DOSSIERS
Alle dossiers

Privacy  

IT 1627

CBP: nog steeds zorgen over privacy bij decentralisaties

Uit het persbericht: Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) constateert dat het in de praktijk lastig blijkt om een vereiste grondslag te vinden voor iedere verwerking van persoonsgegevens in het sociaal domein. Vanaf 1 januari 2015 gaan gemeenten belangrijke taken uitvoeren op het gebied van jeugdzorg, werk en inkomen en de zorg aan langdurig zieken en ouderen. In het sociaal domein worden veel taken op verschillende manieren door verschillende partijen uitgevoerd. Gemeenten moeten steeds vaststellen op welke grondslag uit de Wet bescherming persoonsgegevens de gegevensverwerking kan worden gebaseerd. Dat is tijdrovend, ingewikkeld en soms zelfs onmogelijk.

Zo ontbreekt een wettelijke basis als gemeenten – zoals nu blijkt uit de praktijk - persoonsgegevens willen uitwisselen voor taken die niet concreet terug te vinden zijn in de wetten over jeugdzorg, werk en inkomen en zorg voor langdurig zieken en ouderen. Het CBP adviseert daarom een deugdelijke wettelijke basis te creëren voor het werken met gegevens van burgers in het sociaal domein. Hiermee worden de rechtszekerheid en transparantie voor gemeenten en burgers over het doel, de noodzaak en de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens bevorderd.
Meer lezen

IT 1617

Media and users: towards a new balance

N. Helberger, oratie: Media and users: towards a new balance, IViR, 19 september 2014.
In the digital media environment user attention is scarce and competition for ‘eyeballs’ is fierce. Profiling and targeting users with customized news and advertisements is widely seen as a solution, and part of a larger trend to invest in what the New York Times has called ‘smart new strategies for growing our audience’. The shift from public information intermediary to personal information service creates new dynamics but also new imbalances in the relationship between the media and their users. In my inaugural speech I will state that to restore the balance, the media and regulators in Brussels and The Hague need to develop a vision of how to deal with issues such as media user privacy, editorial integrity and more generally ‘fair algorithmic media practices’."

IT 1615

IPS-dienstverlener met adressenbestand is verzender

CBb 30 september 2014, IT 1615 (appellant tegen ACM)
Zie eerder IT 377. Begrip verzender in artikel 11.7 Tw. De essentie van het verzenden van een e-mailbericht is dat een elektronisch bericht (de inhoud, de boodschap) door de afzender wordt verstuurd aan de geadresseerde. De afzender kan daarbij een hulpmiddel, hulpdienst of hulppersoon gebruiken. Hulppersonen rekent het College niet tot de verzenders als zij naar maatschappelijke opvatting de verantwoordelijkheid voor de verzending niet dragen. Daarmee sluit het College aan bij de opvatting van de wetgever, die uitdrukkelijk van het begrip verzender uitsluit de provider die alleen de elektronische overbrengingsfaciliteit biedt. Het College sluit daarbij tevens aan bij ECLI:NL:CBB:2012:BW8802, waarvan de overwegingen reeds een aanwijzing vormen voor het belang dat het College hecht aan de mate van invloed op de samenstelling van de verzendlijsten voor de vraag of iemand als (mede-)verzender kan worden aangemerkt.

Appellant heeft met de IPS-dienstverlening een adressenbestand aan derden ter beschikking gesteld waarbij het voor deze derden niet mogelijk was te controleren of de in het bestand voorkomende adressen werden gebruikt door ontvangers die toestemming hadden gegeven voor het gebruik van dat adres voor de betreffende mailing.

4.4.3. De Tw kent geen definitie van het begrip verzender. De term komt ook niet voor in Richtlijn 2002/58/EG die alleen, zonder dat die term is gedefinieerd, het begrip afzender kent. Oorspronkelijk stond het begrip verzender ook niet in artikel 11.7 Tw. Een wetswijziging van 19 mei 2004 (Stb 2004, 189) introduceerde deze term.

4.4.5. Appellant heeft met de IPS-dienstverlening een adressenbestand aan derden ter beschikking gesteld waarbij het voor deze derden niet mogelijk was te controleren of de in het bestand voorkomende adressen werden gebruikt door ontvangers die toestemming hadden gegeven voor het gebruik van dat adres voor de betreffende mailing. De vergelijking die appellant maakt met een online malingprogramma gaat niet op, omdat de afnemers van de diensten van de website IPS betaalden voor de mailing vanwege het door appellant via de website IPS aangeboden adressenbestand. Dat de betrokken afnemer vanaf 15 september 2008 de mogelijkheid had om een eigen adresbestand toe te voegen, is van ondergeschikte belang. Daar komt bij dat de verzending van de berichten plaats vond vanaf de servers van appellant en dat in de via de website IPS verzonden berichten het e-mailadres van Serinco was opgenomen (ten behoeve van de bouncende mails). Daarmee had appellant een zodanig bepalende rol bij het opstellen van de verzendlijst van de mailings, dat hij, nu hij ook (als enige) het profijt had van de website IPS, terecht als verzender is aangemerkt.

4.8. Het hoger beroep slaagt voor wat betreft de hoogte van de boete in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Voor het overige slaagt het hoger beroep niet. Het College zal de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, vernietigen voor zover het de hoogte van de boete betreft, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit van 29 oktober 2009 vernietigen voor zover het de hoogte van de opgelegde boete betreft. Zelf in de zaak voorziend, zal het College het boetebesluit van 17 juni 2009 gedeeltelijk herroepen en het boetebedrag lager vaststellen.

ACM

IT 1609

Begrip verzender is ook voor exploitant van het affiliate-netwerk

Rechtbank Rotterdam 24 september 2014, IT 1609 (Daisycon tegen ACM)
Artikel 11.7 Telecommunicatiewet. Spam. Boetes. Openbaarmaking. Voorlopige voorziening. Door de wetgever wordt uitgegaan van een ruime definitie van het begrip verzender. Het omvat niet alleen de feitelijke verzender (door ACM geduid als publisher), maar ook de opdrachtgever (door ACM geduid als adverteerder) en de aanbieder van de elektronische communicatiedienst als hij meer doet dan transporteren, zoals het verzamelen van adressen in het kader van het versturen van spam. Voor al deze verzenders geldt dat toestemming van de abonnee in de vorm van “informed consent” noodzakelijk is.

Zoals in de aangehaalde wetsgeschiedenis is opgemerkt, zal toestemming op basis van een verwijzing naar bijvoorbeeld een bepaling in de algemene voorwaarden niet zijn aan te merken als een toestemming in de zin van de Wbp en van hoofdstuk 11 van de Tw. Het voorgaande brengt tevens met zich dat wanneer [Bedrijfsnaam] door middel van enquêtes toestemming aan abonnees vraagt aanstonds duidelijk zal moeten zijn op welke adverteerders deze toestemming betrekking heeft. (...) Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had het voor verzoekers duidelijk kunnen en moeten zijn dat de enkele afmeldingsmogelijkheid bij de bestandseigenaar niet toereikend is in gevallen als deze waarin verschillende publishers voor dezelfde adverteerders – waaronder [Bedrijfsnaam] – reclameboodschappen bleven sturen, omdat uitschrijving niet gold voor de in de nieuwsbrief opgenomen advertenties. Deze handelwijze van [Bedrijfsnaam] doet namelijk naar het oordeel van de voorzieningenrechter evident geen recht aan de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever om te voorzien in een recht tot beëindiging in de zin van onderdeel b van het vierde lid van artikel 11.7 van de Tw, mede in het licht van het vereiste dat onderdeel a van dit artikellid stelt.

Daar komt bij dat ACM er terecht op heeft gewezen dat de door verzoekers bedoelde reclamecodes de uiteindelijke verantwoordelijkheid op het realiseren van het verzet leggen bij de adverteerder.(...) De voorzieningenrechter voegt hier aan toe dat voor medeplegen niet is vereist dat de medepleger de kwaliteit van verzender heeft, doch dat [Bedrijfsnaam] als beheerder en exploitant van het affiliate-netwerk wel voldoet aan die definitie. De definitie van verzender is immers blijkens de onder 8 aangehaalde wetsgeschiedenis ruim en omvat volgens die wetsgeschiedenis ook de transporteur die hand- en spandiensten verricht (zoals het verzamelen van adressen) in het kader van het versturen van spam. Niet valt in te zien dat [Bedrijfsnaam] als beheerder en exploitant van het affiliate-netwerk, die zelf onder meer de e-mailadressen aan publishers ten behoeve van verzending van ongevraagde communicatie door het affiliate-netwerk leverde, niet valt onder deze ruime definitie.

persbericht ACM

ICTRecht BV

IT 1604

Wob-verzoek Bits of Freedom over netneutraliteit ingewilligd

ACM 8 september 2014, IT 1604 (WOB-netneutraliteit BOF)
In twee concrete zaken heeft ACM invulling gegeven aan artikel 7.4a van de Tw. De eerste zaak had betrekking op het belemmeren en vertragen van diensten en toepassingen op internet in de trein. lk
verwijs u in verband op de reeds op de website van ACM gepubliceerde brief. In de tweede zaak heeft ACM invulling gegeven aan het 'Iosse diensten'-begrip. lk verwijs u volledigheidshalve naar de brief van ACM van 8 juli 2013 (bijgevoegd).
Lees verder

IT 1603

Debat Eerste Kamer: Privacy en toezicht op inlichtingen- en veiligheidsdiensten

De Eerste Kamer heeft vandaag met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gedebatteerd over privacy en het toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Tijdens dat debat werd een zevental moties ingediend waarover op 7 oktober 2014 wordt gestemd. Zie ook dossier: Rol van de overheid bij digitale dataverwerking en – uitwisseling II; privacy en toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CVIII)

IT 1601

Het recht om te worden vergeten en de vrijheid van meningsuiting

Bijdrage ingezonden door Filip van Eeckhoutte, Van Eeckhoutte advocaten. In zijn beroemde arrest EHvJ 13 mei 2014 Gonzalez/AEPD vs. Google [IT 1507] heeft het Hof het recht om vergeten te worden niet willen verheffen tot een superrecht dat andere grondrechten zoals de vrijheid van meningsuiting of de vrijheid van de media prevaleert. Integendeel, het arrest bevestigt dat het recht om uw persoonlijke gegevens te laten wissen niet absoluut is en duidelijk begrensd is. Het verzoek tot verwijdering moet per geval worden beoordeeld. Het recht is slechts van toepassing in het geval waar persoonlijke data-opslag niet langer noodzakelijk of irrelevant is voor de oorspronkelijke verwerkingsdoeleinden waarvoor de gegevens destijds werden verzameld. Het verwijderen van irrelevante en achterhaalde van links is niet gelijk aan het verwijderen van inhoud. Het Hof maakte in het Gonzalez-arrest vooral duidelijk dat een case-by-case beoordeling nodig is.


Het recht op de bescherming van persoonsgegevens noch en het recht op vrijheid van meningsuiting zijn absolute rechten. Er moet goed evenwicht worden gezocht tussen de rechtmatige belangen van internetgebruikers en de fundamentele rechten van de persoon. Vrijheid van meningsuiting brengt verantwoordelijkheden met zich mee en heeft zo zijn grenzen zowel in de online en offline wereld. Dat evenwicht kan afhangen van de aard van de informatie in kwestie, de gevoeligheid voor de persoonlijke levenssfeer en van het algemeen belang in het hebben van die informatie. Het kan ook afhangen van de persoonlijkheid in kwestie: het recht om te worden vergeten is absoluut niet bedoeld om prominente mensen nog meer op de voorgrond te zettten of criminelen minder crimineel te laten ogen.

De behandeling van de casus van Gonzalez is op zichzelf beschouwd een goed voorbeeld van deze evenwichtsoefening. Hoewel het Hof Google beval om de toegang te verwijderen tot informatie die de Spanjaard Gonzalez niet meer relevant achtte, benadrukt het Hof in rechtsoverweging 88 van zijn arrest dat de inhoud van het gewraakte krantenartikel op grond van gegevensbescherming niet hoeft te worden gewijzigd of verwijderd. De gegevens van Gonzalez, of beter gezegd het desbetreffenden krantenartikel over Gonzalez is nog steeds toegankelijk, echter niet langer meer alomtegenwoordig toegankelijk. Dit is voldoende om de privacy van de burger te respecteren.

Google moet verwijderverzoeken op een case- by-case basis beoordelen en de in het EU-recht en het arrest van het Europese Hof genoemde criteria toepassen. Deze criteria hebben betrekking op de nauwkeurigheid, geschiktheid, relevantie - inclusief de verstreken tijd - en het evenredigheidsbeginsel van de links in verhouding tot het doel van de gegevensverwerking (rechtsoverweging 93: "Uit deze vereisten van artikel 6, lid 1, sub c tot en met e, van richtlijn 95/46 vloeit voort dat het mogelijk is dat zelfs een aanvankelijk rechtmatige gegevensverwerking na verloop van tijd niet langer met deze richtlijn verenigbaar is omdat deze gegevens niet langer noodzakelijk zijn voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of verwerkt. Dit is met name het geval wanneer deze gegevens gelet op deze doeleinden en gelet op de verstreken tijd ontoereikend, niet of niet meer ter zake dienend of bovenmatig zijn.").

De criteria voor de juistheid en relevantie bijvoorbeeld kunnen in belangrijke mate afhangen van hoeveelheid tijd is inmiddels verstreken sinds de oorspronkelijke verwijzingen naar een persoon. Terwijl sommige zoekresultaten, die naar content op andere webpagina's linken, zelfs na een aanzienlijk tijdsverloop nog van belang kunnen zijn, kunnen andere zoekresultaten dat niet zijn en voor die laatste groep voldoende rechtmatig belang bestaan zijn om verwijzing naar hun 'recentere' informatie te laten verwijderen.

Dit is precies de strekking van de voorgestelde EU-verordening inzake gegevensbescherming: de machtiging aan individuen om hun persoonlijke gegevens te beheren, terwijl de bescherming van de vrijheid van meningsuiting en van de media uitdrukkelijk beschermd blijft. Artikel 80 van de voorgestelde verordening bevat een specifieke bepaling die de lidstaten verplicht om de nationale wetgeving op gegevensbescherming te verzoenen met het recht op vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van de verwerking van gegevens voor journalistieke doeleinden. De bepaling specifiek vraagt om het type afweging die het Hof heeft uiteengezet in zijn arrest dit in tegenstelling tot de huidige richtlijn van 24 oktober 1995 (Richtlijn 95/46/EG) die zij het impliciet de gegevensbescherming boven de vrijheid van de media stelt.

Deze uitspraak van het Europese Hof van Justitie heeft de belangrijkste pijlers van de hervorming gegevensbescherming bevestigd. De Commissie zal blijven aandringen op een snelle goedkeuring van de hervorming van de bescherming van gegevens, met inbegrip van de versterkte en gemoderniseerde recht om te worden vergeten. De Commissie stelt voor om de vrijheid van meningsuiting en van de media te versterken door middel van een herziening van de Europese regels voor gegevensbescherming. De Commissie verwacht dat zoekmachine-exploitanten zoals Google onder toezicht van de bevoegde autoriteiten in het bijzonder autoriteiten voor gegevensbescherming goed functionerende instrumenten en procedures verder zullen ontwikkelen, zodat er adequaat voor gezorgd kan worden dat individuen de verwijdering van hun persoonsgegevens kunnen aanvragen wanneer zij onjuist , ontoereikend, of irrelevante of niet meer relevant zijn. Google is daarmee goed op weg. Google stemt in met ruim de helft van de Europese aanvragen om links naar persoonlijke informatie uit haar zoekresultaten te verwijderen. Ongeveer 30 procent van de verzoeken zijn afgewezen. Bij ongeveer 15 procent werd om bijkomende informatie gevraagd, aldus De Morgen op 28 juli 2014. Google zei tot midden juli 2014 in totaal 91.000 aanvragen te hebben gekregen om 328.000 links uit de zoekresultaten te verwijderen.

Kortom, de voorgestelde verordening gegevensbescherming bevat een bepaald evenwicht tussen het recht op de bescherming van persoonsgegevens en de vrijheid van meningsuiting.

IT 1600

Google hoeft persoonsgegevens niet te verwijderen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 18 september 2014, IT 1600 (eiser tegen Google)
Uitspraak ingezonden door Remy Chavannes, Brinkhof N.V. . Wbp. Verwijderen gegevens. Costeja-arrest. Rechtspraak.nl: Zoekmachine Google Search hoeft de gegevens van een veroordeelde man niet te verwijderen. Dat heeft de voorzieningenrechter bepaald. De man wilde dat Google verschillende links die verwijzen naar websites (waarop informatie staat over de veroordeling van de man in 2012 voor een ernstig misdrijf) zou verwijderen. De man baseerde zich daarbij op de Wet bescherming persoonsgegevens en een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU. Volgens het Costeja-arrest van dat Hof kan men zich alleen verzetten tegen het tonen van zoekresultaten die ‘irrelevant” ‘buitensporig’ of ‘onnodig diffamerend’ zijn. De voorzieningenrechter oordeelt dat negatieve publiciteit als gevolg van een ernstig misdrijf in zijn algemeenheid juist blijvend relevante informatie over een persoon is. Dat de zoekresultaten verwijzen naar berichten die ‘buitensporig’ of ‘onnodig diffamerend’ zijn, heeft de man onvoldoende onderbouwd.

3 Het geschil
3.1. Eiser vordert na eiswijziging samengevat - gedaagden op straffe van een dwangsom te veroordelen:
I. tot het rectificeren, uitwissen en/of afschermen van de (bijzondere) persoonsgegevens van eiser door verwijdering van de in het lichaam van de dagvaarding en bij pleidooi genoemde URL’s die met zijn persoon in verband worden gebracht bij het invoeren van de naam/namen van eiser in de (resultaten van de) zoekmachine(s) van gedaagden;
II. elke en alle zoekresultaten, althans de door gedaagden gepubliceerde URL’s waarin de persoonsgegevens van eiser niet (meer), althans niet (meer) volledig genoemd worden, uit de (resultaten van de) zoekmachine(s) van gedaagden bij het invoeren van de naam/namen van eiser te verwijderen en verwijderd te houden;
III. de onderaan de webpagina van de zoekresultaten van de zoekmachine(s) van gedaagden bij de invoeren van de naam/namen van eiser weergegeven mededeling “Sommige resultaten zijn mogelijk verwijderd op grond van Europese wetgeving inzake gegevensbescherming. Meer informatie.” te verwijderen en verwijderd te houden;
IV. de naam/namen van eiser te ontkoppelen van de naam van “Peter R. de Vries” in de (geautomatiseerde) zoekbalk van de zoekmachine(s) van gedaagden;
V. zich te onthouden van iedere inbreuk op de privacy van eiser door het (doen) openbaar maken en/of verveelvoudigen van de in het lichaam van de dagvaarding en bij pleidooi genoemde URL’s in haar zoekmachine(s) in verband met de geautomatiseerde verwerking van de naam/namen van eiser voor commerciële doeleinden, dan wel het doen van publicitaire en/of andere reclame-uitingen van gelijke aard of strekking, in enigerlei vorm of op enigerlei wijze (met inbegrip van Google Books).

Eiser vordert ten slotte gedaagden te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De bij eiswijziging opgenomen aanvulling “bij pleidooi genoemde URL’s” heeft betrekking op een URL die verwijst naar een pagina van het Algemeen Dagblad waarin melding wordt gemaakt van de onder 2.2 vermelde veroordeling van eiser.

3.2. Eiser heeft zich met betrekking tot zijn vorderingen beroepen op de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en een recent arrest van Hof van Justitie van de EU van 13 mei 2014 (inzake Google Spanje/Costeja), hierna het Costeja-arrest, alsmede op onrechtmatig handelen van gedaagden.

4 De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.2. De voorzieningenrechter onderschrijft de stelling van gedaagden dat voor vorderingen gebaseerd op artikel 36 en 40 Wbp en het Costeja-arrest, zoals hier (onder meer) aan de orde, op grond van artikel 46 Wbp een verzoekschriftprocedure is aangewezen, maar volgt gedaagden niet in hun stelling dat eiser daarmee niet-ontvankelijk is. Als de aangewezen rechtsgang voor spoedeisende gevallen geen met voldoende waarborgen omklede snelle rechtsgang biedt waarin eiser een met het kort geding vergelijkbaar resultaat kan bereiken, kan de voorzieningenrechter immers als ‘restrechter’ van de vorderingen kennis nemen. De in artikel 46 Wbp aangewezen verzoekschriftprocedure biedt niet een dergelijke met voldoende waarborgen omklede snelle rechtsgang. Gedaagden hebben weliswaar gesteld dat in de verzoekschriftprocedure om een verkorting van termijnen kan worden gevraagd, maar dat is niet vergelijkbaar met een kortgedingprocedure. Aan het niet-ontvankelijkheidsverweer wordt derhalve voorbij gegaan.

Vordering I
4.12. Bij de vraag of de zoekresultaten irrelevant zijn, moet bovendien worden bedacht dat de zoekterm, bestaande uit de naam van eiser niet samenvalt met de persoon van eiser. Meerdere mensen kunnen dezelfde naam dragen en in dit geval wordt de naam van eiser ook door een personage in een boek gedragen. Dat personage is weliswaar geënt op de persoon van eiser, maar valt daarmee nog niet samen met de persoon van eiser. Het boek wordt gepresenteerd als een combinatie van fictie en werkelijkheid. Dit maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de verwijzing naar het boek mogelijk irrelevant is ten opzichte van de persoon van eiser maar niet ten opzichte van de zoekterm die, als gesteld, niet samenvalt met de persoon van eiser.

4.13. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat hij in de berichten over het feit waarvoor hij is veroordeeld niet met zijn volledige naam wordt genoemd, maar in het boek van [auteur] wel. Zo kunnen internetgebruikers hem alsnog aan dat feit linken, aldus eiser. Dit maakt echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet dat de bestreden zoekresultaten (de sites waarop het boek te koop wordt aangeboden) als buitensporig negatief kwalificerend of bovenmatig ten aanzien van het doel van de verwerking door Google Inc zijn aan te merken. Verwezen zij hier allereest naar hetgeen in 4.11 is overwogen. Verder gaat eiser er kennelijk vanuit dat er een afdwingbare norm is die journalisten – en daarmee volgens eiser kennelijk ook zoekmachines als Google Search – onder alle omstandigheden verplicht tot het anonimiseren van een verdachte of veroordeelde van een strafbaar feit. Een dergelijke afdwingbare norm bestaat echter niet. Tot slot gaat de redenering van eiser eraan voorbij dat het boek een mix van fictie en werkelijkheid is en ook als zodanig aan het publiek wordt gepresenteerd. Dus anders dan door eiser is gesteld, kan niet als vanzelfsprekend worden aanvaard dat gebruikers van het internet door de berichten over het feit waarvoor eiser is veroordeeld (waarin eiser volgens in Nederland heersend journalistiek gebruik niet met zijn volledige naam wordt aangeduid) in combinatie met de verwijzingen naar het boek (waarin de opgevoerde opdrachtgever tot de moord dezelfde naam heeft als eiser) zullen weten dat eiser is veroordeeld voor poging tot het uitlokken van een huurmoord. De internetgebruiker die nog niet weet dat eiser voor dit strafrechtelijke feit is veroordeeld kan uit de zoekresultaten niet afleiden dat dit het geval is. Van bovenmatige zoekresultaten ten aanzien van het doel van de verwerking door Google is dan ook geenszins sprake.

4.14. Ten slotte is voorshands ook niet gebleken van zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen, verband houden met de bijzondere situatie van eiser, die maken dat Google Inc tot verwijdering van de verwijzingen naar het boek dient over te gaan.

Vordering II
4.17. De vordering strekkende tot het verwijderen van zoekresultaten waarin de naam van eiser niet (meer) althans niet (meer) volledig genoemd wordt, is als te algemeen geformuleerd niet toewijsbaar. Toewijzing van deze vordering zou betekenen dat zonder enige afweging van concrete feiten en omstandigheden een algemeen publicatieverbod zou worden opgelegd, hetgeen in strijd zou zijn met artikel 10 EVRM en artikel 7 Grondwet (recht op informatievrijheid). Bovendien wil het feit dat een bepaalde website de naam van eiser niet noemt nog niet zeggen dat die pagina niet over hem gaat of relevant kan zijn voor een zoekopdracht naar zijn naam.

Vordering III
4.18. Met betrekking tot de vordering over te gaan tot verwijdering van de op de zoekresultatenpagina vermelde mededeling “Sommige resultaten zijn mogelijk verwijderd op grond van Europese wetgeving inzake gegevensbescherming. Meer informatie.” heeft Google Inc aangevoerd dat zij deze mededeling sinds juni 2014 standaard vermeldt onder zoekresultaten voor zoekacties die zijn verricht op basis van een persoonsnaam, tenzij het de naam van een bekend persoon betreft. Volgens Google Inc staat deze mededeling volledig los van een al dan niet bij haar ingediend verwijderingsverzoek. Eiser heeft hier onvoldoende tegenover gesteld, zodat voorshands van de juistheid van hetgeen door Google Inc is aangevoerd wordt uitgegaan. Dat, zoals eiser stelt, met deze mededeling enige onjuiste suggestie wordt gewekt kan dan ook niet worden geconcludeerd. Deze vordering wordt derhalve afgewezen.

Vordering IV
4.19. Vordering IV heeft betrekking op de hiervoor, in 2.4 vermelde autocomplete-functie van Google Search. De vordering strekt tot verwijdering van de toevoeging van ‘peter r de vries’ aan de volledige naam van eiser als één van de zoeksuggesties voor de gebruiker. Google Inc heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de autocomplete-functie een voorspelling is die automatisch wordt gegenereerd door een algoritme op basis van een aantal objectieve factoren, waaronder het aantal keren dat gebruikers op basis van een bepaalde zoekterm gezocht hebben, de inhoud van webpagina’s en de zoekopdrachten die de gebruiker eerder heeft uitgevoerd. Anders dan eiser heeft gesteld, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter de autocomplete-toevoeging “peter r de vries” aan de volledige naam van eiser, gelet op de feiten die in 2.1 en 2.2 zijn vermeld, niet irrelevant of onlogisch te noemen. De autocomplete-toevoeging kan voorshands evenmin als onrechtmatig worden aangemerkt. Het enkele feit dat in de getoonde zoekresultaten de naam van eiser veelal niet voluit wordt genoemd, maakt de zoeksuggestie nog niet onrechtmatig. De vordering van eiser is kennelijk gebaseerd op de gedachte dat Google Inc met haar zoeksuggestie zou onthullen wat de volledige naam is van de persoon die in de berichten over het strafbare feit niet met zijn volledige naam wordt aangeduid. Dit is echter niet het geval. Allereerst wordt de volledige naam van eiser op internet al in verband gebracht met die van Peter R. de Vries, met name door het boek van [auteur]. Ook afgezien daarvan valt niet aanstonds in te zien dat de gebruiker van Google Search de autocomplete-suggestie zal opvatten als (betrouwbare) informatie die iets toevoegt aan de links waarnaar de gebruiker wordt verwezen. Omstandigheden die de zoeksuggestie in dit specifieke geval niettemin onrechtmatig maken, zijn niet gesteld of gebleken.

Vordering V
4.20. De vordering om Google Inc te veroordelen om zich te onthouden van iedere inbreuk op de privacy van eiser is, als te algemeen geformuleerd, niet toewijsbaar. Het recht op privacy is niet absoluut. Het recht op privacy van eiser zal van geval tot geval moeten worden afgewogen tegen de rechten en belangen van Google Inc, de rechten en belangen van degenen naar wiens publicaties de zoekmachine van Google Inc verwijst en de gebruikers van het internet. Toewijzing van deze vordering zou bovendien aanleiding kunnen geven tot executiegeschillen.

5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2. veroordeelt eiser in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 1.424,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

IT 1599

Recht op inzage van gegevens bij klachtafhandeling door telecomaanbieders

Recht op inzage van gegevens bij klachtafhandeling door telecomaanbieders, CBPweb.nl 16 september 2014
Uit het persbericht: In een uitzending van het tv-programma Radar van maandagavond 15 september 2014 heeft de voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) onderstreept dat de wet verplicht om klanten inzage te geven in gegevens die een telecomaanbieder over hen bewaart.

Telecomaanbieders mogen gegevens over het dataverkeer voor facturering en netwerkbeheer in een beperkt aantal gevallen zonder toestemming bewaren. De gegevens mogen niet langer worden bewaard dan noodzakelijk en moeten zo snel mogelijk worden geanonimiseerd of verwijderd. Telecomaanbieders mogen bepaalde gegevens - welke websites of apps (op het niveau van domeinnamen) op welk moment hoeveel data hebben verbruikt - langer bewaren als de klant daar vooraf uitdrukkelijke toestemming voor geeft. Het CBP herbevestigt bovendien dat het zonder toestemming gebruiken van gegevens over bezochte websites en gebruikte apps voor eigen doeleinden van de telecomaanbieders zoals voor marktanalyse in strijd met de wet is.

IT 1593

De gestolen naaktfoto’s van Kate Upton, Jennifer Lawrence en tientallen anderen

J. van Groenendaal, De gestolen naaktfoto’s van Kate Upton, Jennifer Lawrence en tientallen anderen, IT 1593
Bijdrage ingezonden door Jurian van Groenendaal, Boekx Advocaten.
Het is even schrikken voor een flink aantal actrices, popsterren en modellen. Een hacker heeft toegang gekregen tot hun iCloud account met daarop persoonlijke foto’s en filmpjes. In deze cloud worden - in beginsel automatisch - kopieën opgeslagen van beelden die met Apple-apparaten zijn gemaakt. En de celebs houden er nogal wat naaktfoto’s en pikante video’s op na. Van onder meer model Kate Upton en actrice Jennifer Lawrence werd dit soort materiaal online gezet. Sommigen ontkenden de authenticiteit van de beelden, maar andere gaven toe dat het om echte foto’s gaat. En er zou nog veel meer gepubliceerd worden. Een lijst met tientallen bekende vrouwen werd gepubliceerd op internetforum 4Chan, waar de hackers hun buit presenteerden.

Voyeurisme
Een schrale troost voor de vrouwen is dat het civielrechtelijk een makkelijke zaak wordt. Het publiceren van foto’s, in de beslotenheid van een privéomgeving genomen, schendt de persoonlijke levenssfeer evident. Al helemaal wanneer er naakt of erotiek in beeld is. Alhoewel het publiek op zichzelf wel informatie mag ontvangen over het privéleven van celebrities, wordt er een grens overschreden wanneer de publicatie niet bijdraagt aan een publiek debat. In de Von Hannover I en II uitspraken heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (“EHRM”) het publieke debat als essentieel criterium aangemerkt in de belangenafweging van grondrechten.1 Het grondrecht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan de ene kant en het grondrecht op vrijheid van meningsuiting aan de andere kant. In de Von Hannover II uitspraak is bovendien overwogen dat het louter bevredigen van nieuwsgierigheid geen zwaarwegend belang is. Het gaat natuurlijk om puur voyeurisme wanneer naaktfoto’s worden gestolen en gedeeld. De manier waarop de foto’s zijn verkregen speelt ook een relevante rol. Het is alsof een inbreker door je onderbroekenla gaat, maar dan voor het oog van de hele wereld. Een belangenafweging door de rechter dient onder deze omstandigheden in het voordeel van de celebrities uit te vallen.

Axel Springer en Naomi Campbell
Het openbaar maken van deze naaktfoto’s is in die zin heel anders dan de zaak over een Duitse acteur door Axel Springer.2 De acteur werd voor bezit van cocaïne gearresteerd op een openbaar festival. Dat vond hij ook tot zijn loutere privésfeer behoren. Een dagblad publiceerde over het voorval met de volledige naam van de acteur en zijn foto. Dat was volgens het EHRM toelaatbaar. Zijn bekendheid bij het publiek, de betrouwbaarheid van de feiten (een openbaar aanklager had het voorval bevestigd) en een drugsverleden speelden in de belangenafweging een rol. Naast het feit dat bekende personen ook een voorbeeldfunctie bezitten voor het publiek. Een soortgelijke zaak betrof supermodel Naomi Campbell die werd gefotografeerd buiten een afkickkliniek.3 Het publiceren van de foto’s ging echter te ver volgens het EHRM. Al was het op zichzelf gerechtvaardigd om over het feit dat zij onder behandeling was te berichten. In het oordeel speelde mee dat de met telelens genomen foto’s een negatief effect op haar behandeling zouden kunnen hebben, en ook niets wezenlijks bijdroegen aan de berichtgeving.

Strafbaar
Het stelen van beeldmateriaal uit de cloud en het openbaar maken van dat materiaal heeft ook zeker strafrechtelijke gevolgen. Computervredebreuk, het omzeilen van een beveiliging en het binnendringen van een computer, is een strafbaar feit. Daarvoor zullen de autoriteiten de hackers van de cloud van de celebrities moeten zien te vervolgen. Maar ook al wordt in deze opinie het woord “stelen” herhaaldelijk gebruikt, van diefstal in de zin van het Wetboek van Strafrecht is geen sprake. Dat is relevant voor iedereen die de foto’s overneemt en openbaar maakt. Zij lopen anders het risico zelf vervolgd te worden voor heling. Volgens de Hoge Raad is diefstal van virtuele items uit een game weliswaar te kwalificeren als diefstal, maar daar ging het om virtuele spullen waarover de eigenaar feitelijk de beschikkingsmacht verloor.4 Dat is bij de foto’s niet het geval. Wel kan het openbaar maken van beeldmateriaal waarvan de verkrijger weet dat het door een misdrijf is verkregen, onrechtmatig zijn.5 SBS mocht geen beelden uitzenden van de gestolen digitale camera van (toen nog) prinses Máxima.

Manon Thomas
In Nederland hebben we de zaak Manon Thomas gehad. Naaktfoto’s en een filmpje van Thomas werden gestolen door haar buurman, die toegang had gekregen tot haar computer. Die foto’s werden gedeeld via MSN aan een klein groepje personen en het filmpje werd op Youtube gezet. De strafrechtelijke veroordeling door rechtbank en gerechtshof voor inbreuk op het auteursrecht, werd door de Hoge Raad gecasseerd wegens een vormfout.6 De primair ten laste gelegde computervredebreuk en belediging konden niet bewezen worden. Voor de ad informandum aan de dagvaarding toegevoegde feiten met betrekking tot inbreuk op het auteursrecht, had een nieuwe dagvaarding gemaakt moeten worden. Dat was niet gebeurd waardoor het OM niet ontvankelijk werd verklaard. Wel was Thomas toen al succesvol in het verwijderen van de foto’s en het filmpje van internet. Naast de strafrechtelijke relevantie van het auteursrecht in deze zaak, in de praktijk zeldzaam, kon zij het ook gebruiken voor civielrechtelijke vorderingen tot verwijdering natuurlijk.

Secundaire openbaarmakers
Of de hackers ooit gevonden en vervolgd worden valt zeer te betwijfelen. Wat wel gaat gebeuren is dat er een leger advocaten achter alle websites aangaat die de foto’s hebben overgenomen en openbaar (blijven) maken. Dat geldt natuurlijk ook voor Nederlandse partijen die inhaken op het verspreiden van de foto’s. Zij lopen een risico. Al is het de vraag of de foto’s werkelijk van het internet af te halen zijn. In geval van bekende persoonlijkheden gaat het verspreiden van “verboden” beeldmateriaal zo snel dat het niet meer in te dammen is. Het Britse koningshuis ondernam geen actie tegen foto’s van prins Harry die zich naakt in een hotelkamer in Las Vegas vermaakte met een onbekende dame. Wel werd er een procedure gestart tegen openbaarmaking van foto’s van Kate Middleton die topless aan het zonnen was in de tuin van een vakantiehuis. De Franse rechter verbood publicatie van de foto’s maar deze waren inmiddels al zo ver verspreid dat daar geen actie meer tegen werd genomen. Om praktische redenen hoogstwaarschijnlijk. Het aanspreken van honderden partijen in talloze jurisdicties is geen makkelijke klus.

1 EHRM 7 februari 2012, ECLI:NL:XX:2012:BW0603 (Von Hannover II), EHRM 24 september 2004, zaak 59320/00 (Von Hannover I)
2 EHRM 7 februari 2012, zaak 39954/08, (Springer / Duitsland)
3 EHRM 18 januari 2011, zaak 39401/04, (MGN Limited / Verenigd Koninkrijk)
4 HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ9251 (Runescape)
5 Rb. Amsterdam, 20 april 2005, ECLI:NL:RBAMS:2005:AT4199 (digitale camera Máxima)
6 HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8695 (Manon Thomas)

mr. Jurian van Groenendaal is advocaat media en intellectuele eigendom bij Boekx Advocaten in Amsterdam.