DOSSIERS
Alle dossiers

Telecomrecht  

IT 2342

HvJ EU: Regeling die leidt tot relatief grotere afname digitale netwerken ten opzicht van geëxploiteerde analoge kanalen, is discriminerend en onevenredig

HvJ EU 26 jul 2017, IT 2342; ECLI:EU:C:2017:597 (Persidera SpA), https://www.itenrecht.nl/artikelen/hvj-eu-regeling-die-leidt-tot-relatief-grotere-afname-digitale-netwerken-ten-opzicht-van-ge-xploitee

HvJ EU 26 juli 2017, IT 2342; IEFbe 2324; ECLI:EU:C:2017:597; zaak C‑112/16 (Persidera SpA) Elektronische communicatie. Telecommunicatiediensten. Richtlijnen 2002/20/EG, 2002/21/EG en 2002/77/EG. Gelijke behandeling. Via Minbuza: Verzoekster Persidera (v/h Telecom Italia Media Broadcasting = TIMB) vraagt nietigverklaring van besluiten (van respectievelijk ITA MinEZ en de ‘NMa’ tot toewijzing van gebruiksrechten van frequenties voor digitale terrestrische radio- en tv-uitzendingen omdat zij minder frequenties heeft gekregen dan zij voorafgaand aan de overschakelijk feitelijk al gebruikte. De besluiten zijn in strijd met het beginsel van de één-op-één-omzetting op grond van eerder beheer; verzoekster stelt ongelijke behandeling daar zij als enige nationale marktdeelnemer niet alle rechtmatig door haar beheerde zenders heeft kunnen omzetten. De frequenties zijn bovendien technisch onder de maat. Tegen het NMa-besluit voert zij aan dat dit in strijd is met EUrecht en ook de ITA Gw. De rechter in eerste aanleg verwerpt verzoeksters beroep en de zaak ligt nu voor bij de ITA RvS. Verzoekster dringt aan op het stellen van vragen aan het HvJEU. Zij bestrijdt het vonnis omdat, gezien arrest HvJEU C-380/05, de rechter miskent dat zij concurrentienadeel ondervindt door niet toepassen van het beginsel één-op-één omzetting. Interveniënten (telecombedrijven) zijn het niet met verzoekster eens: na omzetting van TIMB in Persidera (door overname van Rete A) is verzoekster eigenaar geworden van in totaal vijf multiplexen in digitale terrestre technologie, hetgeen het maximumaantal is dat voor elke marktdeelnemer is toegestaan.

De verwijzende ITA rechter (Raad van State) kan de zaak pas beslissen als duidelijk is dat de door verweerster gehanteerde toewijzingscriteria rechtmatig zijn. Antwoord HvJ EU:

IT 2332

Vragen aan HvJ EU: Is live-streaming van tv-programma's aanbod in de zin van Universeledienstrichtlijn?

HvJ EU 10 mei 2017, IT 2332; (France Télévisions tegen Playmédia), https://www.itenrecht.nl/artikelen/vragen-aan-hvj-eu-is-live-streaming-van-tv-programma-s-aanbod-in-de-zin-van-universeledienstrichtlij

Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 10 mei 2017, IEF 17029; IT 2332; IEFbe 2306; C-298-17-verwijzingsbeschikking (France Télévisions tegen Playmédia) Via Minbuza: Verzoekster vraagt de verwijzende rechter om nietigverklaring van een besluit van de France omroepraad (CSA, verweerder) waarmee verzoekster opdracht heeft gekregen om toe te laten dat de onderneming Playmédia (medeverweerster) op haar website ‘playtv.fr’ diensten beschikbaar stelt die verzoekster produceert. Verzoekster stelt bevoegdheidsoverschrijding en onrechtmatigheid van het besluit omdat de plicht tot beschikbaarstelling van programma’s daarmee boven het eigendomsrecht komt te staan, een mogelijke rechtvaardigingsgrond voor afwijking van de vrijheid van communicatie. CSA heeft de reikwijdte van artikel 31 van RL 2002/22 onjuist uitgelegd. Playmédia beroept zich op de verplichte beschikbaarstelling terwijl haar website niet aan de criteria van de RL voldoet.

IT 2330

Telemarketingboetes Pretium vernietigd

Overige instanties 27 jul 2017, IT 2330; ECLI:NL:CBB:2017:224 (Pretium B.V. tegen ACM), https://www.itenrecht.nl/artikelen/telemarketingboetes-pretium-vernietigd

CBb 27 juli 2017, IT 2330; ECLI:NL:CBB:2017:224 (Pretium B.V. tegen ACM) Zie eerder IT 1753. Recht van verzet. Pretium B.V. heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 8 januari 2015. Bij besluit van 17 oktober 2011 heeft ACM aan Pretium een bestuurlijke boete opgelegd van € 300.000,- wegens overtreding van artikel 11.7, vierde lid (oud) van de Telecommunicatiewet (Tw) in de periode van 19 maart 2007 tot en met 29 juni 2009. Bij besluit van 24 april 2012 (bestreden besluit) heeft ACM het door Pretium gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft Pretium beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de hoogte van de boete en voor zover het betrekking heeft op publicatie van het bestreden besluit. 

IT 2318

CBB: KPN’s netwerk blijft open

Overige instanties 17 jul 2017, IT 2318; ECLI:NL:CBB:2017:218 (ACM Marktanalysebesluit), https://www.itenrecht.nl/artikelen/cbb-kpn-s-netwerk-blijft-open

CBB 17 juli 2017, IT ; ECLI:NL:CBB:2017:218 (ACM Marktanalysebesluit) Telecomrecht. Uit het persbericht: op basis van een marktanalyse heeft de ACM bepaald dat KPN in de periode 2016 – 2019 concurrende aanbieders toegang moet blijven bieden tot zijn vaste koper- en glasvezelnetwerk. Tegen het marktanalysebesluit Ontbundelde toegang is KPN in beroep gegaan. CBB: KPN is verplicht haar netwerk open te stellen voor concurrenten. Besluit blijft in stand. 

IT 2302

Tele2 Nederland mag overeenkomst met klant buitengerechtelijk ontbinden i.v.m. wanprestatie

Rechtbank 3 mei 2017, IT 2302; ECLI:NL:RBLIM:2017:4017 (Tele2 Nederland tegen X), https://www.itenrecht.nl/artikelen/tele2-nederland-mag-overeenkomst-met-klant-buitengerechtelijk-ontbinden-i-v-m-wanprestatie

Ktr. Rechtbank Limburg 3 mei 2017, IT 2302; ECLI:NL:RBLIM:2017:4017 (Tele2 Nederland tegen X) Verbintenissenrecht. Internetprovider Tele2 Nederland ontbindt de overeenkomst buitengerechtelijk in verband met wanprestatie en vordert betaling van achterstallige termijnen. Gedaagde stelt de overeenkomst te hebben opgezegd, maar toont dit niet aan. Aan dit verweer wordt daarom voorbij gegaan. Het beroep op de Wet van Dam brengt gedaagde evenmin soelaas omdat deze wet op het moment van verlenging nog niet in werking was getreden en als dit al wel zo was, een opzegtermijn van één maand geldt en gedaagde niet heeft aangetoond te hebben opgezegd. De vordering van eiseres wordt integraal toegewezen.

IT 2293

Uitspraak ingezonden door Jeroen Naves, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn N.V.

KPN mag opschorten met beroep op artikel 6:80 lid 1 sub c BW

Rechtbank 26 apr 2017, IT 2293; ECLI:NL:RBDHA:2017:4252 (Entropia tegen KPN), https://www.itenrecht.nl/artikelen/kpn-mag-opschorten-met-beroep-op-artikel-6-80-lid-1-sub-c-bw

Rechtbank Den Haag 26 april 2017, IT 2293; ECLI:NL:RBDHA:2017:4252 (Entropia tegen KPN) Zie ook de vonnissen ECLI:NL:RBDHA:2017:4250, ECLI:NL:RBDHA:2017:4253 en ECLI:NL:RBDHA:2017:4254. Citaat uit vonnis ECLI:NL:RBDHA:2017:4252. Entropia houdt zich onder andere bezig met de exploitatie van een TETRA radiocommunicatienetwerk. KPN en GVB hebben een overeenkomst gesloten met Entropia ter zake de levering, installatie en het onderheid van MOBNEXT. Met de opschorting door TetraNed had KPN vanaf dat moment goede gronden om te vrezen dat Entropia haar verplichtingen op grond van de Overeenkomst GVB niet zou kunnen nakomen omdat zij niet meer op de ondersteuning van TetraNed zou kunnen rekenen. De in de brief verwoorde weigering van Entropia maakt dat de gevolgen van haar niet-nakoming op grond van artikel 6:80 lid 1 aanhef en onder c BW reeds waren ingetreden voordat de vorderingen van KPN op grond van de Overeenkomst GVB opeisbaar werden. KPN was gerechtigd om de Overeenkomst GVB op de voet van artikel 6:265 lid 1 BW te ontbinden.

IT 2250

Vragen aan HvJ EU: Is opnemen bepaalde telefoondiensten op simkaart ongepaste beïnvloeding en agressieve handelspraktijk?

HvJ EU 22 sep 2016, IT 2250; (AGCM tegen Wind Telecomunicazioni; en tegen Vodafone Omnitel), https://www.itenrecht.nl/artikelen/vragen-aan-hvj-eu-is-opnemen-bepaalde-telefoondiensten-op-simkaart-ongepaste-be-nvloeding-en-agressi

Prej. vragen aan HvJ EU 22 september 2016, IEFbe 2120; IT 2250; RB 2829; C-54/17 - 1 (AGCM tegen Wind Telecomunicazioni) en C-55/17 (AGCM tegen Vodafone Omnitel) Verzoeksters zijn telecombedrijven. Verweerster AGCM (ITA NMa) heeft een handelwijze van verzoeksters bestaande in de activering van diensten (het instellen van een internet- en voicemaildienst) op simkaarten voor mobiele telefoons zonder dat de consumenten van tevoren daarover waren geïnformeerd en zonder dat zij daarvoor toestemming hadden gegeven, zodat zij niet wisten dat hun eventueel kosten in rekening konden worden gebracht, bij besluit van 06-03-2012 als agressieve handelspraktijk aangemerkt en beboet. Verzoeksters zijn daartegen opgekomen bij de bestuursrechter Lazio wegens onbevoegdheid van verweerster. De Rb wijst het beroep 18-02-2013 toe. De bevoegdheid om niet-gevraagde levering van diensten te bestraffen zou uitsluitend aan AGCOM (de CommunicatieAut) toekomen. Verweerster gaat in beroep en stelt dat de Rb het specialiteitsbeginsel onjuist heeft uitgelegd. De zaak ligt nu voor bij de ITA RvS.

IT 2235

HvJ EU: Basistarief van servicelijn mag niet meer kosten dan vast of mobiel nummer

HvJ EU 2 mrt 2017, IT 2235; ECLI:EU:C:2017:154 (Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs Frankfurt am Main e.V./comtech), https://www.itenrecht.nl/artikelen/hvj-eu-basistarief-van-servicelijn-mag-niet-meer-kosten-dan-vast-of-mobiel-nummer

HvJ EU 2 maart 2017, IT 2235; IEFbe 2100; ECLI:EU:C:2017:154; C‑568/15 (Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs Frankfurt am Main e.V./comtech)  Telecom. Openstelling van een telefoonnummer door een handelaar teneinde consumenten de mogelijkheid te bieden contact met hem op te nemen over een gesloten overeenkomst – Verbod om een hoger tarief dan het basistarief toe te passen – Begrip ,basistarief’. HvJ EU:

Het begrip „basistarief”, als bedoeld in artikel 21 van [consumentenrichtlijn 2011/83/EU] moet aldus worden uitgelegd dat de kosten van een oproep over een gesloten overeenkomst naar een door een handelaar opengestelde servicelijn niet meer mogen bedragen dan de kosten van een oproep naar een gewoon vast geografisch of mobiel nummer. Voor zover deze limiet in acht wordt genomen, is het irrelevant of de betrokken handelaar winst haalt uit deze servicelijn.

IT 2198

Bijdrage ingezonden door Sylvia Huydecoper, Nederland ICT.

Wetsvoorstel bewaarplicht telecommunicatiegegevens op losse schroeven door uitspraak Hof van Justitie?

Overheden kunnen aanbieders van elektronische communicatiediensten geen algemene verplichting tot het bewaren van (verkeers)gegevens opleggen. Deze uitspraak heeft het Europese Hof van Justitie [IT2194; IEFbe 2037, persbericht] op de kortste dag van het jaar gedaan. Het Europees recht verzet zich tegen een algemene en ongedifferentieerde bewaring van verkeersgegevens en locatiegegevens. Preventief gegevens van iedereen opslaan mag dus niet. Lidstaten mogen wel wetgeving maken waarbij preventief voorzien wordt in gerichte bewaring van gegevens ter bestrijding van criminaliteit. Gegevens verzamelen mag dus pas als er een vorm van verdenking is tegen een persoon. Als er gegevens bewaard worden, moet dat tot het strikt noodzakelijke minimum in een democratische rechtstaat beperkt worden.

IT 2195

HvJ EU: compensatie kosten radiodiensten voor veiligheidsdiensten

HvJ EU 21 dec 2016, IT 2195; ECLI:EU:C:2016:974 (TDC), https://www.itenrecht.nl/artikelen/hvj-eu-compensatie-kosten-radiodiensten-voor-veiligheidsdiensten

HvJ EU 21 december 2016, IT 2195; LS&R 1406; ECLI:EU:C:2016:974; C-222/13 (TDC) Telecom. De zaak betreft de compensatie voor kosten van spoed- en veiligheidsdiensten (radiodiensten). De universeledienstrichtlijn staat een nationale regeling in de weg die voorziet in een compensatiemechanisme wanneer winst van die diensten hoger is dan verlies van aanvullende verplichte diensten. HvJ EU:

De bepalingen van [universeledienstrichtlijn], meer bepaald artikel 32 van deze laatste, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling die voorziet in een compensatiemechanisme voor het verrichten van aanvullende verplichte diensten op grond waarvan een onderneming geen aanspraak kan maken op vergoeding door de lidstaat van de nettokosten van het verrichten van een aanvullende verplichte dienst, wanneer de winst die die onderneming heeft behaald met het verrichten van andere onder haar universeledienstverplichtingen vallende diensten hoger is dan het aan het verrichten van die aanvullende verplichte dienst verbonden verlies.

Richtlijn 2002/22 moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan een onderneming die als verrichter van aanvullende verplichte diensten is aangewezen, slechts aanspraak kan maken op vergoeding door de lidstaat van de nettokosten van het verrichten van die diensten indien die kosten voor die onderneming een onredelijke last vormen.

Richtlijn 2002/22 moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan de nettokosten die voor een aangewezen onderneming aan een universeledienstverplichting verbonden zijn, moeten worden berekend als zijnde het verschil tussen alle inkomsten en alle kosten die verband houden met de verrichting van de betrokken dienst, daaronder begrepen de inkomsten en de kosten die de onderneming ook zonder universeledienstverrichter te zijn zou hebben gehad.

In omstandigheden als in het hoofdgeding is het feit dat de met een aanvullende verplichte dienst in de zin van artikel 32 van de universeledienstrichtlijn belaste onderneming die dienst niet alleen op het grondgebied van Denemarken, maar ook op dat van Groenland verricht, niet van invloed op de uitlegging van de bepalingen van die richtlijn.

Artikel 32 van richtlijn 2002/22 moet aldus worden uitgelegd dat het rechtstreekse werking heeft voor zover het de lidstaten verbiedt, de onderneming die met het verrichten van een aanvullende verplichte dienst is belast de met die dienst verbonden kosten geheel of ten dele te laten dragen.Het loyaliteits-, het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan de met een universele dienst belaste onderneming aanvragen voor vergoeding voor het verlies over het voorgaande boekjaar moet indienen binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf het verstrijken van de termijn waarbinnen die onderneming bij de bevoegde nationale instantie een jaarverslag moet indienen, mits die termijn niet minder gunstig is dan de termijn die naar nationaal recht geldt voor een overeenkomstige aanvraag en hij de uitoefening van de aan de ondernemingen door de universeledienstrichtlijn verleende rechten niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Het is aan de verwijzende rechterlijke instantie, dat te verifiëren.