DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IT 962

Bewijsrisico realiseert zich door niet te verschijnen

Hof Leeuwarden 27 november 2012, LJN BY4505 (Linkit QFace Infrastructure Management tegen geïntimeerde)

[geïntimeerde] en Linkit hebben in 2005 een ICT Dienstverleningsovereenkomst gesloten. Afgesproken daarin is dat Linkit hardwareonderhoud in geval van storing voor het administratiekantoor van [geïntimeerde] zou verrichten.

De overeenkomst wordt door geïntimeerde opgezegd onder opgave van de reden dat er ieder jaar een incassobrief werd ontvangen van Intrum Justitia. "Dit is het zoveelste jaar dat de vordering door u uit handen wordt gegeven, wel wetende, dat wij uw voorschotfactuur steeds betalen in de maand juli van het lopende jaar. Ieder jaar moeten wij opnieuw met u en/of Intrum Justitia in conclaaf over de betaling (…)." Periodiek systeembeheer heeft niet jaarlijks plaatsgevonden en daarom zal de ICT overeenkomst worden beëindigd en de nota over 2009 worden vernietigd.

Geïntimeerde is niet verschenen in hoger beroep. Het op geïntimeerde rustende bewijsrisico realiseert zich omdat de door hem gestelde afspraken niet zijn komen vast te staan.

9.    Op grond van artikel 150 Rv rust ingeval van een voldoende gemotiveerde betwisting op [geïntimeerde] de bewijslast van zijn stelling dat partijen op 18 augustus 2009 hebben afgesproken dat de overeenkomst werd beëindigd en dat de factuur over 2009 is komen te vervallen, nu hij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept.

10.    Het hof is van oordeel dat Linkit die afspraken in hoger beroep thans voldoende gemotiveerd heeft betwist. Nu [geïntimeerde] in hoger beroep niet is verschenen kan aan hem echter niethet bewijs van de door hem gestelde afspraken worden opgedragen. Daardoor realiseert zich het op [geïntimeerde]rustende bewijsrisico omdat dit betekent dat die afspraken niet zijn komen vast te staan. Daarmee staat vast dat de overeenkomst in de jaren 2009 en 2010 van kracht was zodat [geïntimeerde] over die jaren de jaarlijkse vergoeding aan Linkit verschuldigd is, zijnde in totaal € 2.782,60 inclusief BTW.

IT 953

Alert krijgt geen inzage in documenten

Rechtbank 's-Hertogenbosch 28 november 2012, LJN BY4266 (Stichting Tweesteden Ziekenhuis tegen Alert Life Sciences Computing B.V)

Naar aanleiding van ontbinding van de overeenkomst door TSz met Alert, vordert Alert c.s. inzage in gegevens te verstrekken op grond van 843a Rv, onder andere het audit rapport van Ernst & Young en de notulen van de stuurgroepvergadering. 

Ten aanzien van de notulen van de stuurgroep vergadering: Alert c.s. stelt dat het maandelijks overleg van de stuurgroep heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van Alert c.s. en dat daarin de problemen zijn besproken die ook bij de andere ziekenhuizen (waar Alert c.s. de software implementeerde) zouden zijn ontstaan. Voorts stelt Alert c.s. dat TSz heeft toegezegd Alert c.s. te informeren over de resultaten van dat interne overleg, doch dat nooit heeft gedaan. Alert c.s. stelt dat dit overleg cruciaal was voor de koersbepaling van TSz in deze en dat de notulen van het overleg duidelijk zullen maken welke gezichtspunten speelden bij de beoordeling van de contractuele relatie tussen partijen en inzichtelijk zullen maken welke externe factoren een rol speelden. De Rechtbank wijst de vorderingen af, omdat Alert c.s het rechtmatig belang onvoldoende heeft onderbouwd.

2.2.1 (...) Dat Alert c.s. vermoedt of een indicatie heeft dat de notulen (en stukken) steun zouden kunnen geven aan het door haar te voeren verweer is onvoldoende om een rechtmatig belang aan te nemen. Dat TSz een beroep doet op de inhoud van die notulen (en stukken) ter onderbouwing van haar vordering is gesteld noch gebleken.

(...) Niet in te zien valt dat, zoals Alert c.s. aanvoert, voor de beoordeling van de rechtsverhouding tussen partijen van belang is wat de gezamenlijke strategie van de gezamenlijke klanten van Alert c.s. was en wat de invloed van externe factoren was op de individuele ontbindingen noch dat kennisneming van die stukken van belang is voor haar rechtspositie en/of zonder kennisneming van die stukken een behoorlijke rechtsbedeling niet is gewaarborgd.

Rechtbank 's-Hertogenbosch 28 november 2012,  LJN BY4267, zaaknr. 243979 HA ZA 12-216 (Stichting Jeroen Bosch Ziekenhuis tegen Alert Life Sciences Computing B.V)

Naar aanleiding van de ontbinding van de overeenkomst door JBZ met Alert c.s. Vordert Alert c.s. JBZ te veroordelen afschrift dan wel inzage aan Alert c.s. te verstrekken van onder andere het audit rapport van Ernst & Young (hierna: rapport E&Y)  en de overeenkomst verdiepingsfase tussen JBZ en Orcinus B.V..

2.2. Artikel 843a Rv bepaalt, voor zover hier van belang, dat hij die daarbij een rechtmatig belang heeft afschrift of inzage kan vorderen van bepaalde bescheiden. Een rechtmatig belang van Alert c.s. bij een afschrift of inzage in de genoemde stukken ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank. 

2.2.1. (...) De vorderingen van JBZ zijn er op gebaseerd dat zij gerechtigd was tot ontbinding van de overeenkomst omdat sprake was van wanprestatie van Alert c.s.. Op JBZ rust in beginsel de stelplicht en bewijslast ter zake van haar stellingen. Bij de onderbouwing van haar stellingen en vorderingen doet zij geen beroep op het niet in geding gebrachte deel van het rapport.

De stelling van Alert c.s. dat volstrekt onduidelijk is hoe E&Y tot haar conclusies is gekomen kan als verweer in de hoofdzaak naar voren gebracht worden. Wat daar verder ook van zij, dit maakt niet dat sprake is van een rechtmatig belang van Alert c.s. bij kennisneming van het volledige rapport als bedoeld in artikel 843a Rv. Ook zonder kennis te nemen van het overige deel van het rapport kan Alert c.s. zich verweren tegen de vordering en de thans voorliggende onderbouwing daarvan.

Op andere blogs:
Mitopics (Leverancier van software vordert inzage in geheime besprekingsverslagen van opdrachtgever)

IT 943

Cessie ten behoeve van de inning van openstaande vorderingen (arrest)

HvJ EU 21 november 2012, zaak C-119/12 (Probst)

Prejudiciële vragen gesteld door Bundesgerichtshof, Duitsland.

Eerder IT 774. Uitlegging van artikel 6, leden 2 en 5, van richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201, blz. 37) – Doorzending van verkeersgegevens betreffende abonnees en gebruikers, die verwerkt en opgeslagen worden door de aanbieder van een openbaarcommunicatienetwerk – Nationale regeling die toestaat dat dergelijke gegevens worden doorgezonden aan de cessionaris van een vordering ter zake van de vergoeding voor telecommunicatiediensten, waarbij tegelijkertijd contractbepalingen zijn overeengekomen die de vertrouwelijke behandeling van de doorgezonden gegevens waarborgen, evenals de mogelijkheid voor de andere contractpartij om de eerbiediging van de bescherming van deze gegevens te controleren.

Antwoord:

Artikel 6, leden 2 en 5, van richtlijn 2002/58/EG (...) betreffende privacy en elektronische communicatie), moet aldus worden uitgelegd dat een aanbieder van openbare communicatienetwerken en openbaar beschikbare elektronische-communicatiediensten verkeersgegevens mag doorzenden aan de cessionaris van zijn vorderingen betreffende verstrekking van telecommunicatiediensten met het oog op de inning daarvan, en dat die cessionaris die gegevens mag verwerken op voorwaarde dat hij, in de eerste plaats, handelt onder het gezag van de dienstenaanbieder voor de verwerking van die gegevens en, in de tweede plaats, enkel de verkeersgegevens verwerkt die noodzakelijk zijn voor de inning van de gecedeerde vorderingen.

Ongeacht de kwalificatie van de cessieovereenkomst wordt de cessionaris geacht te handelen onder het gezag van de dienstenaanbieder in de zin van artikel 6, lid 5, van richtlijn 2002/58, wanneer hij voor de verwerking van verkeersgegevens handelt in uitsluitende opdracht en onder toezicht van die aanbieder. In het bijzonder moet hun overeenkomst bepalingen bevatten die de wettige verwerking van de verkeersgegevens door de cessionaris waarborgen en de dienstenaanbieder de mogelijkheid bieden zich op elk ogenblik ervan te vergewissen dat de betrokken cessionaris die bepalingen naleeft.

De verwijzende Duitse rechter stelt het Hof van Justitie van de Europese Unie de volgende prejudiciële vraag:

“Staat artikel 6 van richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (Pb L 201, blz. 37) toe dat door een aanbieder van diensten aan de cessionaris van een vordering ter zake van vergoedingen voor telecommunicatiediensten verkeersgegevens worden doorgezonden, wanneer voor de cessie ten behoeve van de inning van openstaande vorderingen ter zake van door de bank geweigerde betalingen, naast de algemene verplichting met betrekking tot het communicatiegeheim en de gegevensbescherming krachtens de desbetreffende wettelijke regeling, de volgende contractvoorwaarden gelden:

- De aanbieder van de diensten en de cessionaris verplichten zich ertoe de beschermde gegevens slechts in het kader van hun samenwerking en uitsluitend voor de aan de overeenkomst ten grondslag liggende doelstelling en op de telkens aangegeven wijze te verwerken en te gebruiken;

- zodra de kennisneming van de beschermde gegevens niet langer voor het bereiken van deze doelstelling noodzakelijk is, moeten alle in dit verband beschikbare beschermde gegevens onherroepelijk wordt gewist of worden teruggegeven;

- de contractpartijen hebben het recht om de naleving van de gegevens-bescherming en de beveiliging van de gegevens bij de andere contractpartij in de zin van deze overeenkomst te controleren; de toevertrouwde vertrouwelijke stukken en informatie mogen slechts toegankelijk worden gemaakt voor de medewerkers die deze voor de nakoming van de overeenkomst nodig hebben;

- de contractpartijen zullen deze medewerker conform deze overeenkomst tot geheimhouding verplichten; op verzoek, doch uiterlijk bij de beëindiging van de samenwerking tussen de contractpartijen moeten alle in dit verband beschikbare vertrouwelijke gegevens onherroepelijk worden gewist of aan de andere contractpartij worden teruggegeven?”

IT 941

Standaardsoftware onder koopregels Burgerlijk Wetboek

M. Korpershoek, 'Standaardsoftware onder koopregels Burgerlijk Wetboek. Uitspraak Hoge Raad heeft gevolgen voor sluiten van contracten', eerder verschenen in AutomatiseringsGids 14'12. (klik afbeelding voor vergroting)

Een bijdrage van Marianne Korpershoek is, Louwers IP|Technology Advocaten.

Door het besluit van de Hoge Raad – standaardsoftware te laten vallen onder het koopregime van het Burgerlijke Wetboek – krijgen consumenten meer zekerheid. De koopregels betekenen wel dat de koper sneller en proactiever moet klagen bij de leverancier als er iets mis is. Ook voor leveranciers, zegt Marianne Korpershoek, zijn de regels een voordeel.

Het hing al in de lucht na de uitspraak van het gerechtshof in Amsterdam in 2010. Eind april dit jaar is ook de Hoge Raad tot de conclusie gekomen dat de aanschaf van standaardsoftware onder het koopregime van het Burgerlijke Wetboek valt (LJN: BV1301 [red. IT 767]). Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor IT-contracten? De uitspraak van de Hoge Raad lijkt vooral tot grote opwinding onder juristen te hebben geleid, maar de vraag of de uitspraak gevolgen heeft voor business-to-business- en business-to-consumercontracten is veel interessanter. Het is overigens heel waarschijnlijk dat de uitspraak snel wordt achterhaald door de ontwikkelingen waarbij software steeds vaker als download of in de cloud wordt aangeboden.

Wat is bijzonder aan de uitspraak? In het Burgerlijk Wetboek is een apart hoofdstuk gewijd aan koop. Nu zijn de koopregels alleen van toepassing op stoffelijke objecten, zoals hardware, auto’s, huizen et cetera, kortom op alles wat grijpbaar is. Strikt genomen was er bij software nooit sprake van koop omdat software een onstoffelijk object is. Software is tot voor een paar jaar natuurlijk vrijwel altijd verbonden geweest aan een object of drager: van ponskaarten, via floppies en cd’s naar USB-sticks. Nu breedbandverbindingen gemeengoed zijn, wordt steeds meer software als download aangeboden en komen er geen dragers meer aan te pas en wordt het onstoffelijke karakter dus goed duidelijk.

Voor standaardsoftware heeft de Hoge Raad de knoop nu doorgehakt. De aanschaf van standaardsoftware valt onder de koopregels uit het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad heeft dit besluit genomen, vooral omdat de koopregels meer zekerheid bieden aan consumenten. De speciale regels gelden overigens alleen bij koop van licenties van software. Software blijft verder gewoon beschermd door het auteursrecht/copyright. Verder heeft de Hoge Raad duidelijk gemaakt dat de regels alleen voor standaardsoftware gelden.

Definitie
In zijn uitspraak heeft de Hoge Raad ook een definitie van standaardsoftware gegeven. Volgens de Hoge Raad zijn de koopregels alleen van toepassing wanneer de software voor onbeperkte tijd in gebruik wordt gegeven tegen betaling van een eenmalig bedrag. Dat betekent dat een pakket dat bijvoorbeeld via de cloud wordt gebruikt en/of waar per maand voor wordt betaald niet onder deze regels vallen. Het maakt overigens niet uit voor de Hoge Raad of de software nu op een drager of als download wordt verstrekt.

Met welke speciale regels van het kooprecht moet rekening worden gehouden? Voor verjaring is er sprake van een grote verandering. In het recht is de hoofdregel dat een vordering vijf jaar na het ontdekken van het probleem verjaart. Als er sprake is van koop, moet de koper veel alerter reageren. De koopregels bepalen dat de koper vlot moet klagen wanneer zijn standaardsoftware niet werkt zoals hij had verwacht. Het gaat daarbij niet alleen om weten dat het niet werkt, maar ook kunnen weten dat het niet werkt. Kortom, de koper moet verder kijken dan zijn neus lang is. Dat betekent dat wanneer er een test- en acceptatieprocedure wordt afgesproken, deze voortvarend en proactief doorlopen moet worden. Ook is het aan te raden voor kopers bij uitgebreidere software altijd te testen. Wanneer een koper dat niet doet, loopt hij het risico dat hij niet meer kan klagen. Mochten de klachten geen soelaas bieden dan moet de koper binnen twee jaar een procedure aanspannen wanneer zijn leverancier blijft weigeren de zaak in orde te maken. De koopregels voor standaardsoftware zorgen er dus voor dat de koper sneller en proactiever moet klagen wil hij nog voet aan de grond krijgen bij de leverancier. Voor een leverancier bieden deze regels zeker een voordeel. Misschien een schrale troost voor kopers van software is dat de koopregels over verjaring wel aangepast kunnen worden in een overeenkomst.

Rechten
Verkoop van software was een paar jaar geleden misschien niet zo’n issue. Los van al het illegale gebruik kopen veel consumenten hooguit Office-pakketten, zij maken natuurlijk ook vaak gebruik van open source, freeware of software die meegeleverd wordt met hardware. Inmiddels wordt er ook heel veel software als app verkocht. Bij dergelijke verkopen gelden uiteraard wel de regels voor consumentenkoop en koop op afstand. Deze regels zijn bedoeld om de consument extra bescherming te geven. Zo heeft een consument bij koop op afstand het recht om de koop voor ontvangst en binnen zeven dagen na ontvangst te annuleren. Uiterlijk op 13 december 2012 wordt deze termijn overigens verlengd naar veertien dagen.

Wanneer er verkocht wordt aan consumenten mag er niet van de wettelijke koopregels worden afgeweken, zoals dat in business-to-businessovereenkomsten wel mag. Wanneer er toch van de wettelijke regels wordt afgeweken, mag de consument de voor hem ongunstige bepaling vernietigen. Daarvoor hoeft hij niet langs de rechter.

Op grond van de koopregels heeft de consument veel rechten. De belangrijkste zijn:
• Er mag een aanbetaling van niet meer dan de helft van de totale koopprijs worden gevraagd.
• De koper mag ook een beroep doen op eigenschappen die niet in het garantiebewijs staan maar die wel in een reclame zijn toegezegd.
• Verzendkosten mogen alleen in rekening worden gebracht wanneer deze van tevoren zijn besproken met de koper.
• Bij verkoop op afstand geldt dat de consument de koop tot zeven dagen na ontvangst mag annuleren zonder opgave van redenen. In de wet zijn een paar strikte uitzonderingen opgenomen, waaronder die voor muziek, dvd’s en computerprogrammatuur. Deze producten mogen niet teruggestuurd worden wanneer de verzegeling is verbroken. Aangezien muziek, films en steeds meer software gedownload worden, ben ik benieuwd hoe dit door de rechter geïnterpreteerd zal worden. Aangezien apps vaak gratis of heel goedkoop zijn, verwacht ik op korte termijn geen problemen.


Aanpassen

De uitspraak van de Hoge Raad zal tot aanpassingen moeten leiden in twee soorten contracten, namelijk de inkoopvoorwaarden of -overeenkomsten en de business-to-consumercontracten. Voor kopers is het belangrijk dat zij in hun contracten de verjaringstermijn voor klachten wijzigen: van de nu onder koop geldende twee jaar naar bijvoorbeeld vijf jaar. Dat is de gebruikelijke termijn. Let wel goed op de formulering van de verjaringsclausule. Die moet zodanig zijn dat je er altijd een beroep op kan doen. De andere contracten die aangepast moeten worden zijn de business-to-consumercontracten. Voor apps doet de consument zaken met Apple of Google, maar voor software zoals Office, PS et cetera – zeker als deze via internet worden gedistribueerd – geldt dat er goed gekeken moet worden of de verkoopvoorwaarden ook voldoen aan de regels voor consumentenkoop en verkoop op afstand.


Marianne Korpershoek

IT 940

Voorbehouden gelden voor overige rechten

Hof 's-Gravenhage 23 oktober 2012, LJN BY3598 (Nalco tegen IBM)

Overeenkomstenrecht. Voorbehouden. Onderdeel van de door IBM geleverde diensten is onder meer het ontwikkelen van SAP-implementatie oplossingen en het assisteren bij de implementatie van SAP-software. IBM verbond zich er onder meer toe om de SAP-software te configureren zodat deze geschikt was voor Nalco wereldwijd en om deze vervolgens te implementeren bij een aantal vestigingen van Nalco in Europa. Het project werd “Aquarius”genoemd.

Geschil over het tekortschieten in de nakoming van een overeenkomst tot het configureren en implementeren van SAP-software. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis van 29 juli 2009, waarin heeft de rechtbank de vordering van Nalco afgewezen.

De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen: a) de overeengekomen data zijn geen vaste data maar schattingen die gedurende de duur van de overeenkomst naar verwachting bijgesteld zouden worden. b) Nalco heeft ook nagelaten aan te geven op welke wijze de gestelde schending van de informatieplicht de gestelde schade tot gevolg heeft gehad. c) IBM heeft het door Nalco gestelde hoge aantal incidenten met de software gemotiveerd betwist. Nalco heeft vervolgens nagelaten de omvang, de aard en de achtergrond van de gestelde incidenten dan wel anderszins het bestaan van de gestelde instabiele code nader te onderbouwen.

18. Nu naar het oordeel van het hof de “Change Authorisation” aldus moet worden uitgelegd dat partijen zich alleen hun overige rechten die geen betrekking hebben op het oorspronkelijk overeengekomen oplevertijdstip en budget hebben voorbehouden en kennelijk afstand hebben willen doen van hun rechten ten aanzien van het oorspronkelijke tijdstip en budget, brengt een redelijke uitleg van de “Change Authorisation” mee dat partijen hun eventuele voordien bestaande rechten ter zake het oorspronkelijk overeengekomen tijdstip (en budget) hebben prijsgegeven. Hierop strandt naar het oordeel van het hof ook de vordering voor zover die is gegrond op de stelling dat IBM toerekenbaar tekort is geschoten door Nalco niet tijdig en naar behoren te informeren dat het oorspronkelijk overeengekomen oplevertijdstip mogelijk gevaar liep (bv. memorie van grieven, alinea 2.4, onder b).

IT 939

Adequate verzekering voor minimaalbedrag van een miljoen

Vzr. Rechtbank Utrecht 16 november 2012, LJN BY3469 (IV-Water tegen Waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden / Tauw B.V.)

Purification

Europese openbare aanbestedingsprocedure ten behoeve van het sluiten van een raamovereenkomst voor technische adviesdiensten in verband met waterzuivering. Ongeldigverklaring inschrijving wegens het niet voldoen aan een geschiktheidseis, inhoudende dat de inschrijver voor een bedrag van minimaal € 1 miljoen verzekerd dient te zijn tegen de risico’s zoals genoemd in artikel 26.1 van de AWVODI-2010. Een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver had deze geschiktheidseis aldus kunnen begrijpen, dat de inschrijver voor een bedrag van minimaal € 1 miljoen verzekerd dient te zijn tegen elk van de in artikel 26.1 AWVODI-2010 genoemde risico’s en dat hiermee niet een totale dekking van minimaal € 1 miljoen voor deze risico’s wordt bedoeld. De wijziging in de Nota van Inlichtingen van het in het Beschrijvend document bekendgemaakte gunningscriterium is toegestaan, nu dit vóór het verstrijken van de termijn van inschrijving is gebeurd en deze wijziging tijdig aan alle potentiële inschrijvers bekend is gemaakt via ProjectNed, zodat zij hun inschrijving hierop hebben kunnen aanpassen.

2.4.  De aanbesteding, inclusief alle correspondentie en uitwisseling van informatie, heeft plaatsgevonden via de website van ProjectNed. Op 2 juli 2012 is het Beschrijvend document beschikbaar gesteld, waarin onder andere eisen zijn gesteld aan de geschiktheid van de inschrijver en - meer in het bijzonder - ten aanzien van de wijze waarop die inschrijver moet zijn verzekerd. Hierover is in paragraaf 5.3.3. het volgende bepaald:

“5.3.3 Verzekering
De inschrijver dient voor een bedrag van minimaal € 1 miljoen verzekerd te zijn tegen de risico’s, zoals genoemd in artikel 26 van de AWVODI-2010. Inschrijver dient hiertoe een bewijs te overleggen in de vorm van een kopie van een geldige verzekeringspolis of een verklaring van de verzekeringsmaatschappij.”

2.5.  De AWVODI-2010 bepaalt in artikel 26, eerste lid:
“26.   Verzekering
26.1.  Opdrachtnemer heeft zich adequaat verzekerd en zal zich adequaat verzekerd houden voor de navolgende risico’s:
a. beroepsaansprakelijkheid (risico’s die voortvloeien uit Beroepsfouten);
b. bedrijfsaansprakelijkheid (waaronder aansprakelijkheid voor schade toegebracht aan personen of zaken die eigendom zijn van Opdrachtgever);
c. verlies van en schade aan bedrijfsinventaris (waaronder door brand en diefstal), inclusief de zaken die eigendom zijn van Opdrachtgever.”

2.9.  HDSR heeft IV-Water op 4 oktober 2012 schriftelijk bericht dat haar bieding ongeldig is en dat zij wordt uitgesloten van verdere deelname aan de aanbesteding. HDSR heeft zich daarbij op het standpunt gesteld, dat IV-Water niet voldoet aan het bepaalde in paragraaf 5.3.3. van het Beschrijvend document (hierna: de verzekeringseis), omdat zij voor beroepsaansprakelijkheid slechts is verzekerd tot een bedrag van € 680.670,32 in plaats van € 1 miljoen.

4.4.  De voorzieningenrechter deelt het standpunt van HDSR dat een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver de verzekeringseis aldus had kunnen begrijpen, dat de inschrijver voor een bedrag van minimaal

€ 1 miljoen verzekerd dient te zijn tegen elk van de in artikel 26.1 AWVODI-2010 genoemde risico’s. Daarbij is niet alleen de taalkundige uitleg van de verzekeringseis van betekenis, zoals gegeven door de Taaladviesdienst, maar dient deze eis te worden gelezen in het licht van het gehele Beschrijvend document en de daarbij behorende bijlagen en komt het aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen van die bepaling.

4.5.  In dit geval is van belang dat het hier gaat om een opdracht voor het uitvoeren van technische adviesdiensten in verband met waterzuivering. HDSR heeft ter zitting gesteld dat uit de aard van de opdracht volgt dat een verkeerd advies enorme consequenties kan hebben en tot hoge schade kan leiden. Dit is door IV-Water niet gemotiveerd betwist. Gelet hierop is de uitleg die HDSR aan de verzekeringseis geeft, logisch. De door IV-Water voorgestane uitleg zou tot het ongerijmde en ongewenste resultaat kunnen leiden dat de beroepsaansprakelijkheid minimaal verzekerd kan zijn, mits de verzekerde som voor alle risico’s maar in totaal € 1 miljoen bedraagt. IV-Water heeft weliswaar gesteld dat er in artikel 26.1 AWVODI-2010 per risico een ondergrens wordt genoemd, namelijk dat er sprake dient te zijn van een adequate verzekering, maar deze term is zonder nadere invulling te vaag om de inschrijvers enig houvast te bieden bij de beoordeling of hun beroepsaansprakelijkheidsverzekering voldoende dekking biedt. Nu in de door HDSR gegeven uitleg de term adequate verzekering wel nader wordt ingevuld, namelijk een verzekering met een dekking van € 1 miljoen per risico, dient deze uitleg als het meest voor de hand liggend te worden beschouwd.

IT 934

Deugdelijk advies over doorontwikkeling 3D-visualisatie

Rechtbank Arnhem 31 oktober 2012, LJN BY2860 (Personal Space Technologies B.V. tegen Inspiro B.V.)

Contractenrecht. Software/hardware-opdracht. PS-Tech drijft een onderneming die zich richt op de ontwikkeling van 3D-visualisatie en 3D motion tracking (uitleg in r.o. 2.1). PS-Tech richt zich met name op toepassingen in de medische sector. Inspiro is een onderneming die zich richt op het (mede) ontwikkelen van ‘embedded solutions’, dat wil zeggen: het ontwikkelen van (computer)besturingssystemen die geïntegreerd worden in een specifiek apparaat, bijvoorbeeld een pacemaker. Partijen raakten in gesprek over de doorontwikkeling van de PST via twee ontwikkelrichtingen: optimaliseren (kostenreductie, miniaturisatie en actieve koeling overbodig maken én beveiliging intellectueel eigendom) en verhogen van performance. Na het uitbrengen van rapporten en emailwisseling, volgt de mededeling: "Na herhaald uitstel komen wij tot de conclusie dat Inspiro niet heeft geleverd. De opleverdata worden continue overschreden met daarbij de melding dat het iedere keer nog maanden gaat duren." en vorderen het geldbedrag voor de betaalde adviezen terug.

Of er sprake van een ondeugdelijk advies is wordt negatief geconcludeerd: Het Onderzoeksverslag Personal Space Tracker software herhaalt dat het onderzoek stap 1 is uit een stappenplan van de doorontwikkeling van de PST. Voor diverse specifiek genoemde elementen is nader onderzoek nodig.

De Bill of Materials - die is geleverd op verzoek van PS-Tech en vooruitlopend op een vervolgopdracht is gegeven - geen voorbode is (geweest) dat het onderzoeksverslag ondeugdelijk is. PS-Tech heeft onvoldoende geconcretiseerd waaruit kan worden afgeleid dat Inspiro gegarandeerd af zal leveren half juli 2011. Zeker nu op 15 juli 2011 werd gevraagd naar wat er nog moet gebeuren en wanneer dat opgeleverd kan gaan worden zonder te memoreren aan een fatale termijn.

Er is geen ondeugdelijk advies gegeven en de opdracht is naar behoren uitgevoerd. Vorderingen worden afgewezen.

 4.7. In dit kader dient het op 5 juni 2009 door Inspiro gepresenteerde ‘Onderzoeksverslag Personal Space Tracker software’ te worden bezien.

4.8. In de inleiding daarvan herhaalt Inspiro dat het onderzoek stap 1 is uit een stappenplan van de doorontwikkeling van de PST. Ook geeft zij aan wat precies is onderzocht. In hoofdstuk 2 geeft zij vervolgens een beschrijving van de gevonden softwareoptimalisaties en een inschatting van de performancewinst op basis van deze optimalisaties. In hoofdstuk 3 beschrijft Inspiro de meest geschikte hardware architectuur om de beoogde doelen te kunnen realiseren. Ook wordt onderbouwd welk deel van de software op FPGA gerealiseerd zou kunnen worden en worden er keuzes voor het FPGA en de processor beschreven. In hoofdstuk 4 geeft Inspiro weer welke opties er zijn om met de gekozen componenten uiteindelijk tot een concreet product te komen. Hoofdstuk 5 bevat de belangrijkste conclusies en hoofdstuk 6 beschrijft de aanbevelingen en vervolgstappen.

4.9. Met betrekking tot de door Inspiro aangedragen combinatie van COTS- en maatwerk FPGA-boards – waarvan PS-Tech stelt dat hiermee niet tot miniaturisatie en kostenreductie kan worden gekomen – vermeldt het onderzoeksverslag het volgende. In hoofdstuk 4 geeft Inspiro onder meer aan dat voor wat betreft de beschikbaarheid en continuïteit een combinatie van een COTS x86 processorboard met een maatwerk FPGA-board de beste oplossing is. In hoofdsuk 6 merkt zij in dit verband op dat het mogelijk interessanter is om COTS componenten te gebruiken dan maatwerk hardware. Dit zal afhankelijk zijn van prijzen en beschikbaarheid. Een combinatie van COTS en maatwerk is ook mogelijk. Wat het meest gunstig is zal onderzocht moeten worden. Meer in het algemeen vermeldt het onderzoeksrapport in hoofdstuk 5 dat met de gevonden optimalisaties en met toepassing van een FPGA het mogelijk is om naar een minder krachtige processor over te stappen. Zeer waarschijnlijk is hiermee een lagere kostprijs voor het totaalsysteem te realiseren. Onduidelijk is nog hoeveel lager dat dan precies zal zijn. Daarvoor is nader onderzoek nodig naar de prijzen van componenten en/of beschikbare producten.

4.10. Gelet op het voorgaande heeft Inspiro naar het oordeel van de rechtbank in het onderzoeksverslag geen concrete toezeggingen gedaan of garanties gegeven. Dit was ook niet de bedoeling van partijen. Het ging slechts om een haalbaarheidsonderzoek. Nader onderzoek zou moeten uitwijzen of daadwerkelijk kostenreductie en miniaturisatie realiseerbaar waren.

4.13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft PS-Tech in het licht van deze stellingen van Inspiro onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit - als zij komen vast te staan - volgt dat als gevolg van de door Inspiro gemaakte Bill of Materials de conclusie van het onderzoeksverslag ondeugdelijk is. Of de door Inspiro als beste oplossing aangedragen combinatie van een COTS x86 processor met een maatwerk FPGA-board daadwerkelijk tot kostenreductie leidt, dient immers nader te worden onderzocht. Of zoals Inspiro ter comparitie heeft verklaard: “Uit de in juli 2011 ontvangen Bill of Materials heeft PS-Tech niet mogen afleiden dat er geen kostenreductie mogelijk was. Op dat moment kon die conclusie nog niet genomen worden. Dat was stap 3, maatwerk blob detectie hardwareboard ontwikkeling. De specificaties moesten nog doorgelopen worden en aan de hand daarvan kon de uiteindelijke hardware uitgezocht worden waarna er vervolgens over prijzen onderhandeld kon worden.”

Dat het onderzoeksverslag om een andere reden onjuist dan wel ondeugdelijk zou zijn, is gesteld noch gebleken. Dit bekent dat Inspiro op dit punt niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. De vordering van PS-Tech, voor zover zij ziet op terugbetaling van de factuur van 29 mei 2009, zal dan ook worden afgewezen.

4.20. In het licht van het voorgaande heeft PS-Tech naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat Inspiro heeft gegarandeerd dat het werk half juli 2011 af zou zijn. Tevens heeft PS-Tech onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat zij oplevering van het werk op deze of een andere datum van Inspiro heeft geëist. Als PS-Tech al de bedoeling heeft gehad om een bepaalde datum als fataal aan te merken, dan heeft in ieder geval te gelden dat uit de gedingstukken het beeld naar voren komt dat die datum in de praktijk door haar niet als zodanig is gehanteerd. Nergens blijkt immers uit dat PS-Tech op het moment van het verstrijken van de termijn hieraan (juridische) consequenties heeft verbonden. Integendeel: Inspiro is telkens met instemming en in ieder geval met medeweten van PS-Tech doorgegaan met de werkzaamheden van stap 1 van het project. Van een (mogelijk) fatale termijn is dan ook geen sprake. Aldus is Inspiro niet door overschrijding van deze termijn van rechtswege in verzuim komen te verkeren (artikel 6:83 aanhef en onder a BW). In hetgeen tussen partijen is besproken tijdens het overleg op 27 oktober 2011 ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel te concluderen.

IT 933

Verkeerde verwachtingen hebben geeft geen vrijwaring bemiddelingsovereenkomst

Rechtbank Rotterdam 7 november 2012, LJN BY2684, 338817 / HA ZA 09-2600 en 378535 / HA ZA 11-1157 (KRC B.V. tegen Teamsoft webdienst B.V)

Als randvermelding. Het gaat over een geschil over afwikkeling bemiddelingsovereenkomst; beroep op dwaling; provisiebetalingen; vrijwaring.

KRC en Teamsoft hebben een bemiddelingsovereenkomst gesloten waarbij een contract tot stand zou komen met een afnemer, voor gebruik van softwareprogrammatuur. KRC vordert betaling van de provisies. Teamsoft verweert zich door een beroep op dwaling en spreekt van wanprestatie. Teamsoft ging uit van de bijzondere ervaring in de zorgsector van KRC,  waardoor KRC geschikt zou zijn om de software van Teamsoft aan te bieden aan de zorgsector, dat bleek niet zo te zijn, aldus Teamsoft. 

De Rechtbank oordeelt dat de bewijslast in beginsel op KRC rust als eiseres in conventie, maar in deze situatie, waarin de verschuldigdheid van provisie moet blijken uit de administratie van Teamsoft en waarin KRC een duidelijke specificatie van haar vordering heeft gegeven, heeft Teamsoft de verplichting om haar opstelling nauwkeurig toe te lichten. Teamsoft heeft niet door concrete en onderbouwde stellingen duidelijk gemaakt dat KRC de implementatiewerkzaamheden bij die afnemers ondeugdelijk heeft verricht. De vordering tegen KRC tot het betalen van schadevergoeding moet afstuiten. Teamsoft moet de gevorderde provisie met rente aan KRC betalen.

5.4 De gestelde dwaling en misleiding zouden - als de rechtbank het goed begrijpt - blijkbaar hun grond vinden in het feit dat Teamsoft International er op basis van de beweringen van [A], [gedaagde] en [C] vanuit ging dat deze personen prominente posities in de zorgsector bekleedden dan wel bijzondere ervaring hadden met het implementeren van software in de zorgsector, waardoor zij bij uitstek geschikt zouden zijn om de software van Teamsoft International aan de zorgsector aan te bieden en dat deze combinatie van personen als vennootschap onder firma KGB naar buiten zou treden en bij de contacten met afnemers door hun kennis en ervaring geen onjuiste en overtrokken toezeggingen zou doen.

5.17 Uit de toelichtingen van partijen wordt niet duidelijk waarin dit verschil precies bestaat en wat daarvan precies de achtergrond is. Weliswaar rust op KRC als eiseres in conventie de last om haar vordering te bewijzen, doch in de gegeven situatie, waarin de verschuldigdheid van provisie mede moet blijken uit de administratie van Teamsoft c.s. en andere bij haar berustende gegevens en waarin KRC een duidelijke specificatie van haar vordering heeft gegeven, heeft Teamsoft c.s. de verplichting om haar opstelling en de feiten waarop zij deze baseert nauwkeurig de specificeren en toe te lichten en om deze met stukken te onderbouwen. Met dat doel zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte door Teamsoft c.s.. KRC zal daar vervolgens op kunnen reageren. Een verder oordeel over de provisievordering in conventie wordt aangehouden.

5.23 Blijkens de inhoud van deze berichten hebben die klachten betrekking op het verloop van de implementatiewerkzaamheden (en de daarvoor berekende bedragen) en valt daarin niet de klacht te lezen dat vóór het afsluiten van het contract niet goed was onderzocht wat de specifieke eisen en wensen waren van deze afnemers en dat niet de juiste softwaremodules waren aangeboden en geleverd. Er is daarin ook geen sprake van verkeerde verwachtingen omtrent de software. Hetzelfde geldt voor enkele andere berichten van Roder Consult en Intend die Teamsoft c.s. nog in het geding heeft gebracht (prods. 3 en 5 bij haar nadere conclusie, met deels dezelfde berichten als de twee eerstbedoelde). Nu Teamsoft c.s. op dat punt geen nadere concrete feiten heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden moeten leiden, concludeert de rechtbank dat het verwijt dat niet juist is geanalyseerd of geïnventariseerd welke software de afnemers nodig hadden en het verwijt dat verkeerde verwachtingen zijn gewekt over het beantwoorden van de software aan die behoefte niet steekhoudend zijn.

5.30 Teamsoft c.s. stelt niet dat zij met KRC was overeengekomen dat deze de nodige implementatiewerkzaamheden bij die afnemers zou verrichten. Zij stelt evenmin dat KRC jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door het ondeugdelijk verrichten van implementatiewerkzaamheden bij die afnemers. Teamsoft c.s. heeft niet door concrete en onderbouwde stellingen duidelijk gemaakt dat [A], handelende namens KRC (en niet BBS), de implementatiewerkzaamheden bij die afnemers ondeugdelijk heeft verricht, terwijl evenmin duidelijk is dat dit jegens haar onzorgvuldig moet worden geacht. Daarop moet de tegen KRC gerichte vordering tot het geven van een verklaring voor recht en tot het betalen van schadevergoeding afstuiten.

5.31 De rechtbank komt tot de slotsom dat de reconventionele vordering dient te worden afgewezen, met veroordeling van Teamsoft c.s. in de proceskosten. Deze worden tot op heden begroot op nihil aan verschotten en op € 5.684,- (4 x € 1421,-) aan salaris van de advocaat.

7.2 Daaruit volgt ten eerste dat Teamsoft c.s. verplicht is om aan KRC provisie met rente te betalen, waarbij de totale omvang van deze provisie nog niet vaststaat, ten tweede dat KGB niet verplicht is de ontvangen provisie van
€ 67.467,26 terug te betalen

IT 932

In strijd met spam/harvesten bepaling gehandeld

Kantonrechter Rechtbank Rotterdam 2 november 2012, zaaknr. 1320252 CV EXPL 12-8002 (GayGroup B.V. tegen *** h.o.d.n. Feya Entertainment, La Belle)

Uitspraak ingezonden door Wouter Dammers en Arnoud Engelfriet, ICTRecht.

Algemene voorwaarden. Gay Group exploiteert de website Gay.nl, een platform voor dienstverlening gericht op homoseksuelen. *** organiseert feesten met als doelgroep homoseksuelen, heeft een Gay.nl-account aangemaakt en is daarmee akkoord gegaan met de algemene voorwaarden waar o.a. een spam/harvesten-bepaling in staat. *** heeft 378 berichten verstuurd met een wervende tekst voor haar Gay-minded dance event.

Voor vernietiging van het boetebeding ex 6:233 sub a BW omdat het onredelijk bezwarend zou zijn, zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gebleken. Subsidiair beroep op 6:248 lid 2 BW slaagt evenmin. "Nu het feit dat *** procedeert met een toevoeging met de laagste eigen bijdrage, een indicatie oplevert dat haar financiële armslag beperkt is, ligt het in de rede dat het gewenste effect ook bij een lager op te leggen boetebedrag wordt bereikt. In die zin zal toewijzing van het gevorderde bedrag naar het oordeel van de kantonrechter leiden tot een onaanvaardbaar resultaat. Het gevorderde bedrag [red. €15.000] zal daarom worden gematigd tot €5.000."(r.o. 4.10)

4.6. (...) Niet valt in te zien dat en in hoeverre het beginnend ondernemerschap van *** en haar leeftijd van 22 jaar tot een ander oordeel zouden moeten leiden. *** heeft er zelf voor gekozen op deze leeftijd een eigen onderneming te beginnen.

4.7. Verder zij opgemerkt dat *** ondanks dat haar account werd geblokkeerd en door Gay Group via facebook en per e-mail is gewezen op het verschuldigd worden van een boete omdat zij e-mailberichten had verzonden op de website, via een nieuw account wederom e-mailberichten heeft verzonden. Dat *** ondanks de waarschuwing is doorgegaan is een omstandigheid die voor haar rekening en risico komt. Een en ander overziend, komt de kantonrechter dan ook tot het oordeel dat toepassing van het boetebeding in onderhavige geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.

IT 926

Proximedia had Patisserie bedenktijd moeten geven

Rechtbank Dordrecht 4 oktober 2012, LJN BY1841  (Proximedia tegen Patisserie Kapinga)

Tussen Proximedia en de Patisserie Kapinga is een overeenkomst gesloten ter ontwikkeling van een website met CSM. Proximedia vordert nakoming van de overeenkomst. Het verweer gedaagde dat sprake is van bedrog slaagt niet. Een beroep op oneigenlijke dwaling slaagt wel. Bovendien is er sprake van misbruik van omstandigheden door gebruik agressieve verkoopmethode. De Rechtbank wijst de vordering van nakoming van de overeenkomst af.

5.5.  Als onweersproken staat het volgende vast. Op 27 september 2011 was Kapinga, anders dan normaal, als enige werkzaam in de patisserie en moest hij zowel zijn normale werkzaamheden in de productie als de verkoopwerkzaamheden in de winkel voor zijn rekening nemen. Tijdens de uitleg van de vertegenwoordigers van BeUp is Kapinga ongeveer tien keer weggelopen om klanten in de winkel van dienst te zijn. Na ongeveer twee uur heeft Kapinga, nadat de vertegenwoordigers van BeUp hem hadden medegedeeld dat hij alleen met ondertekening van de overeenkomst op dat moment recht had op de speciale actievoorwaarden, de overeenkomst zonder deze te lezen getekend.

5.6. Onder deze omstandigheden hadden de vertegenwoordigers van BeUp moeten begrijpen dat Kapinga graag snel weer beschikbaar wilde zijn voor zijn klanten en hij derhalve de overeenkomst heeft getekend terwijl hij niet goed op de hoogte was van de voorwaarden die daaraan verbonden waren en zonder dat hij wilde dat de overeenkomst tot stand zou komen. Als gevolg van deze bijzondere omstandigheid dekte de verklaring - de handtekening van Kapinga onder de overeenkomst - dus niet zijn wil om de overeenkomst aan te gaan. Het gevolg hiervan is dat de overeenkomst geacht wordt niet tot stand te zijn gekomen. De administratiekosten zijn door Kapinga dus zonder rechtsgrond en derhalve onverschuldigd aan BeUp betaald. De in reconventie gevorderde terugbetaling aan Kapinga van de administratiekosten ad € 90,00 zal dan ook worden toegewezen.

5.7. Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen. Indien al geen sprake is geweest van oneigenlijke dwaling, is de wil van Kapinga tot het sluiten van deze overeenkomst gebrekkig tot stand gekomen. BeUp had moeten begrijpen, dat een druk bezette middenstander, die steeds het verkoopgesprek moet onderbreken en die van websites e.d. geen verstand heeft, is bewogen tot het sluiten van deze overeenkomst door de druk van de door BeUp gecreëerde omstandigheden. Twee medewerkers van BeUp hebben twee uur op de met digitale zaken onervaren Kapinga ingepraat en zij hebben een voor Kapinga als digitale leek weinig inzichtelijk contract ter tekening voorgelegd met de mededeling dat later tekenen duurder zou zijn. BeUp had moeten begrijpen, dat Kapinga geen juist beeld had van zijn rechten en plichten. De medewerkers van BeUp hadden de informatie bij Kapinga moeten achterlaten en hem enige bedenktijd moeten gunnen. Nu zij voor deze agressieve verkoopmethode hebben gekozen, hebben zij misbruik gemaakt van de hiervoor genoemde omstandigheden. Kapinga heeft de overeenkomst met succes vernietigd met zijn brief van 7 oktober 2011. De rechtsgevolgen van vernietiging zijn hetzelfde als hiervoor in de laatste alinea van 5.6 is omschreven.

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af