Belangenafweging bij verzoek verwijdering persoonsgegevens valt nadelig uit voor journalist
Rechtbank Amsterdam 24 december 2015, IT 1955; ECLI:NL:RBAMS:2015:9515 ([verzoeker] tegen Google)
Privacy. Wet bescherming persoonsgegevens. Recht om vergeten te worden. [verzoeker] was als freelancemedewerker in dienst bij een weekblad, totdat zij werk ontslagen wegens plagiaat. In het NRC is een artikel hierover verschenen, welk hoog in de zoekresultaten verschijnt, wanneer men op de naam van [verzoeker] zoekt. Verzoeker beroept zich op artikel 46 Wbp en eist verwijdering van zijn persoonsgegevens uit de Google zoekmachine. Het verzoek wordt in het licht van het Costeja-arrest beoordeeld. De hieruit volgende belangenafweging valt nadelig uit voor [verzoeker]. Het artikel ziet op zijn handelen in hoedanigheid als journalist. Het belang beroepsgroep en toekomstige opdrachtgevers staat voorop. Het verzoek wordt afgewezen.
4.12. De belangenafweging moet in dit geval in het nadeel van [verzoeker] uitvallen. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Het artikel is weliswaar uit [jaar] en derhalve van [jaar] geleden, maar dit betekent nog niet dat het niet langer relevant is. Hierbij is het volgende van belang:
- niet in geschil is dat het NRC-artikel op zich juiste informatie verschaft;
- het NRC-artikel ziet op handelen van [verzoeker] zelf, waarmee hij de publicaties die daarvan het gevolg zijn en de publieke belangstelling daarvoor in zekere zin over zichzelf heeft afgeroepen;
- het NRC-artikel ziet op handelen van [verzoeker] in zijn hoedanigheid van journalist en niet van [verzoeker] als privépersoon, terwijl [verzoeker] nog steeds werkzaam is in de journalistieke sector;
- in het NRC-artikel wordt de handelwijze van [verzoeker] aangemerkt als plagiaat (zij het in de visie van [verzoeker] een lichte vorm) en onweersproken is dat plagiaat, ook in lichte vorm, in journalistieke kringen als een ernstig vergrijp wordt gezien.
Dit sluit ook aan bij de door de privacy toezichthouders opgestelde richtlijnen naar aanleiding van het Costeja-arrest (zie hiervoor onder 3.3), waarin onder meer is opgenomen dat “Information is more likely to be relevant if it relates to the current working life of the data subject”. In het licht van deze omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank van belang dat deze informatie beschikbaar is én ook in de toekomst zal blijven. Dit geldt zeker voor de journalistieke beroepsgroep en in het bijzonder voor mogelijke toekomstige opdrachtgevers van [verzoeker] die de mogelijkheidheid moeten hebben om een eigen afweging te maken en daarbij de aan [verzoeker] verweten handelingen moeten kunnen betrekken. Zij moeten zelf kunnen afwegen of en in hoeverre de ernst van het “vergrijp” van [verzoeker] en de omstandigheid dat het lang geleden heeft plaatsgevonden voor hen van belang is. Daarmee bestaat ook voor Google belang om die informatie te kunnen aanbieden. In zoverre kan niet gezegd worden dat het zoekresultaat met betrekking tot het NRC-artikel bovenmatig of niet relevant is.
4.13. [verzoeker] heeft verder nog aangevoerd dat de koppeling (die hem in verband brengt met een zware vorm van plagiaat) een prominente plaats in het zoekresultaat van Google inneemt, terwijl dat niet geldt voor koppelingen naar artikelen die hem ontlasten en steunen. Deze omstandigheid kan evenwel niet tot een ander oordeel leiden. De koppeling is immers het gevolg van het zonder menselijke tussenkomst functionerende, geautomatiseerde, algoritmische systeem van de zoekmachine. Aan die functie wordt, zoals eerder overwogen, maatschappelijk belang gehecht. De NRC is een landelijk dagblad is en dat heeft volgens Google tot gevolg dat het artikel in het zoekresultaat hoger in relevantie wordt gewaardeerd dan een stuk in bijvoorbeeld een regionaal blad of een persoonlijk blog. Dat uit de kop van het artikel waarnaar wordt verwezen en de snippetvan de inhoud die door de zoekmachine van elke koppeling wordt weergegeven, zoals [verzoeker] betoogt, een vertekend beeld kan ontstaan, is tevens inherent aan de (goede) werking van de zoekmachine en vindt zijn rechtvaardiging in het feit dat tegelijkertijd de volledige, niet-vertekende informatie, te weten het volledige artikel, door middel van diezelfde koppeling beschikbaar is. De prominentie van de koppeling in het zoekresultaat zou kunnen worden gecorrigeerd door de koppeling (relatief) minder prominent in het zoekresultaat weer te geven. Dit is evenwel, naar Google onweersproken heeft aangevoerd, technisch onmogelijk en het verzoek van [verzoeker] is hier ook niet op gericht.

Bijdrage ingestuurd door Robert-Jan van der Wart en Anneloes Korremans,
Werkgever heeft werknemer geschorst wegens het verzenden van een grote hoeveelheid bedrijfsgevoelige informatie naar het privé e-mailadres en het achterhouden van belangrijke informatie. Werkgever verzoekt om ontbinding op de e- en subsidiair op de g-grond. De door Record aangevoerde feiten en omstandigheden kunnen niet leiden tot ontbinding op grond van de e- of g-grond. Het verzoek tot ontbinding wordt afgewezen. Het verzoek tot schadevergoeding door verweerster wordt eveneens afgewezen vanwege onvoldoende grond.
Gedaagde heeft via internet een toegangskaartje voor een evenement bij Tickets4U gekocht. Hij heeft tot op heden het verschuldigde bedrag niet voldaan. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat er sprake is van verjaring. Sprake van een consumentenkoop. Korte verjaringstermijn van artikel 7:28 BW van toepassing. Vorderingen worden afgewezen.
Aanbesteding ICT. Concurrentiegerichte dialoog. SURFnet is een aanbestedingsprocedure gestart. Na de eerste selectie worden SecureLink en Wentzo, samen met drie anderen, uitgenodigd voor de dialoogfase. SecureLink eindigt als tweede en gaat in bezwaar. Zij vordert dat SURFnet de vergunning intrekt en de inschrijving van Wentzo ongeldig wordt verklaard. De inschrijving zou onrealistisch en daarmee ongeldig zijn. Dat de functionaliteiten pas vanaf 1-1-2016 algemeen beschikbaar zijn en dan pas worden getest staat echter niet aan inschrijving in de weg. SURFnet heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat Wentzo ‘plausibel proof’ heeft verstrekt dat de functionaliteit op die datum beschikbaar zal zijn. Vorderingen worden afgewezen.
Verzoekster heeft verweerster Comtech, een electroniabedrijf, gedaagd (vordering tot staking op grond van DUI BW) omdat verweerster voor contact met haar klanten een 0180-servicenummer heeft ingesteld waarvoor klanten meer betalen dan voor contact via een vast of mobiel nummer. Dat geldt ook voor klanten die reeds een product bij verweerster hebben aangeschaft en nadere informatie over het product wensen. Het 0180-nummer kost € 0,42 per minuut via het mobiele net en € 0,14 per minuut via het vaste net. Deze kosten liggen aanmerkelijk hoger dan bellen via gewoon (geografisch) vast of mobiel nummer. De ‘winst’ gaat geheel naar de door verweerster ingeschakelde telecomaanbieder.
Contracten. Informatica. Dwaling. Partijen hebben een overeenkomst voor informaticaprestaties gesloten. Proximedia vordert betaling op grond van deze overeenkomst. In eerste aanleg heeft de rechter het beroep van [geïntimeerde] op reflexwerking van de Colportagewet afgewezen. Het beroep op dwaling wordt gehonoreerd. Proximedia betwist dit en gaat in hoger beroep. Volgens haar zijn de afspraken duidelijk weergegeven in de schriftelijke overeenkomst tussen partijen. In de uitspraak van 24 juni biedt het hof Proximedia gelegenheid om te reageren op de stelling dat [geïntimeerde] uitdrukkelijk is medegedeeld dat zij kosteloos de overeenkomst kon beëindigen wanneer zij stopte met haar onderneming. Verdere beslissing wordt aangehouden tot 30 december 2014. Proximedia betwist de voornoemde mededeling te hebben gedaan. [geïntimeerde] stelt dat de overeenkomst die partijen gesloten hebben een andere inhoud heeft gehad. Het hof houdt wederom de beslissing aan in afwachting van bewijslevering door [geïntimeerde] hiervan. Op 22 december 2015 oordeelt het hof in de einduitspraak dat [geïntimeerde] bevoegd was de overeenkomst tussentijds kosteloos te beëindigen vanwege het staken van haar onderneming.
Exploitatieovereenkomst speelautomaten. Twee opeenvolgende exploitatieovereenkomsten voor kansspelautomaten in de Shoarma Grillroom en Café gesloten. De opbrengsten zouden tussen partijen worden verdeeld bij helfte. [geïntimeerde] vordert in eerste aanleg betaling uit hoofde van de exploitatieovereenkomst en de geldleningsovereenkomst, dit wordt toegewezen. [appellanten] betwisten verschuldigdheid van beide bedragen en gaan in hoger beroep. Niet weersproken wordt het gefactureerde bedrag van 350 euro. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat op [appellanten] de bewijslast rust dat zij dit bedrag hebben voldaan en dat zij dit in eerste aanleg niet hebben bewezen. Wat betref het bestaan van de geldleenovereenkomst slagen [appellanten] wel in het tegenbewijs. Het zou niet gaan om een lening maar net als in de overeenkomst van plaatsingsrecht om een bonus. Het hoger beroep slaagt voor zover dit betrekking heeft op het gevorderde bedrag uit hoofde van de geldlening.
Executiegeschil. Partijen zijn overeengekomen dat TCG de praktijk van geïntimeerde zal overnemen. In het kader van deze overname is het patiëntenbestand overgedragen. TCG blijkt niet voldoende financiering te kunnen krijgen. Zij wordt door de rechter verplicht het patiëntenbestand terug over te dragen aan [geïntimeerde], wat in een vaststellingovereenkomst wordt neergelegd. Centraal staat de vraag of het patiëntenbestand is overgedragen. Deze overeenkomst zou zijn uitgevoerd door een medewerkster van TCG. [geïntimeerde] stelt echter niets te hebben ontvangen. TCG heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt te hebben voldaan aan haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst. De bestuurder van TCG was de aangewezen om de vaststellingsovereenkomst uit te voeren, maar heeft dit overgelaten aan een medewerkster. De grieven falen.
Verschillen met het bestaande regime. In artikel 7.4a van de Telecommunicatiewet zijn strikte waarborgen voor netneutraliteit neergelegd. Nu dit onderwerp uitputtend geregeld zal gaan worden in de netneutraliteitsverordening vervallen de desbetreffende bepalingen. Op een aantal belangrijke punten bestaan er echter inhoudelijke verschillen tussen het bestaande regime en het nieuwe. Zo ontbreekt het thans geldende duidelijke verbod op prijsdiscriminatie in de verordening, een aspect dat Nederland aanleiding gaf in de Raad tegen de verordening te stemmen. Anderzijds bevat de verordening ook nieuwe voorschriften zoals voor zogenoemde gespecialiseerde diensten.2, 3 Daarnaast wijken de opzet en de formulering van de bepalingen in de verordening in belangrijke mate af van de bepalingen die gaan vervallen.4