, met het verzoek om deze overeenkomst te ondertekenen. In het gesprek met [A] c.s. heeft [Z] meegedeeld dat [A] c.s. zich schuldig zouden hebben gemaakt aan diefstal van een domeinnaam en het doen van negatieve uitlatingen over [C] in chatverkeer. Een en ander zou volgens [Z] een ontslag op staande voet rechtvaardigen, wat zou kunnen worden voorkomen door de beëindigingsovereenkomsten te ondertekenen. Aanvankelijk hebben [A] c.s. de hen voorgelegde beëindigingsovereenkomsten niet ondertekend. Later die dag hebben zij [Z] gebeld met de mededeling alsnog akkoord te gaan met de beëindigingsovereenkomsten. [Z] is toen ('s avonds) teruggegaan naar de woning van [A] c.s., waarna de beëindigingsovereenkomsten alsnog door [A] c.s. zijn ondertekend.

Beroep op wilsgebreken slagen niet. Wel dient het loon van december 2012 uitbetaald te worden.

De beoordeling van het geschil

5.2.1.  [A] c.s. stellen dat de vaststellingsovereenkomsten nietig, althans vernietigbaar zijn vanwege wilsontbreken c.q. wilsgebreken, op grond waarvan zij aanspraak maken op onverkorte loondoorbetaling. Binnen het kader van dit kort geding dient daarom te worden beoordeeld of, bij wijze van voorlopig oordeel, voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het beroep van [A] c.s. op wilsontbreken c.q. wilsgebreken zal honoreren, in welk - bevestigend - geval er nog steeds sprake zou zijn van het bestaan van een dienstverband tussen partijen.


5.4.  Het door [A] c.s. gedane beroep op dwaling treft naar voorlopig oordeel geen doel. De kantonrechter acht het weinig aannemelijk c.q. geloofwaardig dat [A] c.s. bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst een onjuiste voorstelling van zaken hadden, in die zin dat zij toen, naar zij stellen, in de - naar later bleek: onjuiste - veronderstelling verkeerden dat er daadwerkelijk dringende redenen aanwezig waren voor het geven van een ontslag op staande voet en dat zij juist vanwege die redenen de vaststellingsovereenkomst maar zijn aangegaan ter (minnelijke) beëindiging van het dienstverband. Uit de na de vaststellingsovereenkomst gevoerde e-mail correspondentie volgt veeleer dat [A] c.s. de vaststellingsovereenkomst zijn aangegaan vanwege de verstoorde arbeidsverhoudingen tussen partijen en met het oog op de gezondheidsklachten van [A], op grond waarvan een voortzetting van de arbeidsrelatie door [A] c.s. niet langer wenselijk werd geacht. Bovendien mochten [A] c.s. ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomsten geacht worden voldoende op de hoogte te zijn van het door hen onderling gevoerde chatverkeer en hun positie inzake de kwestie van de domeinnaam.


Misbruik van omstandigheden

5.6.  Naar het oordeel van de kantonrechter is vooralsnog niet voldoende aannemelijk geworden dat de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden aan de zijde van [C]. Naar voorlopig oordeel was bij [C] weliswaar (in algemene zin) bekend dat [A] psychische problemen had, maar dat enkele feit behoefde [C] in de gegeven omstandigheden nog niet te weerhouden van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst met [A]. Allereerst is niet aannemelijk geworden dat de psychische problemen van [A] zodanig waren dat er sprake was van een van de bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 BW. Ten aanzien van [B] is in het geheel niet gesteld dat zulke omstandigheden zich voordeden. In elk geval is onvoldoende de door [A] c.s. genoemde omstandigheid dat [C] als werkgever de sterkere partij in hun contractuele relatie was. Voorts overweegt de kantonrechter dat voldoende gebleken is dat beide partijen het er eind november 2012 over eens waren dat de arbeidsverhouding verstoord was. In dat kader is tussen hen (via [Z]) gesproken over het beëindigen van de arbeidsrelatie. In zoverre moet het bezoek van [Z] op het huisadres van [A] c.s. op 28 november 2012 dan ook als een vervolgstap in een al bezig zijnd proces om tot beëindiging te komen worden gezien. [A] c.s. hebben naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld, waaruit kan blijken dat [Z] op 28 november 2012 ongeoorloofde druk op [A] c.s. heeft uitgeoefend teneinde hen akkoord te laten gaan met beëindiging van hun arbeidsovereenkomsten, daargelaten overigens dat de rol van [Z] - werkzaam als Case Manager bij een arbodienst - in dit geval een, op het eerste gezicht, nogal bijzondere is. Het komt de kantonrechter merkwaardig voor dat een Case Manager van een arbodienst zich (tevens) opstelt als degene die namens een werkgever ontslaggesprekken met werknemers voert.


Geestelijke stoornis

De kantonrechter acht het in dit verband ook opvallend dat [A] in zijn na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst gevoerde e-mail correspondentie met [C]/[Z] met geen woord rept over het aangaan van de vaststellingsovereenkomst onder invloed van een geestelijke stoornis, terwijl zulks alleszins voor de hand had gelegen, indien [A] werkelijk meende niet in staat te zijn geweest om zijn wil voldoende te bepalen bij het aangaan van die vaststellingsovereenkomst.


Tussenconclusie

5.10.  [A] c.s. kunnen niet met succes een beroep doen op wilsontbreken ([A]) c.q. een wilsgebrek ([A] c.s.) bij het tot stand komen van de vaststellings-overeenkomsten met [C]. Ook voor het overige is niet gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan [C] moest aannemen dat de wil van [A] c.s. niet gericht was op de vrijwillige beëindiging van hun dienstverbanden. Genoemde vaststellingsovereenkomsten moeten vooralsnog dan ook als rechtsgeldig worden aangemerkt. Dat betekent dat er in dit kort geding vanuit zal worden gegaan dat - krachtens deze vaststellingsovereenkomsten - de dienstverbanden van [A] c.s. met [C] met ingang van 1 januari 2013 zijn geëindigd. Hun loonvorderingen vanaf deze datum moeten dan ook worden afgewezen.


Loon over de maand december 2012

5.11.  De kantonrechter stelt vast dat [C] het verschuldigde loon over de maand december 2012 niet aan [A] c.s. heeft uitbetaald. Blijkens de schriftelijke eindafrekening van 3 december 2012 heeft [C] op het verschuldigde loon van [A] c.s. namelijk enige bedragen bij wege van verrekening/inhouding in mindering gebracht, waardoor zij per saldo niets meer aan [A] c.s. zou behoeven te voldoen.