Cessie ten behoeve van de inning van openstaande vorderingen
Prejudiciële vraag aan het HvJ EU 6 maart 2012, zaak C-119/12 (Probst tegen mr.nexnet GmbH)
Een samenvatting
via het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Trefwoorden: telecommunicatie
Onderwerp: richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (Pb L 201, blz. 37)
Het bedrijf mr.nexnet, verweerster in de herzieningsprocedure, vordert van verzoeker Probst op grond van gecedeerd recht vergoeding van geleverde telecomdiensten. Probst heeft een telefoonaansluiting met internettoegang (‘inbellen’) bij Deutsche Telekom AG. Hij gebruikt daarvoor een toegangsnummer van Verizon Deutschland, volgens verzoekster de rechtsvoorganger van Probst.
Probst blijft met betalen in gebreke, de vordering wordt gecedeerd, waarna verzoekster hem dagvaardt en betaling van de dienstverrichting + nevenkosten eist.
Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat de cessieovereenkomst nietig is wegens schending van de telecommunicatiewet. De rechtbank verwerpt het beroep, de beroepsrechter acht het ‘in wezen gegrond’, waarna de zaak voor herziening (en tot verwerping) bij het ‘Bundesgerichtshof’ voorligt.
Volgens de Duitse Telecomwet is het bij cedering van vorderingen verplicht om de cessionaris de noodzakelijke inlichtingen te verstrekken, waaronder het verstrekken van verkeersgegevens die onder het communicatiegeheim vallen omdat deze noodzakelijk zijn voor berekening van de kosten. Dit kan ook zonder toestemming van de abonnee. Dat is slechts anders bij inning van vorderingen ter zake van honoraria van artsen of advocaten. Hier gaat het echter om een ‘gekochte vordering’.
De verwijzende Duitse rechter stelt het Hof van Justitie van de Europese Unie de volgende prejudiciële vraag:
“Staat artikel 6 van richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (Pb L 201, blz. 37) toe dat door een aanbieder van diensten aan de cessionaris van een vordering ter zake van vergoedingen voor telecommunicatiediensten verkeersgegevens worden doorgezonden, wanneer voor de cessie ten behoeve van de inning van openstaande vorderingen ter zake van door de bank geweigerde betalingen, naast de algemene verplichting met betrekking tot het communicatiegeheim en de gegevensbescherming krachtens de desbetreffende wettelijke regeling, de volgende contractvoorwaarden gelden:
- De aanbieder van de diensten en de cessionaris verplichten zich ertoe de beschermde gegevens slechts in het kader van hun samenwerking en uitsluitend voor de aan de overeenkomst ten grondslag liggende doelstelling en op de telkens aangegeven wijze te verwerken en te gebruiken;
- zodra de kennisneming van de beschermde gegevens niet langer voor het bereiken van deze doelstelling noodzakelijk is, moeten alle in dit verband beschikbare beschermde gegevens onherroepelijk wordt gewist of worden teruggegeven;
- de contractpartijen hebben het recht om de naleving van de gegevens-bescherming en de beveiliging van de gegevens bij de andere contractpartij in de zin van deze overeenkomst te controleren; de toevertrouwde vertrouwelijke stukken en informatie mogen slechts toegankelijk worden gemaakt voor de medewerkers die deze voor de nakoming van de overeenkomst nodig hebben;
- de contractpartijen zullen deze medewerker conform deze overeenkomst tot geheimhouding verplichten; op verzoek, doch uiterlijk bij de beëindiging van de samenwerking tussen de contractpartijen moeten alle in dit verband beschikbare vertrouwelijke gegevens onherroepelijk worden gewist of aan de andere contractpartij worden teruggegeven?”
Kort geding; Belastingdienst niet verplicht tot verstrekking gegevens Luxemburgse tipgever. Infomatieplicht belastingplichtige: samenloop sancties; art 6 EVRM.
Beschikking; vordering op basis van artikel 36 juncto artikel 46 Wet bescherming persoonsgegevens tot verwijdering van een passage uit het onderzoeksverslag van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK).
Uit't
Artikel 1, tweede lid, van de Verordening (EG) nr. 2252/2004 (hierna: de Verordening), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 444/2009, bevat de verplichting om twee vingerafdrukken in het reisdocument op te nemen. Deze verplichting impliceert dat de aanvrager van het reisdocument ook feitelijk vingerafdrukken moet afstaan. De verbindendheid van de Verordening is door betrokkene nadrukkelijk niet ter discussie gesteld. Nu betrokkene heeft geweigerd om vingerafdrukken af te staan, heeft verweerder terecht besloten om de aanvraag niet (verder) in behandeling te nemen. De omstandigheid dat in de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001, in afwijking van de Verordening, de verplichting is opgenomen om vier vingerafdrukken af te staan, leidt niet tot een ander oordeel. Betrokkene heeft immers helemaal geen vingerafdrukken willen afgeven, ook niet de twee door de Verordening vereiste vingerafdrukken. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de nationale wettelijke regeling geen uitzondering op de verplichte afname van vingerafdrukken maakt voor personen met gewetensbezwaren.
Geschil tussen EMS en de Belastingdienst inzake transactiegegevens van buitenlandse creditcards en debitcards. Na tussenvonnis en na overleg tussen partijen heeft de Belastingdienst de vordering beperkt tot bepaalde gegevens. EMS wordt veroordeeld om bepaalde gegevens te verstrekken onder last van een dwangsom.
Met samenvatting van Hanneke van Lith, masterstudent