Uitspraak ingezonden door Jan Brölmann, Van Benthem & Keulen.
Banken verplicht tot verwerken persoonsgegevens in kader van kredietregistratie

Hof ’s-Hertogenbosch 6 augustus 2020, IT 3207; ECLI:NL:GHSHE:2020:2536 (Appellant tegen Achmea en ABN AMRO) Registratie persoonsgegevens in het kader van kredietregistratie. Het hof Den Bosch bekrachtigt de beschikking van de rechtbank (IT 2943). Ook het hof komt tot de conclusie dat de banken ter uitvoering van hun wettelijke plicht tot deelname aan een kredietregistratiesysteem - en alles wat daar noodzakelijk bij hoort - persoonsgegevens als in deze zaak aan de orde mogen laten verwerken door of registreren bij het BKR op grond van artikel 6 lid 1 sub c AVG (wettelijke verplichting). Om die reden komt het hof niet toe aan een bespreking van de stellingen van appellant als gebaseerd op de artikelen 6 lid 1 sub f (gerechtvaardigd belang), 17 lid 1 (het recht op vergetelheid) en 21 lid 1 (het recht op bezwaar) van de AVG, een en ander zoals reeds door de rechtbank is overwogen en beslist. Noemenswaardig is dat het hof ingaat op het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens d.d. 14 november 2019, waarin de positie van het BKR aan de orde komt in combinatie met de grondslagen van de AVG. Het hof deelt niet de klaarblijkelijke visie van de Autoriteit Persoonsgegevens dat nu bepaalde aspecten van de nadere uitwerking van het verplichte systeem van kredietregistratie niet expliciet bij wet geregeld zijn, daarbij uitsluitend de zogenaamde f-grond als verwerkingsgrond aan de orde is of zou zijn.