Geen inzage in overnameovereenkomst van outsourcing dienstverlener
Rechtbank Amsterdam 16 maart 2010 (LJN: BP8386), Insinger de Beaufort / Ordina en Centric (tussenvonnis in opgeworpen incidenten).
Bank Insinger de Beaufort vordert afgifte van de overeenkomst waarbij haar (ex) outsourcing dienstverlener is overgenomen. Zaak speelt tegen de achtergrond van een exit-geschil waarover eerder is geprocedeerd (zie IT104).
De rechtbank wijst de vordering af. Omdat de bank “niet op de hoogte is van de inhoud van de koopovereenkomst, leidt inzage in de koopovereenkomst tot een fishing expedition naar nader bewijs. Daarvoor is artikel 843a Rv niet bedoeld”. Met dank aan Wouter Seinen, CMS Derks Star Busman.
Naast de vordering tot inzage hebben Ordina en Centric tevens hun verzekeraards in vrijwarig opgeroepen. Deze vorderingen worden toegewezen. Uit de door Centric overgelegde verzekerigspolissen blijkt voldoende dat de gestelde verzekering is afgesloten en voldoende is dat “op het eerste gezicht daadwerkelijk sprake is van verzekeringsdekking”. De vraag of de betrokken polissen in het onderhavige geval dekking zullen bieden, zal in de vrijwaringsprocedure aan de orde komen.
AG: verbod internetverkoop hardcore restrictie
HvJ, conclusie van AG J. MAZÁK van 3 maart 2011 in de zaak C-439/09. Selectieve distributie en internet. De zaak heeft betrekking op de oude Groepsvrijstelling nr. 2790/1999. De vraag is of binnen een selectief distributiestelsel het de distributeur verboden kan worden om via het internet te verkopen. De AG concludeert dat een dergelijk verbod in strijd kan zijn met het mededingingsrecht en niet kan profiteren van de Groepsvrijstelling. Met dank aan Hidde Koenraad, Vondst Advocaten.
De AG:
"57. Ik ben derhalve van oordeel, dat een algemeen en absoluut verbod aan erkende distributeurs om goederen via internet aan eindgebruikers te verkopen in het kader van een selectief distributienetwerk, dat de parallelhandel aan strakkere banden legt dan de beperkingen die inherent zijn aan een willekeurige selectieve distributieovereenkomst en dat verder gaat dan objectief noodzakelijk is om die goederen te distribueren op een wijze die passend is in het licht van zowel hun materiële kenmerken als hun uitstraling of imago, strekt tot beperking van de mededinging in de zin van artikel 81, lid 1, EG. [...]
62. Ik ben derhalve van oordeel dat een selectieve distributieovereenkomst die een algemeen en absoluut verbod op verkoop via internet omvat, niet kan profiteren van de in verordening nr. 2790/1999 voorziene groepsvrijstelling, aangezien een dergelijk verbod functioneert als een beperking van de actieve en passieve verkoop bedoeld in artikel 4, sub c, van die verordening. De verkoop via internet van contractgoederen door een erkende wederverkoper houdt niet in dat hij vanuit een niet-erkende plaats van vestiging werkzaam is in de zin van artikel 4, sub c, van verordening nr. 2790/1999."
Onder de nieuwe Groepsvrijstelling mag internetverkoop volgens de Commissie in beginsel niet worden verboden (zie IT 10). De onderhavige conclusie van de AG ziet nog op de oude Groepsvrijstelling, maar als het Hof dit overneemt, krijgt het bepaalde over internetverkoop in de nieuwe richtsnoeren van de Commissie natuurlijk meer gezag.
Volg @ITenRecht nu ook op TWITTER
Volg ons via Twitter @ITenRecht;
Nieuw: berichten delen via sociale media
onderaan volledige berichten staat deel via sociale media|
Toezichthouders niet samensmelten, vertrouwen
Laatst werd bericht dat het Centraal Plan Bureau een suggestie deed om de NMa, OPTA en de Consumentenautoriteit samen te voegen. Op veel weerstand is niet gestuit, sterker nog velen - waaronder de instanties zelf, zien de voordelen in van zo een samensmelting. Hoe minder instanties, hoe overzichtelijker, maar levert deze bundelingsoperatie wel de gewenste kostenbesparing op? Een korte consultatieronde onder lezers van ITenRecht deed eigenlijk ook geen grote stofwolken opwaaien, een heel ander systeem werd wel voorgesteld; wat minstens een overpeinzing waard is:
Gezien de deels verschillende belangen moet men zich afvragen of bepaalde onderdelen niet van de fusieplannen zouden moeten worden uitgesloten, zo zegt Louis Jonker, Van Doorne, waar juist onderdelen van andere toezichthouders zouden moeten worden meegenomen.
Efficiencyvoordelen, zowel op het gebied van nadere beleidsbepaling en uitvoering als ook ten aanzien van de back office, kan dit zeker opleveren. Maar om echt een kleinere overheid met de beoogde kostenbesparing te realiseren, zouden we moeten naar een op vertrouwen gebaseerd toezicht- en handhavingsmodel. Preventieve toezichtshandelingen beperken tot het absolute minimum en anderzijds veel zwaardere sancties voor diegenen die via normoverschrijdend gedrag het vertrouwen van de overheid schenden. Dit zal tot meer resultaat leiden dan de voorgestelde fusieplannen.
Heeft u hierover een mening? Wilt u hierover meedenken? Zend uw reactie via het bijdrageformulier; de redactie zal met uw reactie een vervolgbericht maken. Mag ook in enkele zinnen en met mogelijkheid anoniem geciteerd te worden (geef duidelijk aan ANONIEM)!
SHARE|
Pleegt Google inbreuk op GPLv2 licentie met ‘bionische’ software?
met dank aan Wouter Dammers, SOLV voor deze bijdrage (red. hyperlinks volgen vanavond). Sinds enige tijd wordt op Amerikaanse techblogs gediscussieerd over een vermeende inbreuk op de GPLv2 licentie door Google. Google zou de zogenaamde Glibc library hebben gebruikt ten behoeve van de ontwikkeling van een eigen library voor haar Android platform.
De Glibc library wordt in de Linux kernel gebruikt om de interface te verzogen tussen applicaties en de kernel. Op deze Glibc library zou volgens professor Raymond Nimmer de GNU General Public License version 2 (“GPLv2”) van toepassing zijn – zoals op de hele Linux kernel. Deze veel gebruikte open source licentie staat het onder meer toe om – kort gezegd – de broncode te kopiëren en te wijzigen. Gewijzigde code en – simpel gezegd – werken gebaseerd op de library mogen enkel worden verspreid indien deze vrij beschikbaar worden gesteld (onder dezelfde GPLv2 voorwaarden). Daardoor kunnen ook applicaties die gebruik maken van GPLv2-code besmet raken. Ratio hiervan is dat GPLv2-code vrij beschikbaar moet blijven – óók als het gebruikt wordt in proprietary software.
Sinds enige tijd wordt op Amerikaanse techblogs gediscussieerd over een vermeende inbreuk op de GPLv2 licentie door Google. Google zou de zogenaamde Glibc library hebben gebruikt ten behoeve van de ontwikkeling van een eigen library voor haar Android platform.
De Glibc library wordt in de Linux kernel gebruikt om de interface te verzogen tussen applicaties en de kernel. Op deze Glibc library zou volgens professor Raymond Nimmer de GNU General Public License version 2 (“GPLv2”) van toepassing zijn – zoals op de hele Linux kernel. Deze veel gebruikte open source licentie staat het onder meer toe om – kort gezegd – de broncode te kopiëren en te wijzigen. Gewijzigde code en – simpel gezegd – werken gebaseerd op de library mogen enkel worden verspreid indien deze vrij beschikbaar worden gesteld (onder dezelfde GPLv2 voorwaarden). Daardoor kunnen ook applicaties die gebruik maken van GPLv2-code besmet raken. Ratio hiervan is dat GPLv2-code vrij beschikbaar moet blijven – óók als het gebruikt wordt in proprietary software.
Volgens Nimmer zou Google de Glibc library hebben gekopieerd en hebben ontdaan van comments en bepaalde code. De nieuw gevormde “Bionic” library zou enkel nog gegevens bevatten die applicaties vertellen hoe ze met de kernel kunnen worden gebruikt. Google heeft de Bionic library vervolgens in licentie gegeven onder de minder strikte Apache licentie.
Op de techblogs rijst de vraag of Google hiermee de GPLv2 schendt. Professor Nimmer en IE advocaat Naughton menen van wel: de Bionic library zou een zogenaamd derivative work vormen van de Glibc library. Daardoor zou de GPLv2 ook van toepassing zijn op de Bionic library. Gevolg daarvan zou zijn dat ook Android applicaties ‘besmet’ raken met de GPLv2.
Volgens velen slaan Nimmer en Naughton de plank mis. Zo heeft Linus Torvalds, auteursrechthebbende op de Linux kernel, ten aanzien van de Linux kernel een toevoeging gemaakt op de GPLv2:
“This copyright does not cover user programs that use kernel services by normal system calls—this is merely considered normal use of the kernel, and does not fall under the heading of ‘derived work’.”
Met andere woorden: applicaties die normaal gebruik maken van de kernel zouden niet besmet worden door de GPLv2. Dat zou betekenen dat ook al zou de GPLv2 van toepassing zou zijn op de Bionic library, dan nog zouden Android applicaties daardoor niet besmet raken.
Daarnaast is Glibc niet enkel beschikbaar onder de GPLv2, maar ook onder de minder strikte LGPLv2. Tussen alle hypotheses en feitelijke discussies door, blijft de vraag staan of – in het geval de GPLv2 van toepassing is op Glibc – de GPLv2 überhaupt wel van toepassing is op de Bionic library. Volgens Google zou de Glibc ontdaan zijn van alle auteursrechtelijk relevante inhoud: de gestripte library zou enkel nog feitelijke gegevens bevatten.
In de open source community gaan stemmen op dat header files (lees: de overgebleven bestanden) sowieso niet auteursrechtelijk beschermd zijn. Of dat het geval is, is echter geen uitgemaakte zaak. In de beruchte Amerikaanse zaak SCO / IBM zou deze vraag behandeld worden – zij het niet dat aan die vraag niet is toegekomen omdat SCO nooit de auteursrechten bleek te hebben.
Naar Nederlands recht lijkt het me te kort door de bocht om te stellen dat deze header files niet auteursrechtelijk beschermd zijn. De header files zouden dan als feitelijke gegevens moeten worden aangemerkt. Feitelijke gegevens an sich zijn niet auteursrechtelijk beschermd. Maar: onder omstandigheden kan het zo zijn dat een verzameling of selectie van feitelijke gegevens wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking kan komen (vgl. Rb. Utrecht 16 maart 2007, IEF 3718 Technip / Goosens). Of daar ook in dit geval sprake van is, is onduidelijk. Mocht het tot een rechtszaak komen dan zou dit voor deze specifieke situatie moeten worden beoordeeld.
Lees meer hierover: fosspatents.blogspot.com ; theregister.co.uk en linux.slashdot.org
Internetkansspelen vrijgegeven? Het vervolg (1).
IT en Recht berichtte al eerder over het kabinetsvoornemen om 'ongevaarlijke' internetkansspelen vrij te geven (IT 110). Hiermee breekt de regering met het oude, weinig consistente beleid, dat steeds moeilijke houdbaar leek in het licht van Europese ontwikkelingen (zie ook IT 45). Het vrijgeven van de markt lijkt nu weer een stap dichterbij. De Tweede Kamer discussieert er deze week over. Zie voor meer het Financieel Dagblad, hier. Ook op zustersite Reclameboek.nl (RB 732).
Facebook tagging toegestaan?
Met dank aan Milica Antic, SOLV voor deze bijdrage. Iedereen kent het wel. Op je Facebook wall, en op die van al je vrienden, verschijnt plotseling een foto van jou waar je helemaal niet blij mee bent. De reden dat je ervan baalt, kan van alles zijn. Gewoon omdat je er lelijk op staat, of omdat je in het café staat terwijl je je ziek hebt gemeld, je iets te innig omhelsd staat met een ander dan je partner, je onmiskenbaar dronken bent, of omdat je simpelweg überhaupt geen zin hebt om foto’s van jezelf te delen met Facebook vrienden.
Toch kan het dus gebeuren dat er een foto van jou op Facebook belandt omdat een ander deze heeft geüpload en van jouw naam heeft voorzien (getagged). Onlangs werd aan een Amerikaanse rechter de vraag voorgelegd of het taggen van Facebook eigenlijk wel is toegestaan. De rechter was duidelijk, die had er geen enkel probleem mee:
"[t]here is nothing within the law that requires [one's] permission when someone takes a picture and posts it on a Facebook page. There is nothing that requires [one's] permission when she [is] "tagged" or identified as a person in those pictures."
Hoe zit dat eigenlijk in Nederland?
Ik laat het auteursrecht van de maker van de foto even voor wat het is. Het gaat hier natuurlijk vooral om het privacy-aspect. Volgens het portretrecht (artikel 21 Auteurswet) kan de geportretteerde zich alleen tegen publicatie van zijn portret verzetten als hij hiertoe een redelijk belang heeft. Uitgangpunt is in het portretrecht dus: ja, het mag, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Uit de rechtspraak weten we inmiddels wat die omstandigheden zijn: de ernst van de inbreuk op de privacy en de aard en mate van intimiteit die wordt onthuld, de aard en het belang van de feiten die worden openbaar gemaakt, de persoon om wie het gaat en de context van de publicatie. Ook de wijze waarop de foto is gemaakt kan van belang zijn (hinderlijk volgen of onverhoeds fotograferen). Een goed voorbeeld is de zaak van de Maastrichtse studente die in zeer dronken toestand werd gefilmd: deze opnames waren schadelijk en bovendien had ze er, mede gezien haar toestand, niet op bedacht hoeven te zijn dat ze zou worden gefilmd. De publicatie van dit filmpje was onrechtmatig. Beroemdheden zullen zich minder snel kunnen verzetten vanwege het principe ‘hoge bomen vangen veel wind’. Aan de andere kant kunnen beroemdheden soms juist een geldelijk belang hebben dat zich tegen publicatie verzet. Hoe dan ook blijft het onder het portretrecht een belangenafweging tussen enerzijds het privacybelang en anderzijds de vrijheid van meningsuiting.
Onder de Wet bescherming persoonsgegevens is dat eigenlijk niet anders. De wet geeft enkele grondslagen voor verwerking van persoonsgegevens (en dat is het publiceren en taggen van een foto op Facebook zeker ook). De belangrijkste grondslagen zijn toestemming en het hebben van een gerechtvaardigd belang dat zwaarder weegt dan het de bescherming van privacy. Waar in het portretrecht het uitgangspunt dus is dat ‘het mag tenzij’, is onder de WBP het uitgangspunt ‘het mag onder omstandigheden’. Feitelijk komt het mijns inziens neer om dezelfde belangenafweging.
In het geval van Facebook speelt de toestemming nog wel een interessante rol. Je kan mijns inziens goed betogen dat gebruikers van Facebook impliciet toestemming hebben gegeven voor het taggen van foto’s. Het taggen is een bekend en populair onderdeel van Facebook, en bovendien kan je een foto ‘onttaggen’. Een eenmaal verwijderde tag is nooit meer terug te plaatsen. Dat betekent dat je foto er nog wel is, maar niet meer is verbonden aan jouw naam. Hij is dus ook niet meer te zien op jouw wall tenzij jij de foto zelf plaatst.
Al deze omstandigheden in aanmerking nemende – de functie van Facebook, de bekendheid van de gebruiker met het taggen, de mogelijkheid om te ‘detaggen’, het uitgangspunt van het portretrecht dat het mag tenzij, en het recht op vrijheid van meningsuiting van de taggende persoon (welk grondrecht even zwaar weegt als het recht op privacy) – denk ik dat Facebook tagging in Nederland niet snel onrechtmatig zal zijn. Wees wel bewust van de privacy van de vrienden die je tagged, en wees vooral voorzichtig met het plaatsen en taggen van foto’s die je vrienden mogelijk in een lastig parket brengen. Dat is ook wel zo netjes.
Uitputting en wettelijk licentierecht in Amerika
MDY Industries v. Blizzard Entertainment, US Court of Appeals for the Ninth Circuit, 17 February 2011, No. 09-15932 D.C. No. 2:06-CV-02555-DGC and No. 09-16044 D.C. No. 2:06-CV-02555-DGC. Uitputting blijft een boeiend onderwerp. Recent verwees de hoogste Duitse rechter nog vragen met betrekking tot uitputting naar het Europese Hof (zie IT 246). Voor de Amerikaanse variant van uitputting, the first sale doctrine, is het van belang of sprake is van een sales contract (first sale doctrine van toepassing) of van een license agreement (first sale doctrine niet van toepassing). Alleen in geval van een sales contract kan een "owner" zich beroepen op een wettelijk licentierecht (essential step defense). Met dank aan Polo van der Putt, Vondst Advocaten.
Het 9th Circuit hof oordeelt in lijn met zijn eerdere uitspraak inzake Vernor v. Autodesk, Inc (US Court of Appeals for the Ninth Circuit, 10 September 2010, No. 09-35969, D.C. No. 2:07-cv-01189-RAJ), p. 2671 en 2672:
"In Vernor, we held “that a software user is a licensee rather than an owner of a copy where the copyright owner (1) specifies that the user is granted a license; (2) significantly restricts the user’s ability to transfer the software; and (3) imposes notable use” restrictions.
[4] Applying Vernor, we hold that WoW players are licensees of WoW’s game client software. [...]
[6] Since WoW players, including Glider users, do not own their copies of the software, Glider users may not claim the essential step defense."
Vergelijk Hof Amsterdam, dat het kooprecht toepast op licenties (IT 16). Vergelijk ook het vonnis van de rechtbank Dordrecht, waarin beperkingen uit de licentievoorwaarden worden gepasseerd, en uitputting en een wettelijk licentierecht wordt aangenomen (IT 40).
noot: veroordeelde vrijuit bij solitary url
met dank aan mr. F.J. Van Eeckhoutte, Van Eeckhoutte advocaten voor deze noot bij Voorzieningenrechter Amsterdam 10 februari 2011 (executiegeschil GeenStijl filmpje), IT 230; LJN BP3926 "forthcoming" tijdschrift voor internetrecht.
In deze zaak werd de grens afgetast van de mate waarin een veroordeelde moet voldoen aan het gebod om elke openbaarmaking, verveelvoudiging en verspreiding van een gewraakt filmpje dat op internet stond, te staken en gestaakt te houden. Dat het filmpje nog via een zgn. solitary URL was te benaderen vond de voorzieningenrechter geen overtreding van dat verbod.
Algemeen
Behoudens de uitzonderingen genoemd in artikel 611d Rv moet een veroordeelde zich strikt aan een uitvoerbaarverklaarde rechterlijke uitspraak houden. Dat artikel bepaalt kort gezegd dat de executant de dwangsommen niet kan incasseren in geval van de veroordeelde onmogelijk aan de hoofdveroordeling kan voldoen. Een veroordeelde dient zich te realiseren dat hij (zij) tot betaling van soms wel erg hoge dwangsommen gehouden kan worden. Die hoge dwangsommen zijn voor een veroordeelde meestal een serieuze prikkel tot tijdige nakoming van de opgelegde veroordeling. En terecht, want is de dwangsom te laag, dan kan de prikkel tot nakoming ontbreken. Daarom is in het vonnis verdisconteerd dat niet-nakoming er van kan leiden tot financiële verrijking van de executant.
De redelijkheid en de billijkheid kunnen tot matiging van de verbeurde dwangsommen leiden. Onlangs nog is in de zaak van Promotion Design (Vzr. Rb. Breda 16 februari 2011, 230321 KG ZA 11-61, IEF 9419) geoordeeld dat tegenover de omstandigheid dat executanten eerder hadden kunnen meedelen dat de gewraakte afbeeldingen zich nog op de website van de veroordeelde bevonden, staat dat de veroordeelde op grond van het vonnis in kort geding zelf actie had moeten ondernemen om te voorkomen dat de dwangsommen zouden oplopen.
De veroordeelde kan in een executiegeschil vorderen de executie op te heffen of te schorsen en – meestal subsidiair – te dwangsommen te matigen. (zie bijv. Vzr. Rb Utrecht 5 november 2008, LJN BG3430, IEF 7290) Slechts indien de executant geen in redelijkheid te respecteren belang bij executie heeft, kan tenuitvoerlegging van het vonnis verboden worden. Hiervan kan sprake zijn indien het te executeren vonnis op een juridische of feitelijke misslag berust of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten een noodtoestand doen ontstaan voor de veroordeelde, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet aanvaardbaar is (bestendige rechtspraak, bijv. Vrz. Rb. 's-Gravenhage 25 februari 2011, 386712 / KG ZA 11-137 LJN BP5790, IEF 9438).
Het mag dan bepaald niet eenvoudig zijn om als veroordeelde van verbeurde dwangsommen af te geraken, daar staat tegenover dat het vonnis beperkt moet worden uitgelegd. Bij de uitleg van een door een rechter uitgesproken veroordeling geldt als maatstaf dat het doel en de strekking van die veroordeling tot richtsnoer dienen te worden genomen, in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Bij die uitleg staat het de rechter vrij maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hanteren (zie HR 20 mei 1994, NJ 1994, 652, LJN BH 1544 en Rb Haarlem 13 februari 2008, LJN BC9144).
In een executiegeschil waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming niet of onvoldoende is nageleefd, heeft de voorzieningenrechter niet tot taak de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar dient hij zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter doel en strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel . (Rb. Zutphen 29 januari 2010 LJN BL1734).
Ook de voorzieningenrechter te Den Haag houdt aan de restrictieve uitleg van het vonnis, hetgeen implicaties heeft voor de draagwijdte van het verbod , maar formuleert het anders dan zijn Zutphense collega:
"Bij de beoordeling van de vraag of [eiser] dwangsommen heeft verbeurd omdat hij bij het vonnis van 24 september 2007 opgelegde verbod onvoldoende zou hebben nageleefd, heeft als maatstaf te gelden dat de draagwijdte van het verbod beperkt is te achten tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het verbod werd gegeven, inbreuken, als door de rechter verboden, opleveren. De omstandigheid dat de veroordeling in dit geval is versterkt met dwangsom, dwingt tot een beperkte uitleg van de veroordeling." (Vrz. Rb. 's-Gravenhage 2 februari 2010, LJN BL5269).
Anders gezegd is hier het verbod beperkt tot datgene waarvan als een paal boven water staat dat het een inbreuk oplevert. Indien die verboden niet zijn overtreden, dan is het vonnis in afdoende mate uitgevoerd.
Executiegeschil GS Media vs rechtenstudente
En dan nu de casus. Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 11 september 2009 werd GS Media (bekend van geenstijl.nl) veroordeeld om
“5.1. (…) elke openbaarmaking, verveelvoudiging en verspreiding van het in de dagvaarding beschreven filmpje, delen daarvan of beelden (stills) daaruit, in welke vorm ook, met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden;” De voorzieningenrechter heeft aan deze veroordeling een door GS Media aan de rechtenstudente te betalen dwangsom verbonden van “ € 5.000,- voor iedere dag dat Geenstijl (GS Media, vzr.) in strijd handelt met het bepaalde in 5.1, met een maximum van € 150.000,-"
Het filmpje i.c. betrof de toen 20-jarige rechtenstudente, gefilmd toen zij zich, samen met een vriendin, ’s nachts bevond in een portiek in de buurt van het Leidseplein te Amsterdam, duidelijk onder invloed van alcohol. Van de toen gemaakte beelden is een filmpje van twee minuten gemaakt waarop studente sprekend en herkenbaar te zien is. Ze zegt op het filmpje onder meer dat zij wenst te worden aangesproken met ‘majesteit’ en vermeldt intieme details uit haar privéleven. Nadat het vonnis aan GS Media was betekend, is dat filmpje op internet blijven staan, niet op een server van GS Media, maar op een server van een derde, www.prevvy.com op de URL (webadres): https://geenstijl.prevvy.com/posts/8ffe065a8dace4dd3082806dbc587d04/.
De gefilmde vrouw liet het volgende door de deurwaarder constateren:
“Ten verzoeke van (…) [gedaagde] (…) Heb ik (…) Mij begeven op internet naar de webpagina htpp//geenstijl.prevvy.com/posts/8ffe065a8dace4dd3082806dbc587d04/ alwaar ik heb GECONSTATEERD: dat hierop het navolgende staat vermeld (waarvan een printscreen eveneens aan dit proces-verbaal is gehecht):”
Daaronder staat een afbeelding van de desbetreffende vrouw (met balkje over de ogen), met de mogelijkheid het filmpje aan te klikken en de teksten die destijds op de website van GS Media hebben gestaan, met de kop “Hee [M.]. Heb je nog geneuqt?”.
Aansluitend eiste de vrouw de verbeurde dwangsommen op, waarna GS Media het executiegeschil in KG startte die tot de onderhavige uitspraak heeft geleid. GS Media vorderde in de kern om de vrouw met onmiddellijke ingang te gebieden om zich te onthouden van het aanzeggen, executeren of incasseren van dwangsommen aan of ten laste van GS Media, voor zover dit betrekking heeft op de afbeeldingen etc. die aan de orde zijn in dit kort geding en de overgelegde processen-verbaal, of daartoe pogingen in het werk te stellen.
De solitary URL en de (deep)linked URL
De rechtshandhaving van rechten op internet op grond van IE-wet- en regelgeving en de onrechtmatige daadleer, waarbij inbreukmakende filmpjes of zgn. 'stills' daarvan, foto's, cartoons en andere afbeeldingen en teksten moeten worden verwijderd is de afgelopen jaren aardig in zwang geraakt. (zie onder andere Vzr. Rb. Dordrecht 15 februari 2007, LJN AZ8818 (Oplichter); Vzr. Rb. Utrecht 23 juni 2010, LJN BM9448, IEF 8954 (zwarte lijst); Vzr. Rb. Middelburg 30 augustus 2006 LJN AZ0588; Vzr. Rb. Amsterdam 12 maart 2009, LJN BH7529, IEF 7674 (internetoplichting.nl))
Betreft het dictum de verwijdering van een afbeelding of tekst op de website van de inbreukmaker, dan zal de uitvoering daarvan doorgaans geen probleem opleveren. De daartoe veroordeelde website-exploitant verwijdert het litigieuze materiaal van zijn website en klaar is kees. Zo lijkt het, want de vraag is wat onder de term 'verwijderen' moet worden volstaan. Letterlijk is het dat het materiaal daadwerkelijk van de server moet zijn gedeletet.
Maar, van 'verwijdering' kan m.i. ook sprake zijn als de (deep)link naar dat materiaal is verwijderd en dus vanaf de (start)pagina van de website niet meer bereikbaar is. Deeplinks zijn internetkoppelingen naar bepaalde webpagina’s of andere bestanden in een website behalve de startpagina. De link verwijst als het ware diep in de mappenstructuur naar een tekst- of html-, foto- of videobestand etc.. Aldus zit het gewraakte bestand zonder te zijn ge(deep)linkt in de server van de inbreukmaker. Dat bestand kan dan slechts worden bereikt door de exacte vindplaats van dat bestand, namelijk de URL of het volledige webadres in het zoekvenster van de browser te typen. URL is de afkorting van Uniform Resource Locator, die met https:// of https:// begint, bijv.: https://mijnzakelijk.ing.nl/internetbankieren/SesamsLoginLesvlet of https://koning.web-log.nl/.shared/image.html?/photos/uncategorized/2009/07/17/chubbiemeisje.jpg. Een URL die aan geen enkele (makkelijk te bereiken) webpagina is gelinkt en die zodanig specifiek is dat die niet op normale wijze vindbaar is voor het gewone internetpubliek is eigenlijk een 'eenzaam' webadres of - beter gezegd - solitary URL.
Verwijdering uit de eigen server betekent niet automatisch dat het gewraakte bestand van internet is verdwenen. Het kan op internet een eigen leven gaan leiden, bijv. doordat het door derden is gekopieerd en op webservers van derden is geplaatst. Dat deed zich in de casus van GS Media voor. Het gewraakte filmpje was gevonden op een server van prevvy.com, dat niets met GS Media te maken had.
Aangezien GS Media in prevvy.com part noch deel had, kon zij ten aanzien van de gefilmde studente niet verantwoordelijk worden gehouden voor het feit dat haar footage door derden verveelvoudigd en openbaar gemaakt was en (dus) vindbaar via een (deep)linked en/of solitary URL van een derde. I.c had de voorzieningenrechter geconstateerd dat er weliswaar contact was geweest tussen GS Media en de exploitant van prevvy.com, maar dat dat contact plaatsvond ruim voordat het conflict met het gefilmde vrouw speelde, en voorts geen samenwerkingsverband of licentieverhouding tussen die partijen bestond. GS Media kon dus niet verantwoordelijk gesteld worden voor de acties van een derde, waarover zij geen controle of macht had. Dat standpunt valt naadloos binnen het hiervoor aangehaalde adagium dat de veroordeelde met inachtneming van doel en strekking van het vonnis, datgene dient te doen wat redelijkerwijs van hem verwacht kan worden. Dus het gewraakte materiaal op de server van een derde levert in beginsel geen probleem op.
Maar, de veroordeelde kan zijn macht wel uitoefenen op bestanden met een (deep)linked URL van zijn server of de server in zijn beheer, zodat van hem redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij die bestanden verwijdert, als hem elke openbaarmaking, verveelvoudiging en verspreiding daarvan is verboden. Overtreding van dat verbod leidt dan onherroepelijk tot verbeurd verklaarde dwangsommen; wie zijn billen brandt moet op de blaren zitten.
Solitary URL levert geen overtreding vonnis op
Opmerkelijk is de overweging van de voorzieningenrechter dat een gebod tot elke openbaarmaking, verveelvoudiging etc. van het inbreukmakende materiaal in voldoende mate is uitgevoerd ook al staat dat materiaal nog op de server van de veroordeelde met een solitary URL. De voorzieningenrechter lijkt daarmee te zeggen dat het verwijderen van de solitary URL buiten datgene valt wat redelijkerwijs van de veroordeelde verwacht kan worden. Terecht, want ga maar eens bijv. een foto zonder specifieke bestandnaam zoeken in honderden mappen met daarin honderden zoniet duizenden bestanden of een databank met vele duizenden posts. Dat is zoeken naar een speld in een hooiberg.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat van openbaarmaking, verveelvoudiging etc. van een bestand op internet geen sprake is, zolang dat bestand een solitary URL heeft, en dus het gemiddelde of gewone internetpubliek tot dat bestand geen toegang kan hebben zonder of die specifieke URL te kennen of eerst zeer gericht daarnaar te zoeken. Dus, als het filmpje in kwestie na een zeer gerichte zoekactie op basis van specifieke niet voor het publiek toegankelijke gegevens daarna toch nog ergens op het internet is te vinden, levert het niet verwijderen daarvan geen overtreding van het vonnis op.
Die overweging kan ik in de kern honoreren; vrijuit gaat de veroordeelde die een solitary URL niet heeft verwijderd of laten verwijderen! De overweging knelt echter indien die URL (naderhand) via Google kan worden benaderd en dus minder 'solitary' blijkt te zijn dan gedacht. Wie immers in de metatags of eigenschappen van het bestand niet opneemt dat het niet mag worden geïndexeerd, kan erop rekenen dat zoekmachines het indexeren en dus op bepaalde zoekwoorden weergeven. Dat doet de vraag rijzen wat de voorzieningenrechter precies heeft bedoeld met "zonder uitgebreid zoeken" (r.o. 4.7).
Anders geformuleerd: wanneer begint een “uitgebreid zoeken”? Het is verdedigbaar dat van een solitary URL ook sprake is als die URL in de resultatenpagina verschijnt met specifieke, niet voor de hand liggende zoektermen en/of die URL (al dan niet met voor de hand liggende zoektermen) pas buiten de eerste 100 zoekresultaten is te vinden. I.c. zouden de zoekwoorden "kotsende rechtenstudente" voor de hand hebben gelegen, maar niet bijv. "etnedutsnethcer ednestok" (red. omgekeerde van het zoekwoord. Het cijfer honderd, omdat Google het maximaal aantal resultaten per pagina op 100 stelt en algemeen bekend is dat het gewone internetpubliek doorgaans niet verder kijkt dan de eerste 10 zoekresultaten. Dus wie buiten de top 100 speurt, is zeer gericht aan het zoeken.
Daarom verdient het bij een gedwongen verwijdering van bestanden van internet aanbeveling om naast het verwijderen van de bestanden van de servers die de veroordeelde beheert en de (deep)linked URL's, ook te googlen op een aantal voor de hand liggende zoekwoorden die tot die bestanden kunnen leiden.
Happy Lights; beeldmerk v. beeldscherm; adword vs. woordmerk
Vzr. Rb Breda 3 maart 2011, LJN: BP7541, KG ZA 11-20 (Happy Lights)
Merkenrecht. Domeinnaamrecht. Adwords voor niet-gelijk product. Het Belgische Melan verkoopt die lichtslingers onder de productnaam “Happy Lights” in welk verband zij op 22 november 2010 een Benelux beeldmerk heeft gedeponeerd in de klasse 11 (verlichting); inschrijvingsnr. 0892886 (klik plaatje voor vergroting). Het Nederlandse Team LC Concept BV heeft 5 december 2010 “Happy Lights” als Benelux woordmerk gedeponeerd in de klasse 28 (speelgoed) inschrijvingsnr. 1215112. Team LC concept BV is tevens houder van domeinnamen: www.happylights.nl en www.cottonballlights.com. Onder Happy Lights brengt Team LC Concept BV speelgoedhelicoptjes met led-verlichting op de markt. Slechts de vordering rondom AdWords met referentie aan VT Wonen wordt toegekend
3.5. Vooropgesteld wordt dat niet iedere domeinnaam als een handelsnaam kan worden aangemerkt. Vastgesteld moet worden of de domeinnaam ook de naam is waaronder de onderneming feitelijk wordt gedreven. In dit verband is van belang het gebruik van de website www.happylights.nl.
Op deze website wordt op de linkerhelft van de pagina het product led-helicopter Happy Lights en op de rechterhelft het product Cotton Ball Lights gepresenteerd en onderaan de website staat duidelijk vermeld dat Happy Lights en Cotton Ball Lights producten zijn van Team LC Concept BV. De domeinnaam wordt zo niet als handelsnaam gebruikt maar als verwijzing naar producten. De stelling van Malon dat Team LC Concept BV c.s. inbreuk maakt op haar handelsnaam¬rechten wordt dan ook verworpen.3.6. Melan stelt dat Team LC Concept BV c.s. op grond van artikel 2.20 lid 1 sub a. en sub c. BVIE inbreuk maakt op haar beeldmerk, waarin het woord Happy Lights is opgenomen. Melan stelt dat sprake is van inbreuk op grond van artikel 2.20 lid 1 sub a omdat beide merken worden gebruikt voor waren in de klasse “verlichting”. Volgens Melan betreft de helicopter ook verlichting.
Melan stelt voorts dat sprake is van inbreuk op grond van artikel 2.20 lid 1 sub c. BVIE omdat Team LC Concept BV c.s. wil aanhaken bij de naam van de lichtslingers en katoenen bollen van Melan teneinde ongerechtvaardigd voordeel te trekken uit en/of afbreuk te doen aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk Happy Lights en de onderneming en/of producten van Melan.
(...)
De vorderingen, bezien tegen de hiervoor opgenomen overwegingen3.10. Vordering 1: verbod tot het gebruik van het teken ,, happylights” als merk of productnaam voor het speelgoedhelicoptertje met led-lichtje.
Deze vordering wordt afgewezen.
Een grond voor dit verbod is niet verstrekt, en niet aan te nemen.
Het gebruik van ,,happy lights” als handelsnaam door gedaagden is niet gebleken. Er is onvoldoende grond om te vrezen dat dit gebruik in de toekomst zal plaatsvinden. Ook in dit opzicht dient de vordering te worden afgewezen.
Een algemeen verbod voor het gebruik als adword is ook niet op zijn plaats. Internetreclame voor het speelgoedhelicoptertje met behulp van het adword,, happy lights” is rechtmatig. Onrechtmatig is het gebruik van het adword bij reclame, niet zijnde rechtmatige vergelijkende reclame, voor de cotton ball lights.
In dit geval dienen gedaagden in ieder geval ter opheffing van de onrechtmatigheid en ter compensatie van aangebrachte schade de volgende maatregelen te treffen:
- verwijdering van elke vorm van reclame voor cotton ball lights van de site;
- verwijdering van alle bolvormen op de site, met name in de balk boven de afbeelding van de helicopter.
Toewijsbaar zijn verder de algemene verboden van de huidige site of soortgelijke onrechtmatige inrichting ervan, zoals in het dictum verwoord.3.11. Vordering 2: gebod om met onmiddellijke ingang iedere verwijzing naar VT Wonen van www.happylights.nl en www.cottonballlights.com te verwijderen en verwijderd te houden.
Deze vordering is gebaseerd op onrechtmatige daad, oneerlijke mededinging. Zij is niet nader onderbouwd. Beoordeeld dient te worden of een enkele verwijzing naar VT Wonen, in een overigens in alle opzichten rechtmatige invulling van de site, onrechtmatig is. Dit is niet aannemelijk. In dat geval vestigen gedaagden immers de aandacht van het publiek dat zij rechtmatig bereikten, op het concurrerend product van Melan. Daar heeft Melan uitsluitend profijt van. Gedaagden mogen op die wijze, rechtmatig, verwijzen naar een trend in woningverlichting.
Deze vordering behoort daarom te worden afgewezen.3.12. Vordering 3: veroordeling tot het plaatsen van een rectificatie op de homepage van www.cottonballlights.com.
Het spoedeisend belang van Melan bij deze rectificatie is onvoldoende aannemelijk. Haar belang lijkt méér gediend bij opheffing van de onrechtmatigheden die kleven aan inhoud en adword.
Ook deze vordering zal worden afgewezen.3.13. Het sub 5. en 6. gevorderde zal worden afgewezen nu het merk Happy Lights en de domeinnaam happylights.nl wel door Team LC Concept BV c.s. mag worden gebruikt voor zover dit gebruik betrekking heeft op de helicopter.
Lees de uitspraak hier(link) en hier(pdf).
Regeling: BVIE art. 2.20 lid 1 sub a en sub c