DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IT 1775

Door alle stappen in de offerte te doorlopen is het aanbod aanvaard

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 mei 2015, IT 1775 ECLI:NL:GHARL:2015:3715 (Nationale Media tegen B2B Twente)
Overeenkomsten online. B2B. Nationale Media is een online uitgeverij die soortgelijke branche gerelateerde producten beheert, zoals de Nationale Zorggids. Nationale media stuurt in november 2012 een offerte ten aanzien van een bedrijfspesentatie naar B2B-Twente, waarin een unieke activeringscode vermeldt staat en doorverwezen wordt naar de website. B2B-Twente heeft op die website een aantal stappen doorlopen. Met het klikken op de knop ‘Activering voltooien’ was het aanvaardingsproces voltooid. Bij stap 5 werd aan B2B-Twente melding gemaakt van de voltooiing van het activeringsproces. Ten slotte heeft Nationale Media aan B2B-Twente een bevestiging van de acceptatie gestuurd. In eerste aanleg heeft Nationale Media de veroordeling van B2B-Twente gevorderd tot betaling van het openstaande bedrag. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Het hof oordeelt dat er wél een overeenkomst tot stand is gekomen, vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering toe.

4.2 Met Nationale Media is het hof van oordeel dat B2B-Twente, tot welke vennootschap de offerte is gericht, door de in rechtsoverweging 2.6 genoemde stappen van de haar door Nationale Media op 7 november 2012 toegezonden offerte volledig te doorlopen die offerte heeft aanvaard en dat aldus een overeenkomst tussen Nationale Media en B2B-Twente tot stand is gekomen. Vervolgens is die overeenkomst, kennelijk naar aanleiding van een telefonisch verzoek daartoe van B2B-Twente, gewijzigd en wel zo dat het contract een looptijd heeft van twaalf maanden en geen sprake is van een automatische verlenging met twaalf maanden zoals was bepaald in de geaccepteerde offerte.

4.3 Het verweer van B2B-Twente bij haar conclusie van dupliek dat Nationale Media had moeten nagaan, of degene die de stappen bij de offerte volledig heeft doorlopen, bevoegd was om een overeenkomst namens B2B-Twente aan te gaan, faalt. Vast staat immers dat de e-mail met de offerte is gezonden aan [e-mailadres], het e-mailadres van [de bestuurder], de bestuurder van B2B-Twente, zodat Nationale Media ervan mocht uitgaan dat het activeringsproces was doorlopen door [de bestuurder] zelf of met zijn instemming door een ander.

4.4 Ook het verweer van B2B-Twente bij haar memorie van antwoord dat het “opmerkelijk, verwarrend en onlogisch” te noemen is, dat Nationale Media twee offertes met een onderling afwijkend systeem van aanbod en aanvaarding zendt, faalt. De eerste stap, het invoeren van de activeringscode, begint als volgt: “Welkom in de beveiligde omgeving van de Nationale Zorggids. Voer uw activeringcode in om de vier stappen te doorlopen waarmee u uw opdracht kunt activeren en bevestigen.” Daarmee is naar het oordeel van het hof reeds bij de eerste stap voldoende duidelijk, althans zou voor een professionele wederpartij als B2B-Twente voldoende duidelijk moeten zijn geweest, dat het proces eindigde met de bevestiging van een opdracht.
IT 1766

Vergoeding voor vervroegde contractbreuk toewijsbaar

Hof Den Haag 17 maart 2015, IT 1766; ECLI:NL:RBDHA:2015:5527, (Proximedia tegen X)
Tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst voor informaticaprestaties. De overeenkomst tussen partijen, onder meer inhoudende de terbeschikkingstelling van een computer, de levering van een domeinnaam, e-mailadres en de vervaardiging van een standaardwebsite, bevat een bepaling omtrent een ontbindingsvergoeding gelijk aan 60% van de nog niet vervallen maandelijkse betalingen voor de lopende periode. In alle andere gevallen van vervroegde contractbreuk is ook een som te betalen gelijk aan 60% van de nog niet vervallen maandelijkse betalingen voor de lopende periode bedongen. X heeft verschillende facturen niet betaald omdat hij meende dat betaling pas diende te geschieden vanaf de levering van zijn website. X beëindigt de overeenkomst. De vordering van Proximedia tot betaling door X van een ontbindingsvergoeding is niet toewijsbaar voor zover het betreft termijnen gelegen vóór de datum waarop de overeenkomst door X is beëindigd. 60% van [46 x € 169,00] en derhalve € 4.664,40 kan worden toegewezen. Het hof vernietigt het vonnis in eerste aanleg.

Beoordeling

3. Proximedia legt aan haar primaire vordering de stelling ten grondslag dat zij recht heeft op nakoming door [geïntimeerde] en wel door betaling door [geïntimeerde] van de maandelijkse vergoedingen gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst, beginnende vanaf de datum van ontvangst van de apparatuur, op 23 april 2007, en eindigend op 13 april 2011, vermeerderd met de contractuele rente en buitengerechtelijke kosten.

5. Nu Proximedia haar primaire vordering uitsluitend op nakoming heeft gebaseerd, kan zij niet worden gevolgd in haar standpunt dat zij aanspraak kan maken op betaling door [geïntimeerde] van de maandelijkse termijnen over de periode 23 april 2007 tot en met 13 april 2011. De vordering tot betaling van € 9.653,28 is reeds hierom niet toewijsbaar, zodat ook de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten in zoverre niet toewijsbaar zijn.

8. Het hof overweegt als volgt. [geïntimeerde] had aan Proximedia duidelijk moeten maken wat voor site was afgesproken en waarom de geleverde site daaraan niet voldeed. Uit geen der door partijen overgelegde brieven van [geïntimeerde] blijkt dat Proximedia in de gelegenheid is geweest aan de hand van concrete klachten de website aan te passen zodanig dat deze zou voldoen aan de overeenkomst – een standaardwebsite van 10 bladzijden – en in het internet kon worden geplaatst. Dit betekent dat aan [geïntimeerde] niet de bevoegdheid toekwam de nakoming van haar verplichtingen jegens Proximedia op te schorten.

9. Daarmee staat niet vast dat Proximedia recht heeft op betaling door [geïntimeerde] van de maandelijkse termijnen, gerekend vanaf 23 april 2007. [geïntimeerde] heeft dit betwist door te stellen dat met haar was afgesproken dat de facturering en de betaling pas zouden aanvangen wanneer de website naar haar tevredenheid gereed was en in het internet zou zijn geplaatst. Proximedia heeft deze door [geïntimeerde] gestelde afspraak gemotiveerd weersproken.

11. Indien [geïntimeerde] terecht stelt dat de afspraak namens Proximedia luidde dat de betalingsverplichting eerst ontstond met ingang van de dag waarop de website voldeed aan de verwachtingen van [geïntimeerde] en in het internet zou zijn geplaatst, moet ervan worden uitgegaan dat haar verplichting tot betaling ontstond na het verstrijken van een redelijke termijn na ontvangst van de haar op 21 mei 2007 toegezonden lay-out voor de website, derhalve op of omstreeks medio juni 2007.

12. Begin juni 2007 had echter de wens van [geïntimeerde] de overeenkomst te beëindigen, Proximedia reeds bereikt. [geïntimeerde] heeft bij brief van juni 2007 aan Proximedia meegedeeld dat zij “de hele zaak ongedaan” kon maken en dat [geïntimeerde] haar oude site teruggeplaatst wilde hebben. Uit de brief van Proximedia van 5 juni 2007 blijkt dat zij dit verzoek van [geïntimeerde] tot beëindiging heeft ontvangen.

13. Onduidelijk is gebleven of naar aanleiding hiervan contact heeft plaatsgehad tussen Proximedia en [geïntimeerde] en zo ja, wat hiervan het resultaat is geweest. Gesteld noch gebleken is echter dat [geïntimeerde] kenbaar heeft gemaakt de overeenkomst na juni 2007 alsnog te willen voortzetten. Dit betekent dat hof ervan moet uitgaan dat dit niet het geval is geweest. Nu artikel 7.1. van de overeenkomst [geïntimeerde] de mogelijkheid tot voortijdige beëindiging bood, houdt het hof het ervoor dat [geïntimeerde] de overeenkomst heeft beëindigd voordat de eerste termijn opeisbaar was geworden. De stellingen van partijen die betrekking hebben op de vraag of in de brief van [geïntimeerde] van 14 november 2008 een buitengerechtelijke ontbindingsverklaring is te lezen, behoeft derhalve geen verdere bespreking

15. De vordering van Proximedia tot betaling door [geïntimeerde] van een forfaitaire ontbindingsvergoeding ter grootte van 60% van de nog niet vervallen maandelijkse betalingen voor de lopende contractsperiode is derhalve niet toewijsbaar voor zover het betreft termijnen gelegen vóór de datum waarop de overeenkomst door [geïntimeerde] is beëindigd. Ingevolge artikel 7.1. van de overeenkomst is toewijsbaar 60% van de termijnen over de periode medio juni 2007 tot 13 april 2008 alsmede de resterende 36 termijnen, zijnde over in totaal 46 termijnen, zodat 60% van [46 x € 169,00] en derhalve € 4.664,40 kan worden toegewezen.
IT 1768

Ontbinding en schadevergoeding vanwege wanprestatie interactieve websitebouwer

Gerechtshof Amsterdam 17 maart 2015, IT 1766; ECLI:NL:GHAMS:2015:952, (X tegen Stichting de Wandelpool)
Contractenrecht. Vernietiging algemene voorwaarden. Tekortkoming. Ontbinding. Ongedaanmakingsverplichting. Schadevergoeding. De Wandelpool, die wandeltochten organiseert, geeft X opdracht tot het bouwen van een interactieve website. De Wandelpool is ontevreden en schakelt een derde in om een analyse te maken van de functionaliteit van de website. De Wandelpool ontbindt de overeenkomst. In eerste aanleg eist Wandelpool ongedaanmaking van het reeds betaalde bedrag en vordert tevens schadevergoeding, rente en kosten. Dit wordt in eerste aanleg deels toegewezen. Appelant gaat in hoger beroep, maar de gronden treffen geen doel. De toegewezen vordering van De Wandelpool wordt vermeerderd met de kosten die gemoeid waren met de analyse van de website. Andere schadeposten komen niet voor toewijzing in aanmerking.

Algemene voorwaarden

3.3. [...] Hij verwijst daarbij naar zijn website, waarop ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst is vermeld “Algemene Voorwaarden Wij maken gebruik van de Algemene Voorwaarden opgesteld door ICT Office.” en een link op die site, waar achter zich bevonden “Algemene voorwaarden van FENIT Gedeponeerd (…) op 3 juni 2003”. De Wandelpool beroept zich erop dat niet duidelijk is welke voorwaarden van toepassing zijn: De FENIT-voorwaarden uit 2003 of de ICT Office voorwaarden uit 2009. [appellant] heeft dit verweer niet gemotiveerd weersproken. Aldus staat in rechte vast dat het de Wandelpool ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst onduidelijk was welke algemene voorwaarden van toepassing waren. De Wandelpool kan derhalve in redelijkheid niet gebonden worden geacht aan “de algemene voorwaarden”.

Overigens heeft de Wandelpool ook een beroep gedaan op vernietiging van de algemene voorwaarden. Ook dit beroep gaat op. Ingevolge het ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst geldende art. 6:234 lid 1 sub c BW gold het langs elektronische weg ter beschikking stellen van algemene voorwaarden slechts als een redelijke mogelijkheid om van de algemene voorwaarden kennis te nemen als bedoeld in art. 6:233 sub b BW indien de overeenkomst langs elektronische weg tot stand zou zijn gekomen. Dit is niet het geval geweest.


Ontbinding

3.7. Vaststaat derhalve dat [appellant] in verzuim is geraakt. [appellant] stelt dat dit verzuim is opgeheven door de voortgezette samenwerking en overleg en de betaling door de Wandelpool van een factuur op 30 maart 2010. Deze stelling gaat niet op. [appellant] heeft niet gesteld en ook is niet gebleken dat hij alsnog behoorlijk is nagekomen, zodat van zuivering van zijn verzuim (artikel 6:86 BW) geen sprake is. [appellant] heeft verder geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat de Wandelpool met voortzetting van de samenwerking en overleg tussen partijen en/of betaling van een factuur desondanks bedoeld heeft afstand te doen van haar rechten op grond van het verzuim van [appellant], althans dat [appellant] daarop gerechtvaardigd heeft mogen ver-trouwen. Een en ander dient veeleer beschouwd te worden als het door de Wandelpool aan [appellant] gelegenheid bieden om zijn verzuim te zuiveren, hetgeen hij heeft nagelaten.

3.8. [appellant] werpt op dat ieder van de gebreken te gering van betekenis is om ontbinding van de overeenkomst te rechtvaardigen. Wat hiervan ook zij, de gebreken tezamen zijn in elk geval niet van een zodanige geringe betekenis dat deze ontbinding van de overeenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigen. De Wandelpool heeft ervoor gekozen de overeenkomst geheel en niet gedeeltelijk te ontbinden. Dit staat haar in beginsel vrij. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn niet gesteld of gebleken. Enkel de stelling inhoudende “de grote gevolgen voor [appellant] van de ontbinding”, die kennelijk ziet op de financiële gevolgen voor [appellant], is daartoe onvoldoende.

3.9. Door de rechtsgeldige ontbinding van de overeenkomst heeft [appellant] geen recht op betaling van de resterende factuur en het vermeende meerwerk, nog daargelaten dat de Wandelpool betwist dat [appellant] aanspraak heeft op betaling van meerwerk. Door de ontbinding van de overeenkomst is over en weer de verplichting tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties ontstaan. Dit betekent dat [appellant] de door hem van de Wandelpool ontvangen betaling, dient terug te betalen. [appellant] heeft geen reconventionele vordering ingesteld tot teruggave van de door hem geleverde prestatie, althans tot vergoeding van de waarde daarvan of een beroep op verrekening gedaan, zodat het hof zich hierover niet hoeft uit te laten.

Schadevergoeding

3.10. De Wandelpool heeft twee schadeposten als gevolg van de wanprestatie van [appellant] gevorderd. Deze komen niet voor toewijzing in aanmerking.

Ten eerste vordert de Wandelpool de kosten van Mélange voor herstelwerkzaam-heden. Deze betroffen voornamelijk het herstellen van data die door de werkzaamheden van [appellant] verloren dan wel verminkt waren. De kosten voor de “omzetting van corrupte data en (herstel)werkzaamheden” is begroot op € 9.817,50 gebaseerd op de factuur van 11 juli 2010 (productie 14 bij inleidende dagvaarding), aldus de Wandelpool. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is echter uit die factuur niet te achterhalen welke posten in redelijkheid beschouwd kunnen worden als schadeposten veroorzaakt door de wanprestatie van [appellant] en als kosten die betrekking hebben op prestaties die Mélange in plaats van [appellant] heeft verricht, die dus niet voor schadevergoeding in aanmerking komen.

3.11. Ten tweede vordert de Wandelpool schade ad € 894,00 als gevolg van het niet kunnen inschrijven als abonnee bij de Wandelpool. Volgens de Wandelpool zijn in de periode van 7 april 2010 tot begin mei 2010 “weinig tot geen aanmeldingen geweest als gevolg van een website die niet dan wel niet voldoende werkte.” Deze stelling is echter niet concreet en feitelijk onderbouwd.
 
3.12. Verder heeft de Wandelpool € 654,50 betreffende kosten van het rapport van Mélange gevorderd als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Gelet op de aard van de zaak, komt het redelijk voor dat de Wandelpool deze kosten heeft gemaakt. Hetzelfde geldt voor de omvang van deze kosten. Deze post komt dan ook voor toewijzing in aanmerking.

Slotsom

3.13. De slotsom is dat de grieven in het principaal hoger beroep niet leiden tot vernietiging van het eindvonnis en dat de grieven in het incidenteel hoger beroep leiden tot gedeeltelijke vernietiging van het eindvonnis. De vordering van de Wandelpool zal in hoger beroep tot een bedrag van € 10.654,00 met wettelijke rente worden toegewezen.
IT 1767

Aantekeningen op het algemene deel van Arbit 2014

Nieuw op ICT Modelcontracten (inloggen). door Kees Stuurman e.a.
Trefwoorden: Algemene voorwaarden, overheid, Arbit

De Algemene Voorwaarden bij IT-overeenkomsten, ofwel Arbit 2014, is een set algemene voorwaarden die door het Rijk gehanteerd worden bij IT contracten en aanbestedingen. Ook andere overheden maken vaak gebruik van deze algemene voorwaarden in hun uitvragen. De Arbit 2014 bestaat uit een algemeen deel en uit bijzondere bepalingen. De hierbij gaande aantekeningen zien op het algemene deel. [ICTM 84]

Nog geen abonnee? Met een abonnement heeft u een jaar toegang tot ICT Modelcontracten: €195 + per extra gebruiker €45, voor sponsors van ITenRecht, €50 korting op het eerste jaar?

IT 1759

Tijdelijke (gedwongen) voortzetting is geen gestanddoening overeenkomst

Rechtbank Rotterdam 4 maart 2014, IT 1759; ECLI:NL:RBROT:2015:1678 (CTAC tegen Curatoren)
Faillissementsrecht. Curatoren hebben in kort geding met succes gevorderd dat Cloud dienst Ctac een zogenoemde dwangcrediteur is ten behoeve van de tijdelijke voortzetting van failliete Free Record Shop Holding. De vordering van Ctac in deze bodemprocedure strekt tot betaling van drie bedragen die nog openstonden van voor het faillissement. Krachtens artikel 37 Fw heeft de curator ten aanzien van overeenkomsten die noch door de failliet, noch door de wederpartij geheel zijn nagekomen de keuze om wel of niet na te komen. Voor zover een keuze tot nakoming wordt gemaakt, zijn de vorderingen die voor de schuldeiser uit de betreffende overeenkomst voortvloeien boedelschuld. Dit betreft niet alleen vorderingen die in de toekomst ontstaan, maar ook pre-faillissementsvorderingen. De rechter meent dat van gestanddoening van de overeenkomsten geen sprake is nu de voortzetting van de dienstverlening tijdelijk van aard is en de curatoren door het starten van dat kort geding nog niet te kennen hebben gegeven dat zij de overeenkomst gestand wensen te doen. De vordering van CTAC wordt dan ook afgewezen.

Beoordeling:

4.3. Aan de vorderingen tot betaling van € 451.191,60 en € 234.112,12 ligt – samengevat – het volgende betoog van Ctac ten grondslag. Krachtens artikel 37 Fw heeft de curator ten aanzien van overeenkomsten die noch door de failliet, noch door de wederpartij geheel zijn nagekomen de keuze om wel of niet na te komen. Voor zover een keuze tot nakoming wordt gemaakt, zijn de vorderingen die voor de schuldeiser uit de betreffende overeenkomst voortvloeien boedelschuld. Dit betreft niet alleen vorderingen die in de toekomst ontstaan, maar ook pre-faillissementsvorderingen. Nu Ctac aan de overeenkomst(en) met Free Record Shop Holding na de datum van het faillissement op verzoek van Curatoren (gedwongen) uitvoering is blijven geven, kan Ctac jegens de boedel aanspraak maken op betaling van de volledige pre-faillissementsvordering, alsmede op schadevergoeding na ontbinding wegens tekortkoming zijdens Curatoren.

4.4. Curatoren menen dat de situatie waar artikel 37 Fw op ziet niet aan de orde is in het onderhavige geschil. Zij betogen – samengevat – dat van gestanddoening van de overeenkomsten (in de zin van artikel 37 Fw) door Curatoren geen sprake is. Ctac heeft de overeenkomsten tussen Ctac en Free Record Shop Holding opgezegd, en vervolgens heeft Ctac de dienstverlening ten behoeve van en in het belang van de boedel nog korte tijd (gedwongen) voortgezet, waarvoor zij ook is betaald, aldus Curatoren.

4.8. De vraag die thans voorligt is of in een geval als het onderhavige sprake is van nakoming van de overeenkomst op de voet van artikel 37 Fw. Zoals hiervoor al aan de orde kwam brengt het wettelijk systeem in beginsel mee dat een curator, ook in geval van een dwangcrediteur, binnen een redelijke termijn moet kiezen (op de voet van artikel 37 Fw) om in het belang van de boedel de overeenkomst na te komen, of om in verband met de kosten die zijn gemoeid met voortzetting van de dienstverlening van die voortzetting af te zien. In het verleden heeft een vergelijkbare vraag gespeeld ten aanzien van nutsbedrijven, die van oudsher veelvuldig de positie van dwangcrediteur pleegden in te (kunnen) nemen. In de rechtspraak van de Hoge Raad is aan de orde geweest of nutsbedrijven gebruik konden maken van hun opschortingsrecht om aldus betaling af te dwingen van schulden die zijn ontstaan voor de faillietverklaring. Die rechtspraak is aanleiding geweest voor de wetgever om (in 2004) met betrekking tot deze nutsbedrijven artikel 37b Fw in de wet op te nemen. Dat artikel biedt ten aanzien van nutsbedrijven voor een situatie als de onderhavige een wettelijke oplossing; het nutsbedrijf mag niet opschorten of ontbinden in verband met een openstaande (pre-faillissements)vordering. [...] Zowel in maatschappelijke, economische als technologische zin zijn er de afgelopen jaren de nodige ontwikkelingen geweest, waardoor ondernemingen, zoals in dit geval Ctac, in de praktijk een dwangpositie jegens contractspartners kunnen verwerven die minstens even ingrijpend is als die van nutsbedrijven. [...] In het onderhavige geval heeft de voorzieningenrechter Ctac onder voorwaarden die waarborgen dat rekening wordt gehouden met de gerechtvaardigde belangen van Ctac verplicht om tijdelijk (gedurende de afkoelingsperiode) te blijven presteren. Hetgeen hiervoor is overwogen rechtvaardigt om aan te nemen dat Curatoren daarmee niet geacht kunnen worden de overeenkomst gestand te hebben gedaan in de zin van artikel 37 Fw. De curator is weliswaar gehouden zich binnen een daartoe door de wederpartij gestelde redelijke termijn uit te laten over de vraag of hij bereid is de overeenkomst gestand te doen, maar bij bepaling van de lengte van de minimaal aan de curator te gunnen redelijke termijn zijn alle omstandigheden van het geval van belang. Tot die omstandigheden behoort de vraag of de dwangcrediteur door hantering van een wat langere termijn nadeel ondervindt, alsmede de betrokken belangen van de boedel. Gelet op de hiervoor besproken wederzijdse belangen van Ctac en de boedel was die termijn in het onderhavige geval niet verstreken in de periode dat Ctac de dienstverlening tijdens de afkoelingsperiode (gedwongen) voortzette. Derhalve kan niet worden aangenomen dat door de tijdelijke voortzetting van de overeenkomsten Curatoren die overeenkomsten gestand hebben gedaan in de zin van artikel 37 Fw. Nu ook daarna geen keuze voor nakoming is gemaakt, is de conclusie dat artikel 37 Fw niet van toepassing is.

Verschenen op andere blogs:
Dirkzwager IE&IT

IT 1750

Betaling wegens verwarrende handelsnaam ROC is geen bekrachtiging overeenkomst

Ktr. Rechtbank Amsterdam 17 april 2015, IT 1750; ECLI:NL:RBAMS:2015:2072 (ROC.nl tegen Gidpro)
Contractenrecht. Gidpro is een ICT-bedrijf. Roc.nl bemiddelt – onder meer via de website www.roc.nl – tussen aanbieders van stageplekken en stagiairs. Roc.nl is niet gelieerd aan enig regionaal opleidingscentrum. Gidpro voert een betaling uit aan ROC.nl, in de veronderstelling dat aan opleidingscentrum ROC wordt betaald. ROC.nl meent dat een overeenkomst door betaling van een daartoe dienende factuur werd bekrachtigd. Omdat ROC.nl als onderdeel van haar handelsnaam de afkorting ROC voert, dient zij ermee rekening te houden dat haar facturen worden voldaan door partijen die menen een vordering van een Regionaal Opleidingscentrum te voldoen. Onder die omstandigheid kan betaling niet zonder meer worden uitgelegd als bekrachtiging van een overeenkomst.

De beoordeling:

5. De kantonrechter stelt voorop dat onvoldoende gemotiveerd betwist is dat [naam 1] onbevoegd was om Gidpro te vertegenwoordigen. Het beroep van Roc.nl op bekrachtiging van de overeenkomst door Gidpro faalt. Voor zover al sprake is van gebruik van website en het uitnodigen van sollicitanten is – zoals Gidpro onweersproken aanvoert – dat steeds door [naam 1] gedaan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan dat niet uitgelegd worden als een bekrachtiging door Gidpro. Dat de overgelegde opdrachtbevestiging aan Gidpro is gezonden en door Gidpro is ontvangen, is niet voldoende onderbouwd. De betaling van de factuur van 13 februari 2013 is ondubbelzinnig door en namens Gidpro gedaan. In de gegeven omstandigheden mocht Roc.nl daaruit echter niet afleiden dat Gidpro de overeenkomst bekrachtigde: Gidpro stelt dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij kosten voldeed aan het Regionaal Opleidingscentrum waar [naam 1] zijn opleiding voldeed. Omdat Roc.nl als onderdeel van haar handelsnaam de afkorting ROC voert, dient zij ermee rekening te houden dat haar facturen voldaan kunnen worden door wederpartijen die menen een vordering van een Regionaal Opleidingscentrum te voldoen. Onder die omstandigheden kan betaling van haar facturen niet zonder meer worden uitgelegd als bekrachtiging van een overeenkomst.

6. Er is derhalve geen overeenkomst tussen Roc.nl en Gidpro tot stand gekomen, zodat Gidpro ook niet gehouden is de facturen van Roc.nl te voldoen. De vorderingen van Roc.nl liggen derhalve voor afwijzing gereed.
IT 1749

Algemene mededeling op website niet automatisch een overeenkomst

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 25 februari 2015, IT 1749; ECLI:NL:RBMNE:2015:2292  (Fast Forward Freight tegen Sigmatex Holland)
Overeenkomstenrecht. Reclame. Sigmatex verkoopt serverkasten en computeronderdelen. Sigmatex importeert deze uit China en laat APL de verschepingen regelen. APL heeft de zeevracht van Sigmatex van 2012 tot eind 2013 uitbesteed aan FFF. Er is een geschil ontstaan over de hoogte van de factuur die FFF dientengevolge richt aan Sigmatex. FFF vordert nakoming van de betalingsverplichting. Sigmatex beroept zich op bedrog of dwaling nu op de websites van APL en FFF de mededeling stond dat tegen concurrerende prijzen werd vervoerd. De rechtbank wijst het verweer af omdat de uitlating op de website van FFF als aanprijzing in algemene bewoordingen moet worden aangemerkt en wijst de vordering van FFF toe.

De beoordeling:

4.4. Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog dat, als er al zou worden aangenomen dat partijen zijn overeengekomen dat FFF alleen aanspraak zou kunnen maken op betaling van concurrerende tarieven, Sigmatex onvoldoende heeft onderbouwd dat de door FFF gehanteerde vrachttarieven niet concurrerend zijn geweest.

4.5. Gezien het bovenstaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat er geen sprake is geweest van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis door FFF. In dit licht is het beroep van Sigmatex op opschorting van haar verplichting tot betaling van de factuur van 5 november 2013 ten onrechte geweest.

4.6. De kantonrechter is verder ook van oordeel dat er geen sprake is geweest van bedrog door FFF. De kantonrechter merkt de vermelding op de website van FFF inhoudende dat zij de meest aantrekkelijk geprijsde manier van vracht kan vinden, aan als een aanprijzing in algemene bewoordingen (zoals “de beste” en “de snelste”). In artikel 3:44, derde lid, BW staat dat aanprijzingen in algemene bewoordingen, ook al zijn ze onwaar, op zichzelf geen bedrog opleveren. Dat er meer concrete en specifieke toezeggingen vanuit Sigmatex zijn gedaan, heeft FFF niet gesteld. Overigens is daarnaast gesteld noch gebleken dat FFF opzettelijk Sigmatex willens en wetens heeft willen misleiden en opzettelijk onjuiste mededelingen heeft gedaan terwijl ze wist dat deze onwaar waren.

4.7. Omdat het hier gaat om algemene aanprijzingen, is er ook geen grond voor een beroep op dwaling (T.M., Parlementaire Geschiedenis Boek 6 BW, p. 903). Sigmatex had tot een juiste voorstelling van zaken kunnen komen door de tarieven van de concurrenten van FFF te onderzoeken alvorens het vervoer via FFF, en de daarbij behorende tarieven, overeen te komen.
IT 1748

100 procent vooruitbetalen vormt onredelijk bezwarend beding

Rechtbank Midden-Nederland 1 april 2015, IT 1748; ECLI:NL:RBMNE:2015:2116 (Koop op afstand)
E-Commerce Visa (Test tamron 17-50 2.8)Consumentenrecht. Koop op afstand. Tussen partijen is via internet een koopovereenkomst tot stand gekomen, te weten een consumentenkoop. De consument moet 100% van de verkoopprijs vooruitbetalen blijkens de algemene voorwaarden. Dit is onredelijk bezwarend, oordeelt de rechtbank. Dit maakt dat gedaagde partij in verzuim is ten aanzien van het leveren van de zaak.

De beoordeling:

4.4. Volgens [eiser] is in artikel 2.1 van de algemene voorwaarden voor consumenten de voorwaarde van 100% vooruitbetaling opgenomen en is dit beding in strijd met het bepaalde in artikel 7:26 jo 7:6 BW en dus onredelijk bezwarend en daarmee vernietigbaar. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:26 lid 2 BW kan immers bij een consumentenkoop de koper tot vooruitbetaling van ten hoogste de helft van de koopprijs worden verplicht.

4.6. Als gevolg van de vernietiging van het beding inzake de vooruitbetaling en bij gebreke van een tussen partijen gemaakte individuele afspraak over (gehele dan wel gedeeltelijke) vooruitbetaling van de koopprijs, geldt tussen partijen de hoofdregel van artikel 7:26 lid 2 BW: “De betaling moet geschieden ten tijde en ter plaatse van aflevering.” Deze regel gaat uit van een systeem van ‘gelijk oversteken’. Nu er aldus geen grond bestaat voor [gedaagde] om nakoming van haar leveringsverplichting op te schorten, dient zij de (naar de kantonrechter begrijpt inmiddels al geruime tijd klaarstaande) goederen aan [eiser] te leveren. De daartoe strekkende vordering van [eiser] zal dan ook worden toegewezen, op de wijze zoals hierna in het dictum vermeld. Ook de vordering strekkende tot een verklaring voor recht dat [gedaagde] per 1 september 2014 met de levering in verzuim is, zal worden toegewezen. [...]

4.7. In het licht van het voorgaande overweegt de kantonrechter, ten overvloede, nog het volgende. [eiser] is op zijn beurt gehouden om direct bij de levering te betalen. Er bestaat in dit verband weliswaar geen verplichting voor [eiser] om (geheel dan wel gedeeltelijk) vooruit te betalen, maar evenmin is [gedaagde] gehouden om een latere betaling dan direct bij levering te accepteren.

Op andere blogs:
webwinkelrecht

IT 1745

Unibet hoeft gokverlies niet terug te betalen

Rechtbank Amsterdam 18 maart 2015, IT 1745; ECLI:NL:RBAMS:2015:1452  (X tegen Unibet)
Uitspraak ingezonden door Quirijn Meijnen, Leopold Meijnen Oosterbaan.Gokker vordert verlies (ad EUR 178.088,50) terug van Unibet op grond van nietigheid dan wel vernietigbaarheid van de kansspelovereenkomst met Unibet die zonder vergunning online kansspelen aanbiedt. De rechtbank wijst de vordering af. Hoewel Unibet in strijd met de wet heeft gehandeld leidt dit niet tot nietigheid of vernietigbaarheid van de kansspelovereenkomst op grond van artikel 3:40 BW. De rechtbank is namelijk van oordeel dat gelegenheid geven tot gokken via internet op de manier zoals Unibet heeft gedaan niet meer als maatschappelijk onwenselijk, illegaal of strafwaardig wordt ervaren. Op een aanbieder van kansspelen rust verder een zorgplicht jegens spelers die mede ziet op het voorkomen van gokverslaving of problematisch gokken. Of aan die zorgplicht is voldaan moet van geval tot geval worden beoordeeld.

Toepasselijk recht

4.3 [eiser] en Unibet zijn in hun overeenkomst de toepasselijkheid van Maltees recht overeengekomen (artikel 2.11 van de algemene voorwaarden). De geldigheid en reikwijdte van deze rechtskeuze moeten worden beoordeeld aan de hand van de Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomsten (Rome I). Artikel 6 lid 2 van Rome I bepaalt – kort gezegd – dat bij een overeenkomst tussen een beroepsmatig handelende partij en een in Nederland wonende consument het gevolg van de rechtskeuze niet mag zijn dat de consument de bescherming verliest die de consument geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken volgens het Nederlands recht. Dit geldt alleen als de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in Nederland of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op verscheidene landen met inbegrip van Nederland en de overeenkomst onder die activiteiten valt.

4.5. Voorts wordt geoordeeld dat zowel de wettelijke regels omtrent nietigheid van een overeenkomst als naar Nederlands recht bestaande zorgplichten vallen onder het begrip “bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken” in artikel 6 lid 2 Rome I. Dat leidt ertoe dat zowel de vraag of de overeenkomst nietig is als de vraag of Unibet jegens [eiser] haar zorgplicht heeft geschonden naar Nederlands recht moet worden beoordeeld. Op bescherming op grond van bepalingen van het Maltees recht is door [eiser] geen beroep gedaan.


Nietigheid overeenkomst

4.10. De vergunningsplicht van de WoK dient ter bescherming van consumenten en het ontbreken van de vereiste vergunning leidt derhalve in beginsel naar Nederlands recht tot de vernietigbaarheid van de overeenkomst, wegens strijd met een dwingende wetsbepaling.

4.11. Door De Hoge Raad is aanvaard dat, als maatschappelijke ontwikkelingen (in dit geval) in Nederland ertoe hebben geleid dat een bepaalde gedraging - hoewel bij wet verboden - in brede lagen van de samenleving niet meer als maatschappelijk onwenselijk, illegaal of strafwaardig wordt ervaren en dan ook door de overheid wordt gedoogd, niet kan worden gezegd dat het enkele feit dat de gedraging zonder vergunning bij de wet is verboden, ook nu nog leidt tot vernietigbaarheid van de overeenkomst tussen aanbieder en consument (NJ 1991, 266: Ruiz/Gomez (Catoochi)). Unibet heeft een beroep gedaan op deze rechtspraak.

4.13. Vooropgesteld moet worden dat er in Nederland een grote en snel groeiende markt is voor kansspelen op afstand. [...] Onder deze omstandigheden kan niet worden volgehouden dat volgens de huidige maatschappelijke opvatting het gelegenheid bieden tot deelname aan kansspelen op afstand zonder vergunning, als maatschappelijk onwenselijk of illegaal of strafwaardig wordt gezien.[...]


Zorgplicht

4.15. Op Unibet rust naar ongeschreven recht een algemene zorgplicht jegens haar wederpartijen. Die ongeschreven, open norm moet worden geduid en concreet gemaakt voor dit geval. Gelet op het product dat zij aanbiedt – kansspelen – ziet de zorgplicht van Unibet in dit geval ook op het voorkomen van gokverslaving c.q. problematisch gokken. [...]

4.18. Blijft dus staan aan de ene kant dat [eiser] gedurende ruim anderhalf jaar zeer frequent speelde op de websites van Unibet en dat hij in die periode per saldo € 178.088,50 heeft verloren. Aan de andere kant staat vast dat [eiser] wist of moet hebben geweten van de risico’s van gokken, dat hij mede om die reden een eigen verantwoordelijkheid voor zijn speelgedrag had en dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden om zichzelf in dat gedrag te beperken. Verder staat vast dat er een aantal contra-indicaties voor problematisch speelgedrag was. Naar het oordeel van de rechtbank kan onder deze omstandigheden niet worden gezegd dat op Unibet de plicht rustte om in te grijpen in het speelgedrag van [eiser] door hem de toegang tot de websites te ontzeggen dan wel door hem aan te spreken op zijn speelgedrag.

4.19. De rechtbank komt zodoende tot het oordeel dat er onvoldoende grond is om aan te nemen dat Unibet haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden.

Op andere blogs:
Quirijn Meijnen.

IT 1743

Internetplatform maken is geen koop-, maar een opdrachtovereenkomst

Vzr. Rechtbank Overijssel 1 mei 2015, IT 1743; ECLI:NL:RBOVE:2015:2209 (Fazzination tegen Stichting Bestuur Landstede Groep)
Overeenkomst: koop of opdracht. Fazzination heeft een presentatie aan Landstede gegeven over het door haar ontwikkelde kennisplatform. Landstede verzoekt Fazzination onderzoek te doen naar de mogelijkheden van het platform binnen de informatiestructuur van Landstede voor haar leerlingen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat partijen geen koopovereenkomst hebben gesloten, maar een overeenkomst van opdracht. De overeenkomst ziet immers op de totstandbrenging van een internet platform door Fazzination. Ex artikel 7:408 lid 1 BW kan een opdrachtovereenkomst te allen tijde worden opgezegd. Dat is gebeurd met behoud van afgesproken vergoeding: "Ter voorkoming van overbodig werk en kosten aan uw zijde, gaan wij ermee akkoord dat u per direct uw werkzaamheden voor Landstede Groep eindigt, hetgeen inhoudt dat u dus de eerste fase, de MVP/DEMO fase, niet behoeft af te ronden. Wij stellen geen prijs op de afronding ervan. Wel behoudt u uw aanspraak op de volledige afgesproken vergoeding voor deze eerste fase." De vorderingen worden afgewezen.

4.5.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat tussen partijen in hoofdlijnen een overeenkomst tot stand is gekomen, nu in het Concept Zakelijk, dat door beide partijen is ondertekend, het object waarop de overeenkomst betrekking heeft voldoende is bepaald en ook een prijs is vastgelegd. Bovendien hebben partijen (gedeeltelijk) uitvoering gegeven aan hetgeen in het Concept Zakelijk is vastgelegd. Daargelaten welke verplichtingen deze overeenkomst voor partijen in het leven roept, komt deze vordering evenwel niet voor toewijzing in aanmerking. Daarvoor is het volgende redengevend.

4.6.
Anders dan door Fazzination is betoogd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat partijen op 4 juli 2014 geen koopovereenkomst hebben gesloten, maar een overeenkomst van opdracht. De overeenkomst ziet immers op de totstandbrenging van een internet platform door Fazzination.

4.7.
Ingevolge artikel 7:408 lid 1 BW kan een overeenkomst van opdracht te allen tijde door de opdrachtgever worden opgezegd. Landstede stelt ter zitting dat zij gebruik heeft gemaakt van deze opzeggingsmogelijkheid en dat zij de overeenkomst bij brief van 16 februari 2015 met onmiddellijke ingang heeft opgezegd. Nu Fazzination deze stelling van Landstede niet heeft bestreden, moet het ervoor worden gehouden dat de overeenkomst in ieder geval per die datum is geëindigd.