DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IT 1466

Hoe competent moeten partijen zijn om een IT-overeenkomst af te sluiten?

J.L.G. Dietz, Hoe competent moeten partijen zijn om een IT-overeenkomst af te sluiten?, bewerkt voor ITenRecht.
Bijdrage ingezonden door Jan Dietz, Sapio, TU Delft en Universiteit Antwerpen. Zie eerder IT 54, IT 688 en IT 903. Tijdens de nakoming van de verplichtingen uit een IT-overeenkomst, met name waar het bedrijfsmatige software zoals ERP-systemen betreft, ontstaat er gemakkelijk zoveel onenigheid tussen partijen dat ze bij de rechter eindigen. De juridische grondslag van de rechtszaak (verzuim, wanprestatie, enz.) verhult daarbij veelal de eigenlijke oorzaak van het conflict. Die schuilt namelijk in onvoldoende competentie, bij beide partijen. De klant schiet tekort bij het vaststellen van de benodigde functionaliteit en in het begrijpen van wat haar te wachten staat. De leverancier schiet tekort in het begrijpen van de bedrijfsvoering van de klant en in het aantonen dat de geboden functionaliteit van het IT-systeem overeenkomt met de benodigde. Het vakgebied enterprise engineering biedt de sleutel tot een effectieve
en definitieve oplossing van deze problematiek. Zolang partijen niet vanuit dit gedachtegoed te werk gaan, zullen hun competenties onvoldoende blijven, en zal Vrouwe Justitia verkeerd blijven wegen en oordelen. Daarom mag ook zij niet
haar ogen sluiten voor het probleem en voor de oplossing.

Bij de klant heerste primair onbegrip over wat een ERP-systeem is, hoe dat dienst zou kunnen doen als een geschikt EIS voor haar bedrijfsprocessen, en hoe zij ooit een goed doordacht besluit zou kunnen nemen over de aanschaf van het systeem. Bij de leverancier heerste vooral onbegrip over de bedrijfsprocessen van de klant en de daaruit voortvloeiende functionaliteit die het ERP-systeem zou moeten bieden. Bovendien was het nog onduidelijk in hoeverre de kern van het ERP-systeem met zijn standaard mogelijkheden tot aanpassing, de ‘kern’ van de benodigde functionaliteit in de branche van de klant zou afdekken, en welke specificaties dientengevolge tot aanvullend maatwerk zouden moeten leiden voor de klant. Om deze redenen zijn de partijen, die met goede bedoelingen waren begonnen aan een voor beiden profijtelijk lijkende samenwerking, na jaren van strijd uiteindelijk voor de rechter geëindigd.

Lees het artikel

IT 1464

Modelcontract levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers is algemeen verbindend voorschrift

CBB 5 maart 2014, ECLI:NL:CBB:2014:80 (Vereniging Eigen Huis tegen de Autoriteit Consument en Markt)
Als randvermelding. Modelcontract levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers. Algemeen verbindend voorschrift. Elektriciteitswet. Gaswet. Appellante stelt dat het besluit tot vaststelling van het Modelcontract kwalificeert als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het Modelcontract is in de opvatting van appellante een uitwerking van het bepaalde in artikel 95na van de Elektriciteitswet 1998. Volgens verweerster is de vaststelling van het Modelcontract een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College is van oordeel dat sprake is van een algemeen verbindend voorschrift.

3.2 Het College is van oordeel dat hier sprake is van een algemeen verbindend voorschrift, waartegen ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a (oud), in samenhang gelezen met artikel 7:1, eerste lid van de Awb geen bezwaar en beroep openstond. Het College overweegt daartoe als volgt.

Een algemeen verbindend voorschrift is een naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende regel, uitgegaan van het openbaar gezag dat de bevoegdheid daartoe aan de wet ontleent. Een algemeen verbindend voorschrift onderscheidt zich van andere besluiten doordat het algemene abstracte regels bevat, die zich zonder nadere normering voor herhaalde concrete toepassing lenen.

Het College stelt vast dat met het Modelcontract weliswaar in hoofdzaak een gestandaardiseerd format voor de op grond van artikel 95m E-wet, respectievelijk artikel 52b Gaswet door alle leveranciers verplicht aan te bieden contractvorm met een onbepaalde looptijd is vastgelegd, maar het is daartoe niet beperkt. In het Modelcontract wordt de leverancier de verplichting opgelegd om een eventuele wijziging van de variabele tarieven (slechts) op 1 januari en/of 1 juli door te voeren en de geldende algemene voorwaarden van Energie Nederland toe te passen. De E-wet en Gaswet verplichten de leverancier daartoe niet. In zoverre is sprake van nieuwe, zelfstandige normstelling. Het betoog van appellante dat het Modelcontract geen zelfstandige normstelling bevat kan derhalve niet slagen. Het besluit houdende vaststelling van het Modelcontract voldoet ook overigens aan de kenmerken van een algemeen verbindend voorschrift. Immers, zoals verweerster terecht heeft betoogd, heeft het besluit externe werking, omdat het de rechtspositie raakt van anderen dan verweerster zelf. Het besluit geldt niet alleen voor leveranciers die op het moment van de inwerkingtreding van het besluit actief zijn, maar ook voor nieuwe leveranciers en heeft derhalve betrekking op een wellicht bepaalbare, doch potentieel onbeperkte groep rechtssubjecten. Haar bevoegdheid tot het vaststellen van het Modelcontract ontleent verweerster aan artikel 95na, tweede lid, E-wet en artikel 52ca, tweede lid, Gaswet.

Verweerster had het bezwaar dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren.
IT 1461

Geen deugdelijke contractuele grondslag voor mobiel internet

Ktr. Rechtbank Oost-Brabant 25 juli 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:6453 (Consument/Direct Pay)
Met samenvatting van Martine Brons, LinkedIn. Consumentenovereenkomst. Roaming. Niet afgesloten internetbundel. Een consument heeft met Youfone een abonnement voor mobiele telefonie afgesloten. De consument meende Wifi te gebruiken voor mobiel internetten en wanneer hij een factuur voor mobiel internetgebruik krijgt, betaalt hij deze niet. Bij de overeenkomst is geen mobiele internetbundel afgesloten.  Een deugdelijke contractuele grondslag voor het in rekening brengen van kosten voor mobiel internet kan hieruit dan ook niet worden afgeleid.

2.8. [..] Noch uit de gebruikersovereenkomst noch uit de bevestigingsmail van Youfone blijkt dat [gedaagde] en Youfone afspraken hebben gemaakt over gebruik door [gedaagde] van het netwerk van Youfone voor mobiel internet of het in rekening brengen van kosten ter zake. Een deugdelijke contractuele grondslag voor het in rekening brengen van kosten voor mobiel internet kan hieruit dan ook niet worden afgeleid.
 
Voor zover Direct Pay op grond van haar algemene voorwaarden aanspraak wenst te maken op de gebruikskosten voor mobiel internet, heeft zij haar stellingen onvoldoende onderbouwd. Nu [gedaagde] betwist dat er een overeenkomst met Youfone bestaat ter zake het gebruik van mobiel internet, had Direct Pay bijvoorbeeld moeten aangeven op welke artikelen van haar algemene voorwaarden zij een beroep doet. Ook de stelling van Direct Pay dat [gedaagde] bekend was met het tarief voor internetten zonder abonnement in Nederland, omdat dit stond vermeld op het met de bevestigingsmail meegestuurde tarievenoverzicht, oordeelt de kantonrechter onvoldoende om daaruit een betalingsverplichting van [gedaagde] af te leiden. De enkele bekendheid van [gedaagde] met het tarief voor de gebruikskosten voor mobiel internet, betekent nog niet dat Direct Pay op grond daarvan aanspraak kan maken op betaling van die kosten door [gedaagde]. Bovendien betreft de verschuldigdheid van de gebruikskosten voor mobiel internet de kern van de overeengekomen verplichtingen en kan daarom niet als overeengekomen beschouwd worden enkel op grond van een tarievenoverzicht in de algemene voorwaarden. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde] de gebruikskosten voor mobiel internet niet verschuldigd is op grond van de algemene voorwaarden en het tarievenoverzicht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de gebruikskosten voor mobiel internet al in een kort tijdsbestek behoorlijk kunnen oplopen en een veelvoud zijn van de kosten voor het abonnement Youfone 250 dat [gedaagde] met Youfone heeft afgesloten. Tevens wijst de kantonrechter er ten overvloede op dat het op het tarievenoverzicht vermelde tarief voor internetten zonder abonnement Nederland (€ 1,00 per MB) hoger ligt dan het tarief dat men krachtens de Verordening (EG) nr. 544/2009 verschuldigd is voor dataroaming in een ander EU-land dan het eigen land (€ 0,80 per MB). Roaming is het gebruikmaken van een ander telefonienetwerk dan het netwerk waarbij men een abonnement heeft afgesloten, hetgeen men ook vaak ongemerkt doet. Het verschijnsel roaming is enigszins te vergelijken met het ongemerkt gebruik maken van het mobiele netwerk van Youfone dat [gedaagde] heeft gedaan terwijl hij meende via Wifi te internetten. Ingevolge voornoemde verordening stopt de dataroaming indien men een plafond van rond de € 50,00 heeft bereikt – tenzij men voor een andere limiet heeft gekozen. Bovendien wordt men gewaarschuwd als men 80% van dat plafond heeft bereikt. Op het tarievenoverzicht wordt van dergelijke maatregelen om hoge kosten te voorkomen geen melding gemaakt en gesteld noch gebleken is dat Youfone daarvoor heeft zorg gedragen.
 
2.9. Gelet op het voorgaande biedt de overeenkomst van december 2011 naar het oordeel van de kantonrechter geen deugdelijke grondslag voor het in rekening brengen van de gebruikskosten voor mobiel internet aan [gedaagde].
IT 1456

Dwingende bewijskracht van schriftelijke overeenkomst

Ktr. Rechtbank Oost-Brabant 13 maart 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:971 (Proximedia tegen Quality-toys)
Tussenvonnis. Bewijsopdracht. Dwaling. Reflexwerking wet oneerlijke handelspraktijken? Dwingend bewijskracht schriftelijke overeenkomst. Quality-toys drijft als ondernemer in de vorm van een eenmanszaak (zonder personeel) een detailhandel in vrijetijdsartikelen, genaamd ‘Quality-toys’, gevestigd op het woonadres. Daarin staat te lezen, in strijd met hetgeen expliciet mondeling is toegezegd, dat sprake zou zijn van een maandelijkse bijdrage van € 283,14. Gedaagde kreeg de indruk dat zij was opgelicht, althans met opzet was misleid.

2.5 (...) “10.1.1 De onderhavige overeenkomst is een duurovereenkomst van bepaalde tijd en is gesloten voor een duur van 48 MAANDEN. De Abonnee kan evenwel besluiten de overeenkomst tussentijds op te zeggen mits de betaling van een opzeggingsvergoeding gelijk aan 40% van de nog niet vervallen maandelijkse bijdragen voor de nog lopende periode.
In dat geval zal de overeenkomst pas als beëindigd worden beschouwd wanneer BeUp hiervan op de hoogte wordt gesteld d.m.v. een aangetekende brief met betalingsbewijs van de opzeggingsvergoeding en wanneer BeUp volledige betaling heeft verkregen van voornoemde vergoeding en alle nog openstaande vorderingen in het kader van de overeenkomst.
10.1.2
In alle gevallen van contractbreuk door de Abonnee, anders dan op grond van een toerekenbare tekortschieten van BeUp in de nakoming van haar verbintenis, is deze gehouden om aan BeUp de daaruit voor BeUp voortvloeiende schade te vergoeden. Deze schade wordt forfaitair vastgelegd op een som die gelijk is aan 40% van de nog niet vervallen maandelijkse bijdragen voor de nog lopende periode.”

3.2. (...)
Omdat aan [gedaagde] expliciet was medegedeeld dat zij slechts eenmalig een bedrag van € 90,-- diende te voldoen en zij verder geen kosten verschuldigd zou zijn, heeft [gedaagde] direct na ontvangst van de factuur de overeenkomst eens doorgenomen. Daarin staat te lezen, in strijd met hetgeen expliciet mondeling is toegezegd, dat sprake zou zijn van een maandelijkse bijdrage van € 283,14. [gedaagde] kreeg de indruk dat zij was opgelicht, althans met opzet was misleid. Zij heeft Proximedia e-mails en een aangetekende brief gestuurd waarin zij te kennen heeft gegeven dat zij niet met Proximedia wenst samen te werken en dat zij per direct het zogenaamde contract opzegt. Bij brief van 27 november 2012 heeft zij, voor zover dat niet reeds eerder rechtsgeldig was gebeurd, de overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd op grond van dwaling.
[gedaagde] stelt daartoe dat de dwaling te wijten is aan door Proximedia verstrekte inlichtingen en/of aan een schending van Proximedia van een op haar rustende mededelingsverplichting. Indien [gedaagde] op de hoogte was geweest van de aard en inhoud van de overeenkomst en mitsdien een juiste voorstelling van zaken had gehad, was zij met Proximedia de onderhavige overeenkomst niet aangegaan. [gedaagde] is van oordeel dat de bewijslast omtrent de al dan niet door Proximedia verstrekte informatie omgekeerd dient te worden op grond van artikel 6:193j BW. Aan [gedaagde] komt immers, middels reflexwerking, een beroep toe op de Wet op de Oneerlijke Handelspraktijken. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat sprake is van misleidende en agressieve handelspraktijken.
(...)
4.4.
In de overeenkomst staat uitdrukkelijk vermeld dat maandelijks een bedrag van € 234,-- (exclusief BTW) verschuldigd is en eenmalig een bedrag van € 90,-- voor dossierkosten. De kantonrechter overweegt dat de overeenkomst tussen partijen dwingend bewijs oplevert van de door Proximedia gestelde overeenkomst, zodat ingevolge de artikelen 156 en 157 Rv, behoudens tegenbewijs, vast staat de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen van [gedaagde]. [gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren tegen de in de overeenkomst opgenomen betalingsverplichting om maandelijks een bedrag van € 234,-- (exclusief BTW) en eenmalig een bedrag van € 90,-- te voldoen.
IT 1453

Eerste digitaal gevoerde kantonprocedure

Ktr. Rechtbank Oost-Brabant 13 maart 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:1145 (eKanton I)
eKanton. Artikel 96 Rv. Eerste digitaal gevoerde kantonprocedure. Het geschil digitaal aanhangig gemaakt door gebruik te maken van de daartoe geboden internetfaciliteiten. Non-conformiteit bij verkoop van een woning. Schending van veiligheidsnormen betreffende de technische installatie. Verwarming van het water in een koudwaterleiding doordat deze te dicht naast de leiding van de c.v. is aangelegd levert non-conformiteit op. Kelderluik-jurisprudentie als aanwijzing voor non-conformiteit. Jurisprudentie inzake aansprakelijkheid voor gevaarzettende omstandigheden (relatief eenvoudige risico-uitsluiting).

8.2. Feit is dat de kans op legionella, hoe klein ook, in het leven wordt geroepen door een omstandigheid die zich blijkens de door de wetgever gehanteerde normen niet mag voordoen. Hoe klein die kans ook is, de gevolgen bij realisatie van die kans kunnen bijzonder groot zijn. De uitsluiting van het risico vergt een in verhouding tot de koopsom van de woning geringe uitgave (minder dan 1% van de koopsom). Beziet men de jurisprudentie inzake aansprakelijkheid voor gevaarzettende omstandigheden4, dan volgt daaruit dat in de geschetste omstandigheden (risico met ernstige gevolgen, dat zich relatief eenvoudig laat uitsluiten) aansprakelijkheid van de persoon die het kenbaar risico heeft laten bestaan al snel wordt aangenomen. Aan die jurisprudentie ontleent de kantonrechter het algemeen beginsel dat de eigenaar van een zaak gehouden is die maatregelen te treffen om eenvoudig uit te sluiten risico's die tot ernstige gevolgen voor derden kunnen leiden ook daadwerkelijk uit te sluiten op het moment dat die hem bekend zijn. Daarop voortbordurend mag de koper van zo'n zaak dus verwachten dat de verkopende eigenaar dergelijke maatregelen heeft getroffen. Als dan achteraf blijkt dat dat niet is gebeurd, ligt daarin een derde aanknopingspunt voor het aannemen van non-conformiteit.
IT 1449

Geen matiging boete schending gebruikslicentie persoonsgegevens

Rechtbank Amsterdam 26 februari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:898 (Memory Publications tegen Trius)

Gebruikslicentie persoonsgegevens. Geen matiging boete. Eiseres vordert schadevergoeding die voortvloeit uit de boetes van de door haar verleende licenties aan Trius. Daaraan legt zij ten grondslag dat Trius de licentiebepalingen heeft overtreden en is tekortgeschoten in de nakoming van de gesloten overeenkomsten. De rechtbank stelt vast dat Trius zich niet heeft gehouden aan de verboden om persoonsgegevens uit de overeenkomsten aan derden te geven en te gebruiken voor communicatie over andere evenementen dan die van Memory Events. Voor matiging van de boete is geen aanleiding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.

4.7. Bovenstaande leidt tot de tussenconclusie dat Trius zich niet heeft gehouden:
-aan het verbod om persoonsgegevens uit overeenkomst I aan een derde (door) te geven, en
-aan het verbod om persoonsgegevens uit overeenkomst II aan een derde (door) te geven, en
-aan het verbod om persoonsgegevens uit overeenkomst II te gebruiken voor communicatie over andere carrière-evenementen dan die van Memory Events.
Memory Publications vordert betaling van twee maal de boete zonder te specificeren op welke van de drie overtredingen zij het oog heeft. Mr. Kaaks heeft daarover ter zitting opgemerkt dat Memory Publications van mening is dat de boete op elk van de drie overtredingen van toepassing is en dat zij met het gevorderde zelf de boete heeft gemaximeerd. De rechtbank is van oordeel dat nu drie overtredingen hebben plaatsgevonden en tweemaal de boete is gevorderd de vraag of tegenover de twee overtredingen van overeenkomst II één of tweemaal de boete is verbeurd in het midden kan blijven. De vordering van Memory Publications ligt derhalve voor toewijzing gereed, tenzij het beroep van Trius op matiging van de gevorderde boete slaagt.

4.8. Bij de beoordeling van dit beroep van Trius op matiging staat voorop, dat matiging slechts aan de orde kan zijn, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist (artikel 6: 94 lid 1 BW). Dit brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (zie HR 7 april 2007, NJ 2007, 262 (Intrahof/ Bart Smit)). Een en ander brengt met zich dat de rechtbank in het onderhavige geval een belangenafweging moet maken.

4.8.1. Memory Publications heeft een commercieel belang bij naleving van de licentiebepalingen en het daarin opgenomen verbod. Zoals zij onbetwist heeft gesteld, zullen potentiële opdrachtgevers niet meer bereid zijn om de vraagprijs voor de databestanden te betalen als blijkt dat tegen ongeoorloofd gebruik niet effectief wordt opgetreden. Zij kunnen dan op een andere (illegale) wijze aan de gegevens komen. Uit de stellingen van Memory Publications komt naar voren dat zij de persoonsgegevens verkrijgt doordat zij zelf eerst investeringen heeft gedaan om de gegevens te verkrijgen. Memory Publications heeft onbetwist gesteld dat één van haar kernactiviteiten bestaat uit het opbouwen van databases met persoonsgegevens. Memory Publications heeft daarmee een groot belang bij bescherming van haar investeringen. Verder heeft Memory Publications onbetwist naar voren gebracht dat het doorgeven van de gegevens door opdrachtgevers tot gevolg heeft dat haar concurrentiepositie ter zake van (de organisatie van) beurzen verzwakt. Tot slot heeft Memory Publications onbetwist gesteld dat zij met de boete tracht te waarborgen dat – met het oog op de Wet bescherming persoonsgegevens – slechts een beperkt aantal werkgevers over de gegevens beschikt.

Tegenover de belangen van Memory Publications bij effectuering van de boete, staat dat Trius heeft betoogd dat matiging op zijn plaats is, omdat Memory Publications niet inzichtelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden. De rechtbank volgt Trius hierin echter niet. De enkele omstandigheid dat Memory Publications (mogelijk) geen schade heeft geleden, althans dit op dit moment niet inzichtelijk heeft gemaakt, leidt er niet toe dat reeds om die reden de boete moet worden gematigd. Dit geldt te meer nu uit de stellingen van Memory Publications volgt dat het boetebeding met name erop is gericht te voorkomen dat de gegevens bij derden belanden.

Verder heeft Trius naar voren gebracht dat de verhouding tussen de door Trius voor de databestanden betaalde prijs en de boete aanleiding moet zijn voor matiging. Trius heeft echter niet onderbouwd in welk opzicht dit gegeven van belang is bij de beoordeling van de vraag of matiging van de boete moet plaatsvinden. De enkele omstandigheid dat er een verschil bestaat tussen de door Trius betaalde prijs en de boete is onvoldoende. Ook heeft Trius aangevoerd dat er sprake is van een wanverhouding tussen de omvang van de overtreding en de boete. Volgens Trius zijn er slechts acht personen aangeschreven uit een databestand van 17.500 personen. Dit betoog legt naar het oordeel van de rechtbank geen gewicht in de schaal. Het staat namelijk geenszins vast dat slechts acht personen zouden zijn aangeschreven, nog los van de vraag of dat op zichzelf aanleiding zou zijn tot matiging. Memory Publications heeft immers onweersproken gesteld dat zij door een steekproef te houden een aantal personen op het spoor gekomen die een uitnodiging hadden ontvangen. Memory Publications heeft daarmee niet in beeld kunnen krijgen om hoeveel personen het gaat en vermoedt dat het om veel meer personen gaat dan degenen die uit de steekproef naar voren kwamen. Nu Trius stelt dat er sprake is van een wanverhouding lag het ook op haar weg om dit nader te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten terwijl dit - zoals naar voren is gebracht namens Trius toen daar op de zitting naar werd gevraagd - wel in haar vermogen lag.

Tenslotte geldt dat de rechtbank Trius evenmin volgt in haar verweer dat sprake is van een eenheidsboete, zodat deze gematigd moet worden, waarbij zij verwijst naar het arrest van de HR van 13 februari 1998 (NJ 1998, 725). De licentiebepalingen uit overeenkomst I en II zijn immers specifiek beschreven vormen van overtreding van het verbod (zie hiervoor onder 2.5) en zien niet op ‘vele, mogelijk sterk uiteenlopende tekortkomingen’ zoals het geval was in de casus uit bovengenoemd arrest. Dat het beding slechts van toepassing is bij het verstrekken van de persoonsgegevens als geheel, zoals door Trius naar voren is gebracht, vindt geen steun in de overeenkomst.

4.9. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de wederzijdse belangen van partijen, niet worden gezegd dat de gevorderde boete buitensporig en derhalve onaanvaardbaar is. Evenmin is de boete naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Trius heeft aan dit verweer geen andere stellingen ten grondslag gelegd dan hiervoor onder 4.8.1 aan de orde zijn gekomen. Er bestaat daarmee geen aanleiding voor matiging van de boete.

Lees de uitspraak hier:
ECLI:NL:RBAMS:2014:898
(link)
ECLI:NL:RBAMS:2014:898 (pdf)

IT 1438

Moet duidelijk zijn dat reclame over 'refurbished' telefoontoestel gaat

RCC 6 februari 2014, dossiernummer 2013/00687 (Refurbished toestel)
Misleidend en oneerlijk. Levertijd. Garantie. Onduidelijke informatie. De klacht richt zich succesvol tegen de volgende uiting: “’Ready to go’ Delivery: Dit toestel wordt inclusief hoogwaardige kwaliteit oplader en accu geleverd. (…)” Onder het kopje “Levering” staat onder meer: “Origineel product: Op onze website worden enkel 100% originele merkproducten en OEM (Original Equipment Manufacturer) producten aangeboden.” “Product & Garantie: Op dit product zit 30 dagen volledige omruilgarantie, [..] Het gaat hier om zogenaamde tot in complete nieuwstaat gereviseerde modellen die met een nieuwe garantietermijn worden geleverd”. “Bedenktijd: Op dit product zit een bedenktijd van 7 werkdagen [..]”

De Commissie oordeelt dat het gaat om essentiële informatie (refurbished toestel) die niet duidelijk is vermeld, waardoor niet duidelijk is welke garantietermijn van toepassing is. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Het feit dat, naar adverteerder stelt, het aanbieden van refurbished toestellen algemeen geaccepteerd is, betekent niet dat men, indien men een dergelijk toestel aanbiedt, dit niet duidelijk moet vermelden. Dit is, zoals de voorzitter overwoog, essentiële informatie die aan geïnteresseerden direct kenbaar moet worden gemaakt. In de onderhavige uiting staat dit pas onder het kopje “Levering” en dan ook nog in het midden van de onder het subkopje “Product & Garantie” staande tekst, na informatie over de aard en de duur van de garantie(periode). Hierdoor is ook niet dan wel onvoldoende duidelijk welke garantie(termijn) op het aangeboden product van toepassing is.

Blijkens het voorgaande is voor de gemiddelde consument onduidelijke informatie verstrekt als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code NRC. Voorts kan de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Tevens is de uiting, gelet op het vorenstaande, voor wat betreft het gebruik van het woord “garantie” in strijd met artikel 12 NRC.

IT 1436

Samenwerking in softwarelicentieverkoop kan niet per direct worden opgezegd

Vzr. Rechtbank Gelderland 14 februari 2014, KG ZA 14-27 (Forlan tegen X)
Uitspraak ingezonden door Maarten Russchen, Russchen advocatuur. Bevoegdheid. Belgisch recht. Softwarelicentieverkoop. In het bevoegdheidsincident: De rechter in Nederland is bevoegd op grond van artikel 5 aanhef en onder 1 en 3 jo. art. 31 EEX-Vo, omdat een van de relaties/klanten van Forlan in Barneveld (Nederland) is gevestigd. In de hoofdzaak: Artikel 4 lid 1 onder b Rome I wordt een dienstverleningsovereenkomst beheerst door het recht van het land waar de dienstverlener zijn gewone verblijfplaats heeft, zodoende is Belgisch recht van toepassing.

In een aantal opzichten waren partijen het wel met elkaar eens over de samenwerking waarbij Forlan gebruikslicenties van een softwarepakket in Nederland op de markt zal zetten en verkopen. Dat in vier weken tijd de samenwerking zodanig is gewijzigd dat directe opzegging nodig was, is niet aannemelijk. De onduidelijke positie van Y binnen Forlan is onvoldoende om zonder enige opzegtermijn te beëindigen. De dienstverlening dient te worden hervat gedurende drie maanden. Het wordt X, onder last van een dwangsom, verboden om drie genoemde klanten van Forlan te benaderen.

4.11. Gelet op deze omstandigheden moet (ook naar Belgisch recht) worden aangenomen dat X de overeenkomst niet zonder inachtneming van een opzegtermijn heeft mogen beëindigen. X had daarbij in ieder geval de tussen partijen afgesproken opzegtermijn van drie maanden in acht moeten nemen. Er is daarom aanleiding de vordering van Forlan onder 3.3.b. toe te wijzen in die zin, dat X de overeenkomst tussen partijen gedurende een periode van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van dit vonnis, dient na te komen door de dienstverlening aan Forlan en haar klanten - die door X sedert 12 december 2013 was gestaakt - voort te zetten / te hervatten conform de tussen partijen van kracht zijnde afspraken.

4.12. (...) Vast staat dat Forlan inmiddels twee klanten heeft die de DigiWerkbon-programmatuur van haar hebben afgenomen. Er is aanleiding deze vordering van Forlan toe te wijzen in die zin, dat X wordt veroordeeld zich te onthouden van het benaderen van deze twee klanten. Forlan heeft daarbij ook belang, omdat het kennelijk de bedoeling is dat zij, na het einde van de samenwerking met X, met die bestaande klanten verder gaat met de gebruikmaking van de software van X waarvan X dan volgens art. 13 twee alinea onder 4 van de overeenkomst de broncode moet verschaffen aan Forlan.
IT 1435

Toegang niet afsluiten, rechtvaardigt niet het ongeautoriseerd gebruik

Rechtbank Amsterdam 19 februari 2014, HA ZA 13-406 (Bruno Press tegen Yourscene c.s.)
Uitspraak ingezonden door Fulco Blokhuis, Boekx Advocaten. Tussenvonnis. Uitleg licentie. Citaatrecht: meer dan naam tijdschrift. Download met oude logingegevens. Geen forfaitaire verhoging. SIDN-geregistreerde Domeinnaamhoudster, cookieplaatser invloed op inhoud website. Bruno Press richt zich op exploitatie van foto's. Zij heeft met Yourscene een licentie-overeenkomst voor hergebruik van foto's uit haar database. Het is niet aannemelijk dat er onbeperkt de bevoegdheid werd verleend om de opnamen te gebruiken voor alle door Yourscene of concernpartners geëploiteerde websites. Dat Bruno Press heeft nagelaten de toegang af te sluiten na afloop van de overeenkomst, is geen rechtvaardiging voor het ongeautoriseerd gebruik.

Foto's die gebruikt zijn onder het citaatrecht van 15 of 15a Aw, behoeven een meer duidelijke vermelding zoals de naam van de maker. Het enkele vermelden van de naam van het tijdschrift waaraan het citaat is ontleend is dus onvoldoende.

Dat Bruno Press op voet van 27a lid 2 Aw niet bevoegd is om zelfstandig de geleden schade te vorderen en dit verweer nu pas is gevoerd, wordt Bruno Press in de gelegenheid gesteld om te reageren. Hoe sympathiek de redenering voor een forfaitaire verhoging ook is, zij past niet in het systeem van het Nederlandse schadevergoedingsrecht bij onrechtmatige daad. Het systeem gaat uit van een reële schadevergoeding.

4.9. Naar het oordeel van de rechtbank mag in het algemeen uit de registratie van een domeinnaamhoudster bij SIDN worden afgeleid dat de betrokken houdster, behoudens tegenbewijs, invloed heeft op de inhoud van de website. Eenzelfde vermoeden duikt op uit de omstandigheid dat op de website wordt gemeld dat deze "onderdeel uitmaakt" van een bepaalde rechtspersoon. Dat geldt overeenkomstig voor het geval een bepaalde rechtspersoon op de betreffende website doet vermelden dat zij via die website cookies op de computer van de bezoekers doet plaatsen.

 

IT 1423

Geen waardevergoeding gaslevering na ontbinding, `opgedrongen verrijking`

Hof Arnhem-Leeuwarden 11 februari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:999 (Appellant tegen Nederlandse Energiemaatschappij)
Contractenrecht. Koop op afstand. Bedenktijd. Overeenkomst tot levering van energie. Betwisting wilsovereenstemming ten aanzien van de levering van gas. Voorliggende vraag is of wettelijke regels inzake koop op afstand zijn geschonden. NEM vordert appellant te bevelen tot betaling van de levering van gas. Annulering is in de gegeven omstandigheden tijdig geschied. Vergoeding van de waarde van het geleverde gas ex artikel 6:203 lid 1 BW in de gegeven omstandigheden niet redelijk. Uitblijven van levering van elektriciteit levert geen aan de energiemaatschappij toerekenbare tekortkoming op. De afwezigheid van een elektriciteitsmeter komt voor rekening van de afnemer. Geen schending van toezegging en/of zorgplicht door de energiemaatschappij. Het hof wijst de vorderingen van NEM af.

5.3. Uit een geluidsopname van (het afsluitende gedeelte van) het telefoongesprek d.d. 29 mei 2008, waarin de overeenkomst tussen partijen is gesloten, blijkt dat gesproken wordt over de levering van gas en elektriciteit. [appellant] bestrijdt dit niet, maar stelt - zoals het hof zijn verweer begrijpt - dat zijn wil niet op de levering van gas gericht is geweest. Voorts stelt hij dat (de betreffende medewerkster van) NEM dit redelijkerwijs heeft dienen te begrijpen, aangezien het hele telefoongesprek ging over de levering van elektriciteit en het daarmee verband houdende probleem van het ontbreken van een elektriciteitsmeter. Pas op het eind van het gesprek is - voor hem ongemerkt - de levering van gas "ingeslopen", aldus [appellant].
Deze stelling wordt ondersteund door zijn - na ontvangst van de betreffende geluidsopname verzonden - brief aan NEM d.d. 14 november 2008:

"(…) In het gesprek wat wij hebben gevoerd met uw medewerkster is gesproken over de levering van elektriciteit in de bandopname wordt hier snel gas aan toegevoegd hetgeen erg misleidend is. (…)"

5.14. De ontbinding van de overeenkomst heeft tot gevolg dat de nadien door NEM gedane gasleveringen onverschuldigd zijn gedaan, zodat zij in beginsel recht heeft deze als onverschuldigd betaald terug te vorderen (artikel 6:203 lid 1 BW). Nu de levering van gas naar de aard niet ongedaan gemaakt kan worden, "treedt, voor zover dit redelijk is, vergoeding van de waarde van de prestatie op het ogenblik van ontvangst daarvoor in de plaats, indien de ontvanger door de prestatie is verrijkt, indien het aan hem is toe te rekenen dat de prestatie is verricht, of indien hij erin had toegestemd een tegenprestatie te verrichten" (artikel 6:210 lid 2 BW).

5.15. [appellant] betwist dat hij verplicht is tot ongedaanmaking in de vorm van waardevergoeding, aangezien volgens hem sprake is van een "opgedrongen" verrijking. Hiertoe voert hij aan dat hij in een reeks van brieven aan NEM heeft aangegeven dat hij van de levering van gas door NEM af wilde, maar dat NEM deze brieven steeds onbeantwoord heeft gelaten, terwijl overstappen naar een andere energieleverancier voor hem onmogelijk was, omdat NEM hem als "wanbetaler" had geregistreerd.

5.16. Het hof is van oordeel dat het in de gegeven omstandigheden niet redelijk is dat [appellant] de waarde van het aan hem geleverde gas zou moeten vergoeden. Daarbij kent het hof met name gewicht toe aan het feit dat [appellant] direct na ontvangst van de eerste termijnnota heeft bestreden dat tussen hem en NEM een overeenkomst met betrekking tot de levering van gas tot stand is gekomen en heeft verzocht dit ongedaan te maken, en dat hij dit standpunt in een reeks van daaropvolgende brieven heeft herhaald, zonder dat NEM hierop - op adequate wijze - heeft gereageerd.

5.21. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan hij redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat NEM zich verplichtte tot levering van elektriciteit zonder de aanwezigheid van een meter, althans tot het zorgdragen voor herinstallatie en heraansluiting van de meter. Indien de verkoopmedewerkster al tegen [appellant] zou hebben gezegd dat de afwezigheid van een meter geen probleem was, zou hieruit hooguit de verplichting voor NEM voortvloeien om van haar kant al het mogelijke te doen om levering van elektriciteit mogelijk te maken. [appellant] heeft echter niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist dat NEM aan deze verplichting heeft voldaan, maar dat dit niet tot het gewenste resultaat heeft geleid omdat herinstallatie en heraansluiting van de meter alleen door tussenkomst van [appellant] in persoon bewerkstelligd kon worden.

5.22. Ten aanzien van de vraag of NEM een zorgplicht jegens [appellant] heeft geschonden door hem niet naar een oplossing van het probleem te begeleiden, overweegt het hof als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij door Enexis op de hoogte is gesteld van de voorwaarden voor herinstallatie en heraansluiting van de meter. De enkele opmerking van [appellant] dat het hem ontgaat waarom hij als consument de oplossing had moeten kennen, en dat hij anders immers zelf wel actie zou hebben ondernomen (memorie van grieven sub 61), is daartoe naar het oordeel van het hof ontoereikend. Indien [appellant] al niet op de hoogte zou zijn gesteld door Enexis, had het bovendien op zijn weg gelegen om hiernaar bij Enexis te informeren. [appellant] heeft uit vorenbedoelde opmerking van de verkoopmedewerkster van NEM redelijkerwijs niet mogen afleiden dat hij van zijn eigen verantwoordelijkheid in dezen werd ontslagen. De omstandigheid dat NEM hem hierop pas bij brief van 12 juni 2009 gewezen, zo dit al als een schending van haar zorgplicht dient te worden aangemerkt, staat derhalve niet in causaal verband met de door [appellant] gestelde schade.

5.23. Uit het voorgaande volgt dat [appellant] de voor hem nadelige financiële gevolgen van de afwezigheid van een meter, die het rechtstreekse gevolg zijn van de fraude die heeft plaatsgevonden op zijn perceel, niet - op basis van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst - kan afwentelen op NEM. De (tegen)vordering van [appellant] is derhalve niet toewijsbaar.